ECLI:NL:RBOBR:2025:403

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
16 januari 2025
Publicatiedatum
27 januari 2025
Zaaknummer
10458093 \ CV EXPL 23-2230
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonvordering en herberekening bij indiensttreding in civiele zaak

In deze civiele zaak, behandeld door de Kantonrechter van de Rechtbank Oost-Brabant, heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. D.R. Corbeek, een loonvordering ingediend tegen zijn werkgever, Oostappen Vakantiepark Prinsenmeer B.V., vertegenwoordigd door mr. N. Duine. De zaak betreft een geschil over de juiste loonberekening en de indeling in functieschaal bij indiensttreding. Eiser stelt dat hij bij indiensttreding in 2015 ten onrechte is ingeschaald in periodiek 0 van functieschaal 7, terwijl hij op basis van zijn ervaring recht had op een hogere indeling. De kantonrechter heeft in eerdere vonnissen, waaronder een tussenvonnis van 29 augustus 2024, reeds geoordeeld dat Oostappen een loonberekening diende te maken ter zake van de plusuren en de juiste schaalindeling. In het eindvonnis van 16 januari 2025 heeft de kantonrechter geoordeeld dat Oostappen aan eiser een totaalbedrag van € 46.086,27 bruto verschuldigd is, inclusief vakantietoeslag en wettelijke verhoging. De kantonrechter heeft de wettelijke verhoging gematigd tot 10% en de buitengerechtelijke incassokosten toegewezen. Tevens is het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard, ondanks het verzoek van Oostappen om dit niet te doen, gezien de liquiditeitsproblemen van de onderneming. De proceskosten zijn voor rekening van Oostappen, die grotendeels in het ongelijk is gesteld.

Uitspraak

RECHTBANKOOST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Eindhoven
Zaaknummer: 10458093 \ CV EXPL 23-2230
Vonnis van 16 januari 2025
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. D.R. Corbeek,
tegen
OOSTAPPEN VAKANTIEPARK PRINSERMEER B.V.,
gevestigd te Ommel,
gedaagde partij,
hierna te noemen: Oostappen,
gemachtigde: mr. N. Duine.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 29 augustus 2024,
- het herstelvonnis van 11 september 2024,
- de akte na tussenvonnis aan de zijde van Oostappen met loonberekening, tevens houdende een primair verzoek tot tussentijds appèl en subsidiair verzoek om het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren,
- de antwoordakte na tussenvonnis aan de zijde van [eiser] , met herberekening,
- de akte uitlaten herberekening aan de zijde van Oostappen, met één productie (genummerd: 29).
1.2.
Ten slotte is uitspraak vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De kantonrechter volhardt – met inachtneming van het herstelvonnis van
11 september 2024 - in alles wat is overwogen en beslist in voornoemd tussenvonnis van
29 augustus 2024, waarin de kantonrechter de zaak naar de rol van heeft verwezen van
26 september 2024 om Oostappen in de gelegenheid te stellen:
- een loonberekening te maken en in het geding te brengen ter zake plusuren als
bedoeld in rechtsoverweging 4.12 (zoals gespecificeerd onder 4.12.1 t/m 4.12.5)
- een herziene loonberekening te maken en in het geding te brengen ter zake
schaalindeling in loonschaal 7 met de toegepaste periodieken als bedoeld in
rechtsoverweging 4.19. uitgaande van functieschaal 7, over de periode vanaf
21 december 2018.
Voor het overige heeft de kantonrechter iedere beslissing aangehouden.
Aktes na tussenvonnis
Loonberekening Oostappen
2.2.
Oostappen heeft na tussenvonnis een loonberekening gemaakt, die als bijlage 1 aan deze akte is gehecht.
2.2.1.
Ter toelichting heeft Oostappen daarbij het volgende opgemerkt:
- Uitgangspunt bij indiensttreding is schaal 7 periodiek 0. In artikel 17 lid 1 onder c van de
cao Recreatie is namelijk opgenomen dat als een werknemer in dienst komt, hij/zij bij de
salarisschaal periodiek 0 krijgt. Vandaar dat in het begin een negatief bedrag uit de
berekening volgt;
- Uitgangspunt is ieder jaar een periodiek omhoog, met uitzondering vanaf de periode dat
werknemer langer dan 6 maanden arbeidsongeschikt is (o.g.v. artikel 17 lid 4 onder d van
de cao Recreatie). Vanaf januari 2023 ontstaat dus een positief bedrag aan salaris, dat
[eiser] nog zal moeten ontvangen;
- Correcties toegepast over de dagen / periode dat [eiser] arbeidsongeschikt is geweest;
- De toegepaste cao loonsverhogingen zijn meegenomen in de berekening;
- Voor het uurloon is gekeken naar het geldende uurloon van het betreffende jaar in de
maand december.
Het voorgaande betekent volgens Oostappen een totaalbedrag ad € 42.672,47 bruto, ter zake de plusuren en ten aanzien van functie-indeling in schaal 7.
2.3.
Verder heeft Oostappen de kantonrechter verzocht primair om toestemming te geven om te appelleren tegen de bindende eindbeslissing(en) van het tussenvonnis en voor zover de kantonrechter hiervoor geen toestemming geeft, subsidiair om het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te (laten) verklaren.
Ter onderbouwing heeft Oostappen aangevoerd dat zij er belang bij heeft om op dit moment niet geconfronteerd te worden met een veroordeling tot betaling. Allereerst vanwege het zeer hoge restitutierisico. Een andere reden is vanwege de liquiditeitspositie van Oostappen. De parken zijn op dit moment dicht, er komt geen geld binnen.
Antwoordakte [eiser]
2.4.
[eiser] heeft zich in zijn antwoordakte allereerst op het standpunt gesteld dat Oostappen in haar akte na tussenvonnis een aantal verkeerde uitgangspunten heeft gehanteerd.
2.4.1.
Daartoe verwijst hij allereerst naar rechtsoverweging 4.12.2 van het tussenvonnis waarin is geoordeeld dat inzake de overuren er vanaf april 2018 in elk jaar steeds sprake was van 12 drukke weken en over 2022 van 3 drukke weken. Over die weken heeft [eiser] - aldus de kantonrechter - recht op betaling van de compensatie van 150%.
Oostappen gaat er in haar berekening van uit dat elke werknemer begint in periodiek 0 en dat dit het uitganspunt is bij indiensttreding; op basis van dit standpunt begint zij te tellen. Dat is volgens [eiser] een verkeerde benadering. De cao recreatie 2015 schrijft namelijk in artikel 15 ook voor:
“De werkgever kan de werknemer op grond van kennis en/of ervaring een hoger salaris toekennen dan dat bij 0 functieperiodieken”.En zo dient ook volgens [eiser] naar deze zaak te worden gekeken
Het is niet vol te houden dat [eiser] , een werknemer met meer dan 20 jaar ervaring in de Horeca die in dienst komt, in een aanloopschaal met periodiek 0 komt.
Om een concreet aanknopingspunt te hebben, wijst [eiser] op het volgende:
[eiser] ontving in november 2017 conform de loonstrook een salaris van € 2.500 bruto per
maand. Dat komt volgens bijlage ID van de CAO recreatie 2017 neer op het salaris dat past
bij (destijds) schaal 6 / periodiek 7.
Daarmee staat al vast dat [eiser] in 2015 niet is binnengetreden in periodiek 0 (zoals
Oostappen stelt); dit zou overigens ook bijzonder vreemd zijn bij iemand van 49 jaar
met meer dan 20 jaar ervaring in de Horeca.
Blijkens artikel 15 van de CAO wordt de werknemer in de regel jaarlijks per 1 januari in een
hogere functie-periodiek ingedeeld, mits hij minimaal een jaar op dat functieniveau is
ingedeeld. Dat houdt in elk geval de volgende indeling per periodiek in:
-1 januari 2017 -> periodiek 7
-1 januari 2018 -> periodiek 8
-1 januari 2019 -> periodiek 9
-1 januari 2020 -> periodiek 10
-1 januari 2021 -> periodiek 11 (zijnde de maximale periodiek)
-1 januari 2022 -> periodiek 11
-1 januari 2023 -> periodiek 11
Voor de berekening van het gemiste loon (en de overuren) dienen dan ook deze periodieken
te worden aangehouden, maar dan toegepast met salarisschaal 7 in plaats van 6 (zie r.o. 2.19
en vanwege de verjaringstermijn dan vanaf 21 december 2018 voor het te laag ingeschaalde
loon en vanaf april 2018 voor wat betreft de overuren).
2.4.2.
Met het overige uitgangspunten die Oostappen hanteert in haar loonberekening is [eiser] het wel eens, namelijk dat een werknemer elk jaar een trede omhoog gaat, alsmede dat hierop een uitzondering is als een werknemer langer dan zes maanden arbeidsongeschikt is. Verder is het juist dat cao-loonsverhogingen meegenomen zullen moeten worden.
2.4.3.
Volgens [eiser] betekent vorenstaande rekenkundig het volgende [1] :
[eiser] heeft nog recht op:
- € 15.174,86 bruto aan te weinig betaald salaris in verband met de verkeerde schaalindeling en;
- € 47.263,68 aan overuren (waarin de compensatie van 150% in dit bedrag verwerkt zit).
Dit bedrag dient te worden vermeerderd met vakantiegeld. Ook over de volledige waarde van de overuren dient vakantiegeld te worden vergoed, hetgeen recentelijk nog is bevestigd in ECLI:NL:HR:2024:1317. Zulks houdt in dat de vordering van [eiser] , zonder rente en verhoging, reeds € 62.438,54 bruto bedraagt.
Zoals gevorderd in de dagvaarding dient daarover wettelijke verhoging te worden betaald.
[eiser] vordert daar de maximale verhoging van 50% over.
In de visie van [eiser] zijn er - gelet op de inhoud van de kwestie - geen omstandigheden die maken dat dit percentage nog gematigd zou moeten worden. Oostappen heeft [eiser] bewust overuren laten werken, zonder deze te willen vergoeden; ook na het oordeel van commissie over de schaalindeling, is Oostappen niet tot betaling van dat hogere salaris overgegaan. Zelfs na het tussenvonnis, waarin het duidelijk is dat Oostappen een bedrag aan loon dient te vergoeden, komt Oostappen ook niet met een voorstel voor een voorschot of iets dergelijks, aldus [eiser]
2.5.
Daarnaast dient zowel over het gemiste loon met vakantiegeld als over de overuren met vakantiegeld de wettelijke rente te worden vergoed, ex artikel 6:119 BW.
Voor de volledigheid merkt [eiser] op dat óók over de wettelijke verhoging de wettelijke rente verschuldigd is (zie ECLI:NL:HR:2015:304).
Ook dient de kantonrechter nog te beslissen over de verzochte buitengerechte incassokosten
ad € 2.499,-.
2.6.
Wat [eiser] betreft dienen het primaire en subsidiaire verzoek van Oostappen
(om toestemming te geven om te appelleren tegen de bindende eindbeslissing(en) van het tussenvonnis en om het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te (laten) verklaren) te worden afgewezen.
Akte uitlaten herberekening aan de zijde van Oostappen
2.7.
Volgens Oostappen staan er twee fouten in de herberekening van [eiser] , namelijk: - de peildatum 21 december 2018 geldt voor beide componenten, dus 21 december 2018 geldt ook voor de overuren en niet (vanaf) april 2018, zoals [eiser] in punt 9 van de antwoord akte stelt.
- [eiser] gaat in zijn herberekening er ten onrechte van uit dat hij start in periodiek 8 van functieschaal 7; een deugdelijke onderbouwing hiervoor ontbreekt. Immers, gelet op het arbeidsverleden heeft [eiser] 0 relevante (werk)ervaring als Meewerkend Horeca Verantwoordelijke. Uit het arbeidsdeskundigrapport volgt dat hij ervaring heeft als kok en/of in de bediening maar dit is overduidelijk iets anders (en vereist andere kwaliteiten en vereisten) dan een manager in de horeca [2] .
Hieruit blijkt in ieder geval dat [eiser] geen 20 relevante ervaringsjaren heeft als manager in de horeca, op grond waarvan hij in periodiek 8 van functieschaal 7 zou moeten worden ingedeeld.
2.8.
Primair handhaaft Oostappen dan ook haar standpunt dat [eiser] bij start indiensttreding dient te worden ingeschaald in functieschaal 7, periodiek 0.
Echter, indien de kantonrechter meegaat in het standpunt dat [eiser] in een hogere periodiek zou moeten worden ingedeeld, is periodiek 8 - gelet op het voorgaande - in ieder geval te hoog, ook gelet op het salaris. Immers, gelet op het startsalaris van [eiser] ,
€ 2.500 bruto bij indiensttreding, sluit dat het beste aan bij periodiek 0 van functieschaal 7, zoals genoemd in bijlage ID van de cao recreatie 2017-2018 (€ 2.523,05 bruto) in plaats van periodiek 7 van functieschaal 7. Nergens blijkt hieruit - en hiervoor ontbreekt ook een deugdelijke onderbouwing - dat [eiser] in periodiek 8 had moeten worden ingedeeld.
2.9.
Daarnaast geldt volgens Oostappen dat toekenning van een wettelijke verhoging van 50% over dit bedrag buitenproportioneel is. Oostappen verzoekt de kantonrechter dan ook om de wettelijke verhoging te matigen tot nihil dan wel tot een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag. Immers, [eiser] heeft gedurende zijn dienstverband
nooit over deze vermeende loonvordering gerept, komt hiermee nadat er al een aantal
jaar is verstreken én [eiser] hield zelf zijn (over)uren bij. Dat wordt Oostappen nu in deze procedure aangerekend. Dat betekent echter (nog) niet dat een maximale wettelijke
verhoging van 50% terecht is, zeker gezien het feit dat indien [eiser] dit eerder had gemeld, de hoogte van de vordering niet zo hoog was opgelopen.
2.10.
Een ander belangrijk punt, nu het in deze akte gaat over (de herberekening van) de
(loon)vorderingen van [eiser] , is rechtsoverweging 4.13 van het tussenvonnis. Hierin is aangegeven dat een dergelijke klachtplicht slechts van toepassing is bij een gebrekkige of ondeugdelijke prestatie en daaronder valt niet het uitbetalen van loon of (over)werkuren.
Gelet op de (nieuwe) uitspraak van de Hoge Raad van 20 september jl. (ECLI:NL:HR:2024:1278 en ECLI:NL:HR:2024:1281) is de overweging in 4.13 van het
tussenvonnis van 29 augustus 2024 onjuist. Hierin is namelijk door de Hoge Raad - kort
gezegd - geoordeeld dat de klachtplicht geldt voor alle verbintenissen uit de
arbeidsovereenkomst, waaronder loon. Hierbij gaat het dus niet alleen om (basis)salaris, maar ook om overwerkvergoedingen, vakantieloon etc. Gelet op het voorgaande handhaaft Oostappen dan ook haar standpunt dat de (loon)vorderingen van [eiser] dienen te worden afgewezen, aangezien niet tijdig is geklaagd.
2.11.
Tot slot betwist Oostappen nadrukkelijk de verschuldigdheid van de buitengerechtelijke incassokosten. Allereerst onderbouwt [eiser] niet voldoende waaruit de buitengerechtelijke kosten bestaan. [eiser] benoemt enkel het bedrag, zijnde € 2.499,00 maar hieruit blijkt niet welke (buitengerechtelijke) werkzaamheden zijn verricht, anders dan ter instructie / voorbereiding van deze procedure. Daarnaast is een vereiste voor toewijzing van buitengerechtelijke (incasso)kosten dat de verrichte werkzaamheden, in de gegeven omstandigheden, redelijkerwijs noodzakelijk waren en dat de gemaakte kosten naar hun omvang redelijk zijn (de 'dubbele redelijkheidstoets'). Immers, reeds in het begin heeft Oostappen kenbaar gemaakt niet over te gaan tot het inwilligen van het verzoek. De kosten van het dan (alsmaar) blijven sommeren tot nakomen, wetende dat de wederpartij niet genegen is tot nakoming over te gaan, zijn niet redelijkerwijs noodzakelijk (nog los van het feit dat van herhaaldelijke sommatie niet is gebleken, [eiser] heeft namelijk één
sommatiebrief gestuurd).
2.12.
Ten aanzien van het verzoek om toestemming te geven voor tussentijds appel geldt dat de tijd dit verzoek inmiddels heeft ingehaald, omdat de zaak eind december 2024 voor (eind)vonnis staat, waartegen hoger beroep open staat.
Dat geldt niet voor het verzoek om de uitspraak niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Daarvoor zijn (nog steeds) gerechtvaardigde redenen, zoals bij akte van 25 september 2024 reeds is toegelicht. De situatie toen en nu is niet veranderd: er is nog steeds sprake van een slechte liquiditeitspositie van Oostappen en van restitutierisico aan de kant van [eiser] , reden waarom de (eind)uitspraak niet uitvoerbaar bij voorraad dient te worden verklaard, aldus Oostappen.
Het oordeel van de kantonrechter over de in het tussenvonnis opgedragen loonberekening
Het te laag ingeschaald loon
2.13.
De kantonrechter gaat voor het te laag ingeschaalde loon uit van de loonberekening van Oostappen, waarin - onder verwijzing naar de toepasselijk cao-bepalingen, het startsalaris van [eiser] bij indiensttreding en de aard van het arbeidsverleden van [eiser] - voldoende gemotiveerd is waarom voor [eiser] bij zijn indiensttreding van functieschaal 7, periodiek 0, kan worden uitgegaan.
Oostappen heeft berekend dat zij een bedrag ad € 11.163,35 aan te weinig betaald salaris verschuldigd is in verband met het te laag ingeschaald loon. Vermeerderd met 8% vakantietoeslag is aan te weinig betaald salaris in verband met te laag ingeschaald loon toewijsbaar dus een bedrag van
€ 12.056,42(€ 11.163,35 + € 893,07).
De plusuren
2.14.
De kantonrechter neemt ook bij de loonberekening van de plusuren de berekening van Oostappen als uitgangspunt, die - zoals door de kantonrechter is bepaald in rechtsoverweging 4.12.2 van het tussenvonnis van 29 augustus 2024 - over 1632 uren compensatie ad 150% conform artikel 15 van de cao berekend heeft, wat neerkomt op een bedrag van € 31.509,12. Vermeerderd met 8% vakantietoeslag is aan te weinig betaald salaris in verband met plusuren dus toewijsbaar een bedrag van
€ 34.029,85
(31.509,12 + € 2.520,73).
Klachtplicht
2.15.
Met betrekking tot de klachtplicht en het recente arrest van de Hoge Raad [3] waarnaar Oostappen in dit verband heeft verwezen, ziet de kantonrechter geen aanleiding om de beslissing te wijzigen over de toepasselijkheid van de klachtplicht in deze zaak.
Daarbij is van belang dat de gedachte van [eiser] steeds was dat door Oostappen compensatie zou plaatsvinden en dat de speciale onderlinge verhouding dat ook rechtvaardigde. Door de plotselinge ommekeer die daarin aan de zijde van Oostappen optrad, is weliswaar sprake van een laat startpunt van de loonvordering van [eiser] , maar niet dusdanig dat sprake is van schending van de klachtplicht, met rechtsverwerking als gevolg.
Conclusie:
2.16.
Het voorgaande betekent dat Oostappen aan [eiser] een totaalbedrag ad
€ 46.086,27 brutoaan achterstallig loon verschuldigd is.
2.17.
Over het achterstallig loon zal de wettelijke rente, zoals gevorderd door [eiser] , bij zijn akte vermeerdering van eis van 22 juni 2023, worden toegewezen.
Wettelijke verhoging
2.18.
De kantonrechter ziet aanleiding om de verzochte wettelijke verhoging te matigen tot 10%. De kantonrechter overweegt dat hierbij de tijdsduur wel in aanmerking is genomen. Oostappen heeft steken laten vallen met betrekking tot de administratie en de toepassing van de cao, maar daarbij is niet gebleken van kwade opzet. Tussen partijen is lange tijd onzeker geweest wat de precieze loonverplichting was en deze is pas nu vastgesteld.
Dit betekent dat een bedrag van
€ 4.608,63(10% van € 46.086,27) toewijsbaar is.
2.19.
In de akte na tussenvonnis maakt [eiser] (voor het eerst) aanspraak op de wettelijke rente over de wettelijke verhoging. De kantonrechter zal deze gevorderde wettelijke rente - als zijnde een wijziging van eis – meenemen en toewijzen, zoals onder de beslissing vermeld; hiertegen is door Oostappen (die in haar akte uitlaten herberekening het laatste woord heeft gekregen) ook geen verweer gevoerd.
Buitengerechtelijke incasso kosten
2.20.
[eiser] maakt aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Vooropgesteld wordt dat in het geval van een schuldenaar die geen consument is, deze schuldenaar in verzuim is en de schuldeiser incassohandelingen heeft verricht waartoe hij in redelijkheid kon overgaan, de schuldenaar de volgens het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: ‘het Besluit’) genormeerde vergoeding is verschuldigd, ongeacht de aard en de omvang van de incassohandelingen.
Als onvoldoende weersproken staat vast dat door de gemachtigde van [eiser] buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht die een vergoeding rechtvaardigen. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten van € 2.499,- inclusief btw komt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief en wordt toegewezen.
Met betrekking tot het primaire en subsidiaire verzoek van Oostappen
2.21.
De kantonrechter begrijpt uit de overweging van Oostappen in haar akte uitlaten herberekening
“dat de tijd inmiddels het verzoek om toestemming te geven voor tussentijds appel inmiddels heeft ingehaald” dat zij hiermee haar primaire verzoek heeft ingetrokken. Voor zover dit niet het geval is, overweegt de kantonrechter dat dit verzoek wordt afgewezen wegens gebrek aan belang. Vandaag wordt immers een eindvonnis gewezen, waartegen hoger beroep openstaat.
2.22.
Het verzoek van Oostappen om dit vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, wordt eveneens afgewezen.
Hierbij overweegt de kantonrechter dat er in beginsel geen belemmeringen bestaan om het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Bij de beoordeling van de vordering tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad moeten de belangen van partijen in het licht van de omstandigheden van het geval worden afgewogen. Daarbij moet worden nagegaan of op grond van die omstandigheden, het belang van degene die de veroordeling verkreeg, zwaarder weegt dan dat van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand tot op het rechtsmiddel is beslist. De kans van slagen van het aangewende rechtsmiddel dient daarbij in de regel buiten beschouwing te blijven [4] .
De kantonrechter overweegt dat het in deze zaak gaat om loonvorderingen die betrekking hebben op de periode 2018 t/m 2023. Het belang van Oostappen om hoger beroep in te stellen weegt niet op tegen het belang van [eiser] om het te weinig betaalde loon over een periode die al geruime tijd achter hem ligt, te ontvangen.
Dit vonnis zal daarom uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard (artikel 233 Rv).
Proceskosten
2.23.
Oostappen is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
132,42
- griffierecht
1.059,00
- salaris gemachtigde
2.445,00
(3 punten × € 815,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
3.771,42
2.24.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
veroordeelt Oostappen om aan [eiser] te betalen een totaalbedrag van € 46.086,27 bruto (achterstallig loon + 8% vakantietoeslag), te vermeerderen met de wettelijke rente over € 34.029,85 vanaf 7 maanden nadat de overuren zijn gemaakt tot aan de dag van voldoening en te vermeerderen met de wettelijke rente over € 12.056,42 vanaf
11 december 2023 tot aan de dag van voldoening;
3.2.
veroordeelt Oostappen om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 4.608,63 bruto aan wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW (10% over € 46.086,27), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de data van opeisbaarheid tot de dag van voldoening;
3.3.
veroordeelt Oostappen om aan [eiser] te betalen € 2.499,- (inclusief btw) aan vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten;
3.4.
veroordeelt Oostappen in de proceskosten van € 3.771,42, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als Oostappen niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
3.5.
veroordeelt Oostappen tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
3.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
3.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.J. Godrie en in het openbaar uitgesproken op
16 januari 2025.

Voetnoten

1.[eiser] heeft een en ander opnieuw uitgerekend. De uitwerking is als een los overzicht
2.Een overzicht van het arbeidsverleden van de heer S.M. [eiser] wordt overgelegd als productie 29
4.Zie HR 29-11-1996 NJ 1997, 684, LJN ZC2215.