ECLI:NL:RBOBR:2025:488

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
31 januari 2025
Publicatiedatum
29 januari 2025
Zaaknummer
24/890
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van loonsanctie en WIA-aanvraag van ex-werknemer met betrekking tot re-integratie-inspanningen

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedaan op 31 januari 2025, wordt het beroep van eiseres tegen het niet opleggen van een loonsanctie aan haar ex-werkgever en de afwijzing van haar aanvraag voor een WIA-uitkering beoordeeld. Eiseres, die als interieurverzorgster werkte, had zich op 24 december 2020 ziekgemeld en na twee jaar ziekte een WIA-uitkering aangevraagd. Het UWV had geoordeeld dat de ex-werkgever voldoende re-integratie-inspanningen had geleverd, waardoor geen loonsanctie werd opgelegd. Eiseres betwistte dit en stelde dat er onvoldoende rekening was gehouden met haar medische situatie en de re-integratie-inspanningen van haar werkgever.

De rechtbank concludeert dat het UWV terecht heeft geoordeeld dat de re-integratie-inspanningen van de ex-werkgever voldoende waren. De rechtbank wijst erop dat de re-integratie-inspanningen tot de datum van de WIA-aanvraag zijn beoordeeld en dat de omstandigheden na deze datum niet relevant zijn voor de beoordeling van de loonsanctie. Eiseres had ook ingestemd met het opschorten van het re-integratietraject, wat de rechtbank als redelijk beschouwt. De rechtbank oordeelt dat de belastbaarheid van eiseres correct is ingeschat en dat de functies die het UWV heeft aangeduid, passend zijn. Uiteindelijk wordt het beroep van eiseres ongegrond verklaard, wat betekent dat zij geen recht heeft op een WIA-uitkering en geen loonsanctie aan haar ex-werkgever wordt opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 24/890

uitspraak van de meervoudige kamer van 31 januari 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. A.T. Meijhuis),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: K.R. Groenewoud).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het niet opleggen van een loonsanctie aan haar (ex-)werkgever en de afwijzing van haar aanvraag voor een WIA [1] -uitkering.
1.2.
Met het besluit van 9 februari 2023 heeft het UWV geoordeeld dat voldoende aan re-integratie is gedaan en de aanvraag van eiseres voor een WIA-uitkering met ingang van 22 december 2022 afgewezen.
1.3.
Met het bestreden besluit van 19 januari 2024 op het bezwaar van eiseres is het UWV bij dat besluit gebleven.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 10 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van het UWV deelgenomen. Eiseres en haar gemachtigde hebben voorafgaand aan de zitting laten weten niet naar de zitting te zullen komen.
1.5.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst, omdat zij niet beschikte over stukken die het UWV had ingediend en omdat het UWV nog schriftelijk wilde reageren op een aantal vragen van de rechtbank.
1.6.
Het UWV heeft schriftelijk gereageerd en stukken ingediend. Deze schriftelijke reactie en stukken heeft de rechtbank doorgestuurd naar eiseres. Zij heeft hierop gereageerd. Deze reactie is toegestuurd aan het UWV.
1.7.
Beide partijen hebben laten weten akkoord te gaan met het achterwege laten van een nadere zitting. De rechtbank heeft het onderzoek met toepassing van artikel 8:64 van de Algemene wet bestuursrecht gesloten.
Feiten
2. Eiseres werkte 24,62 uur per week als interieurverzorgster. Op 24 december 2020 heeft zij zich ziekgemeld. Zij is twee jaar ziek gebleven en heeft op 28 september 2022 een WIA-uitkering aangevraagd.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of het UWV terecht geen loonsanctie aan de
(ex-)werkgever heeft opgelegd en de WIA-aanvraag van eiseres heeft afgewezen. De rechtbank doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het niet opleggen van een loonsanctie
De standpunten van partijen
5. Volgens eiseres was er geen medische reden om de re-integratie in spoor 2 al in
mei 2022 stop te zetten. In het rapport van 19 december 2023 van de verzekeringsarts Bezwaar & Beroep (B&B) wordt die medische reden ook niet duidelijk benoemd. De verzekeringsarts B&B heeft in dat rapport gesteld dat sprake is van een verder medisch onderzoek en een mogelijke operatie, en dat dit in zijn algemeenheid kan afleiden van re-integratie in spoor 1. Dit is volgens eiseres geen medisch standpunt en het gaat ook niet specifiek over haar. Eiseres heeft er ook op gewezen dat de werkgever een arsenaal aan mogelijkheden heeft om de werknemer te activeren om te komen tot een bevredigend re-integratieresultaat.
Bovendien heeft eiseres begin oktober 2022 laten weten dat de operatie niet doorging. Toen is verzuimd alsnog in te zetten op spoor 2. Er is geen wettelijke basis om de re-integratie-inspanningen in de laatste dertien weken voorafgaand aan het einde van de wachttijd niet bij de beoordeling te betrekken.
6. Het UWV heeft de re-integratie-inspanningen van de (ex-)werkgever beoordeeld en geconcludeerd dat eiseres en haar (ex-)werkgever voldoende hebben gedaan aan de re-integratie van eiseres. In het bestreden besluit heeft het UWV zich op het standpunt gesteld dat het spoor 2-traject tijdig is opgestart en voldoende adequaat is vormgegeven. Het spoor 2-traject is daarna opgeschort, maar dat maakt dit traject niet alsnog inadequaat. Deze opschorting had een volgbare medische grondslag: mogelijk zou nog een medische behandeling volgen die tot herstel voor de eigen functie zou kunnen leiden. Re-integratie in spoor 2 werd op dat moment niet wenselijk geacht, omdat dit zou kunnen wegleiden van het eigen werk.
In het rapport van de verzekeringsarts B&B van 7 juni 2024, dat gevoegd is bij het verweerschrift, wordt gesteld dat het niet zozeer om een medische opschorting ging, maar eerder een logistieke. Re-integratie-activiteiten zouden geen schade aan de gezondheid hebben toegebracht.
In overeenstemming met de Werkwijzer Poortwachter (Werkwijzer) heeft het UWV de re-integratie-inspanningen tot 28 september 2022 (de datum waarop eiseres een WIA-uitkering heeft aangevraagd) beoordeeld. Dat eiseres zich na deze datum beter voelde en mogelijk openstond voor verdere re-integratie, maakt niet dat er alsnog sprake zou kunnen zijn van onvoldoende re-integratie-inspanningen.
Het beoordelingskader
7.1.
In artikel 65 van de Wet WIA staat dat het UWV beoordeelt of de werkgever en de verzekerde (de werknemer) in redelijkheid hebben kunnen komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht. Als het UWV de verrichte re-integratieverplichtingen als onvoldoende beoordeelt, verlengt het UWV op grond van artikel 25, negende lid, van de Wet WIA het tijdvak waarover de werkgever het loon van de werknemer moet doorbetalen gedurende ten hoogste 52 weken indien de werkgever zonder deugdelijke grond onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. Dit is de loonsanctie. Het UWV geeft het besluit over de loonsanctie uiterlijk zes weken voor het einde van de wachttijd. Dat staat in artikel 25, tiende lid, van de Wet WIA.
7.2.
Daarnaast zijn de Beleidsregels beoordelingskader poortwachter (Beleidsregels) en de Werkwijzer van belang. In de Beleidsregels heeft het UWV een inhoudelijk kader neergelegd voor de beoordeling van de vraag of werkgever en werknemer in redelijkheid konden komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht. In de Werkwijzer (versie augustus 2022) is vermeld dat deze aanvankelijk een interne functie had, maar nu ook extern gedeeld wordt om werkgevers, werknemers en degenen die hen ondersteunen een richtlijn te geven voor de aanpak van de re-integratie en meer voorspelbaarheid te bieden op de uitkomsten van de toetsing door het UWV. Gelet hierop kan aan de Werkwijzer een zekere externe werking niet worden ontzegd. Aangezien de Werkwijzer immers blijk geeft van een vaste gedragslijn van het UWV, kunnen werkgevers zich er uit een oogpunt van rechtszekerheid en gelijkheid op beroepen. Waar het UWV met de Werkwijzer een eigen invulling geeft aan de re-integratieverplichtingen die ingevolge artikel 25 van de Wet WIA op een werkgever rust, bindt die invulling de bestuursrechter echter niet bij de beantwoording van de vraag of een werkgever in redelijkheid tot zijn re-integratie-inspanningen heeft kunnen komen en zo nee, of daar een deugdelijke grond voor bestaat. [2]
De overwegingen van de rechtbank
8.1.
De rechtbank is van oordeel dat het UWV zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de (ex-)werkgever genoeg inspanningen heeft verricht om eiseres te re-integreren. Het UWV hoefde de (ex-)werkgever geen loonsanctie op te leggen. De rechtbank zal haar oordeel hieronder mede aan de hand van de beroepsgronden van eiseres toelichten.
8.2.
Niet in geschil is dat de re-integratie-inspanningen van de (ex-)werknemer niet tot een bevredigend re-integratieresultaat hebben geleid en dat het UWV daarom kon toekomen aan een beoordeling van de re-integratie-inspanningen.
8..3. De (ex-)werkgever heeft eiseres in het kader van begeleiding naar werk in spoor 2 aangemeld bij het re-integratiebedrijf P.O.R. Dit traject is medio maart 2022 gestart. Eiseres heeft tijdens dit traject naar vijftien functies gesolliciteerd. De sollicitaties hebben niet tot een positief resultaat geleid. In het voorlopig eindrapport van P.O.R. van 19 juli 2022 is daarover vermeld dat bij het vernemen van de medische situatie van eiseres alle interesse bij de potentiële werkgevers vervalt. In de periodieke evaluatie door de bedrijfsarts van 9 mei 2022 heeft deze geschreven dat eiseres nog een gerichte behandeling ondergaat, waarbij tijdelijke volledige arbeidsongeschiktheid wordt verwacht. Hij meent daarom dat spoor 2 op dat moment niet effectief kan worden bewandeld en hij adviseert deze terugkoppeling te bespreken met het re-integratiebedrijf. Blijkens het voorlopig eindrapport van 19 juli 2022 heeft P.O.R. daarop besloten het spoor 2-traject voorlopig te staken. In het rapport staat dat er geen (de rechtbank neemt aan dat bedoeld is: een) verwachting op behandeling is dat en het spoor 2-traject geen mogelijkheden op de arbeidsmarkt tot stand zal brengen.
8.4.
Blijkens de brief van 20 april 2022 van de gynaecoloog van het Catharina Ziekenhuis was de ‘gerichte behandeling’ die eiseres nog zou ondergaan, een operatie die zij overwoog. Eiseres is vervolgens naar een ziekenhuis in Den Haag gegaan voor een second opinion. In de brief van de gynaecoloog van het Catharinaziekenhuis van 12 oktober 2022 (naar aanleiding van een telefonisch consult met eiseres op diezelfde datum) staat te lezen dat het ziekenhuis in Den Haag vooralsnog zou willen opereren, maar dat eiseres nog niet wist of ze dit werkelijk wilde. Het beleid van het ziekenhuis in Den Haag zou worden afgewacht. Uiteindelijk is afgezien van een operatie.
8.5.
Onder deze omstandigheden acht de rechtbank het redelijk dat pas op de plaats is gemaakt in het al ingezette spoor 2-traject. Gedurende enkele maanden werd een operatie overwogen die ook een risico op complicaties met zich bracht. Doorgaan met sollicitaties (wat tot dan toe niet succesvol was gebleken) zou dan weinig zin hebben gehad. Blijkens haar e-mail van 29 januari 2024 heeft eiseres ook ingestemd met het opschorten van het spoor 2-traject. De arbeidsdeskundige B&B heeft in zijn rapport van 21 juni 2024 opgemerkt dat hij het onvoldoende aannemelijk vindt dat door het niet verder laten doorlopen van het spoor 2-traject tot de datum van aanvraag van de WIA-uitkering re-integratiekansen zijn gemist. De rechtbank deelt dit standpunt. Het opschorten van de re-integratie in mei/juni 2022 maakt niet dat de re-integratie-inspanningen als onvoldoende moeten worden bestempeld.
8.6.
Het feit dat geen re-integratie-inspanningen meer zijn gedaan nadat duidelijk was dat geen operatie zou plaatsvinden, brengt de rechtbank ook niet tot het oordeel dat onvoldoende aan re-integratie is gedaan. Uit het dossier wordt niet duidelijk wanneer definitief is besloten af te zien van een operatie, maar uit de brief van 12 oktober 2022 van de gynaecoloog valt op te maken dat dit ná 12 oktober 2022 moet zijn geweest. Toen had eiseres haar aanvraag voor een WIA-uitkering al ingediend. In dit verband is paragraaf 9.1 van de Werkwijzer relevant, waarin de volgende passage is opgenomen:
“De periode waarover UWV de re-integratie-inspanningen toetst begint op de eerste ziektedag van de werknemer en eindigt op de dag dat hij de WIA-aanvraag indient. Als er zich na de datum van de aanvraag nog situaties voordoen die bevestigen dat de re-integratie-inspanningen onvoldoende zijn, dan mag UWV dit meenemen in de toetsing. UWV mag geen negatief oordeel over de re-integratie-inspanningen geven als dit alleen gebaseerd is op wat er ná de indiening van de WIA-aanvraag is nagelaten op het gebied van re-integratie.”
De rechtbank acht deze gedragslijn redelijk. Daarbij wijst zij erop dat de werkgever (op grond van artikel 25, derde lid, van de Wet WIA) uiterlijk dertien weken voor het verstrijken van de wachttijd een re-integratieverslag moet opstellen. Dit verslag moet (op grond van artikel 65 van de Wet WIA) bij de aanvraag voor een WIA-uitkering worden gevoegd. Die aanvraag moet (op grond van artikel 64, derde lid, van de Wet WIA) in principe elf weken voor afloop van de wachttijd zijn gedaan. In deze wettelijke systematiek ligt redelijkerwijs besloten dat de re-integratie-inspanningen na het doen van de aanvraag voor een WIA-uitkering buiten beschouwing blijven behoudens de hiervoor genoemde en in de Werkwijzer opgenomen uitzondering die in deze zaak niet aan de orde is.
8.7.
De rechtbank is van oordeel dat het UWV zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat de re-integratie-inspanningen voldoende waren en dat terecht geen loonsanctie is opgelegd.
De afwijzing van de WIA-aanvraag
De standpunten van partijen
9. Het UWV stelt zich op het standpunt dat eiseres met haar beperkingen onder meer de functies algemeen medewerker schoonmaak – AFD (SBC-code 111334), medior soldering operator (SBC-code 111180) en machinestikker (SBC-code 272043) kan uitoefenen. Met een verzuimrisico van 25,5% wordt de grens van wat in redelijkheid nog van een werkgever kan worden verwacht, niet overschreden. Als het loon dat eiseres met de geduide functies kan verdienen, wordt afgezet tegen het loon dat zij als interieurverzorgster verdiende, leidt dat tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 22,82%. Omdat pas recht bestaat op een WIA-uitkering bij een arbeidsongeschiktheid van minimaal 35%, heeft het UWV beslist dat eiseres geen recht heeft op een WIA-uitkering.
10. Eiseres acht zichzelf niet in staat de geduide functies uit te oefenen vanwege haar energetische beperkingen en haar wisselende belastbaarheid. Zij wijst er daarbij op dat haar re-integratie in spoor 2 om medische redenen werd stopgezet. Zij kon daarom in de periode van september 2022 tot einde wachttijd in december 2022 niet gericht bezig zijn met passend werk bij een andere werkgever. Zij begrijpt niet waarom zij dan per einde wachttijd wel geschikt zou zijn voor passend werk. Eiseres voert verder aan dat niet duidelijk is waarom de functie met SBC-code 111334 opnieuw aan de schatting ten grondslag wordt gelegd. Volgens haar heeft de arbeidsdeskundige B&B in zijn rapport overwogen dat deze functie niet geschikt is. Eiseres is ook van mening dat zij niet geschikt is voor deze functie, omdat deze vrijwel identiek lijkt aan de functie waarvoor zij is uitgevallen.
De overwegingen van de rechtbank
11.1.
Wat betreft de wisselende belastbaarheid wijst de rechtbank op vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep. Daaruit blijkt dat een verzuimrisico van ongeveer 25% nog acceptabel wordt geacht. [3] In de beroepsfase heeft het UWV met rapport van 7 juni 2024 van de verzekeringsarts B&B het risico in het geval van eiseres becijferd op 25,5%. Naar het oordeel van de rechtbank blijft dit verzuimrisico binnen genoemde marge. De beroepsgrond dat eiseres de geduide functies niet kan verrichten vanwege sterk wisselende belastbaarheid, slaagt daarom niet. Er was dus daarom geen reden om eiseres op medische gronden volledig arbeidsongeschikt te achten en van arbeidsdeskundig onderzoek af te zien.
11.2
De rechtbank ziet geen aanleiding om te oordelen dat het UWV de belastbaarheid van eiseres in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 11 januari 2023 onjuist heeft ingeschat. De verzekeringsarts B&B heeft het dossier bestudeerd, de hoorzitting bijgewoond en aansluitend een medisch onderzoek uitgevoerd, en informatie van de behandelend sector meegewogen. Hij is in zijn rapport van 28 november 2023 tot de conclusie gekomen dat eiseres in staat is fysiek en mentaal lichte werkzaamheden te verrichten, waarbij een urenbeperking geldt van vier uur per dag, twintig uur per week. Ook kan eiseres ’s nachts niet werken. Deze conclusie is gebaseerd op zorgvuldig onderzoek. Eiseres heeft geen medische informatie ingebracht die doet twijfelen aan deze medische beoordeling. Met de energetische beperkingen van eiseres is in de FML van 11 januari 2023 voldoende rekening gehouden.
11.3.
De beroepsgrond van eiseres dat de arbeidsdeskundige B&B de functie met SBC-code 111334 heeft verworpen en dat deze daarom niet meer aan de schatting ten grondslag mag worden gelegd, berust op een onjuist lezing van het rapport van 16 januari 2024. Alleen de eerder geduide functies productiemedewerker (SBC-code 111161) en tuinmedewerker & medewerker bloemzaadproductie (SBC-code 111010) komen te vervallen. De arbeidsdeskundige B&B blijft de functie algemeen medewerker schoonmaak – AFD (SBC-code 111334) geschikt achten. In deze functie wordt, in overeenstemming met de urenbeperking in de FML die voor eiseres geldt, maximaal vier uur per dag gewerkt. In de maatgevende arbeid werd 24 uur gewerkt, zodat deze functie niet voldeed aan de gestelde urenbeperking. Eiseres was daarom niet meer geschikt voor haar eigen werk. Van een tegenstrijdigheid, zoals eiseres stelt, is hier geen sprake. De functie van algemeen medewerker schoonmaak – AFD mag daarom aan de schatting ten grondslag worden gelegd.
11.4.
De rechtbank ziet ook geen tegenstrijdigheid in enerzijds het feit dat de re-integratie in spoor 2 is opgeschort en anderzijds de conclusie dat eiseres aan het eind van de wachttijd geschikt was voor de geduide functies. De re-integratie in spoor 2 werd onderbroken omdat de verwachting bestond dat eiseres geopereerd zou worden waardoor zij tijdelijk volledig arbeidsongeschikt zou zijn. Deze operatie heeft echter niet plaatsgevonden en een periode van tijdelijk volledige arbeidsongeschiktheid om deze reden heeft zich dus ook niet voorgedaan.
11.5.
De rechtbank is van oordeel dat het UWV de WIA-aanvraag van eiseres terecht heeft afgewezen.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y.S. Klerk, voorzitter, en mr. A.F. Vink en
mr. R. Grimbergen, leden, in aanwezigheid van mr. A. Bijleveld, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2025.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
2.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 21 februari 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:359.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 8 mei 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:952.