Uitspraak
RECHTBANK Oost-Brabant
1.[gedaagde 1] B.V.,
2.
[gedaagde 2] B.V.,
3.
[gedaagde 3] B.V.,
1.De procedure
- de mondelinge behandeling van 7 januari 2025
- de pleitnota van [gedaagden]
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
zodra daar gestart zal worden met de bouwwerkzaamheden ten behoeve van de woningbouw doch uiterlijk op 1 januari 2025”.
“het vervaardigen respectievelijk bewerken van vleesproducten en vleeswaren”. Deze omschrijving omvat (mede) de huidige activiteiten van [E] , het produceren van vleeswaren. Ten aanzien van alle bedrijfsactiviteiten (dus ook voor zover die bestaan uit het produceren van vleeswaren) bepaalt artikel 4 dat deze uiterlijk op 1 januari 2025 een einde nemen. Indien het de bedoeling van partijen was geweest om beperkte bedrijfsactiviteiten ook na 1 januari 2025 toe te staan (zolang althans geen begin is gemaakt met de bouwactiviteiten) dan had in de rede gelegen dat partijen zulks expliciet hadden vastgelegd. Daarvan is evenwel geen sprake; artikel 4 ziet op het staken van ’de bedrijfsactiviteiten’, waarin begrepen het produceren van vleeswaren.
het feit dat overlast als gevolg van de ondernemingen van [E] nimmer geheel weggenomen kan worden gezien de ligging van de ondernemingen midden in het centrum van [plaats] ,(…)”.De vaststellingsovereenkomst beoogde aan die (inherente) overlastsituatie een definitief einde te maken; het belang van de gemeente bij nakoming van die afspraken is reeds daarmee voldoende komen vast te staan.