ECLI:NL:RBOBR:2025:3970

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
4 juli 2025
Publicatiedatum
2 juli 2025
Zaaknummer
24/2918
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van het persoonsgebonden budget (pgb) door zorgkantoor wegens niet-naleving van verplichtingen

In deze zaak heeft het zorgkantoor het persoonsgebonden budget (pgb) van eiseres ingetrokken per 1 december 2023, en de pgb's over de jaren 2021 tot en met 2023 lager vastgesteld. Eiseres is van mening dat zij zich aan de pgb-verplichtingen heeft gehouden, maar de rechtbank oordeelt dat het zorgkantoor aannemelijk heeft gemaakt dat eiseres het pgb niet volledig heeft besteed aan de inkoop van Wlz-zorg. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld, waaronder de zorgovereenkomsten en de observaties van de zorgverlening. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van het zorgkantoor, maar de rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het zorgkantoor bevoegd was om het verleningsbesluit te wijzigen en het pgb lager vast te stellen, en dat de terugvordering van het onverschuldigd betaalde pgb gerechtvaardigd was. De rechtbank heeft het zorgkantoor ook veroordeeld in de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 24/2918

uitspraak van de meervoudige kamer van 4 juli 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. K.M.J. Wartena),
en

Zorgkantoren Coöperatie VGZ, het zorgkantoor

(gemachtigde: mr. M.A.G. Maessen en [naam] ).

Procesverloop

1. Het zorgkantoor heeft met een besluit van 7 maart 2024 de verleningsbeschikking van het persoonsgebonden budget (pgb) voor het jaar 2023 gewijzigd, in die zin dat het pgb van eiseres wordt ingetrokken per 1 december 2023. Het zorgkantoor heeft met besluiten van 12 maart 2024 het pgb van eiseres over de jaren 2021 tot en met 2023 vastgesteld. Ten slotte heeft het zorgkantoor met een besluit van 12 maart 2024 een bedrag van € 41.572,74 van eiseres teruggevorderd.
1.1.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten. Het zorgkantoor heeft met de beslissing op bezwaar van 2 juli 2024 (het bestreden besluit) de besluiten van 7 maart 2024 en 12 maart 2024 gehandhaafd.
1.2.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het zorgkantoor heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 23 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, [naam] , de gemachtigde van eiseres en de gemachtigden van het zorgkantoor.

Beoordeling door de rechtbank

De feiten en omstandigheden
2. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
2.1.
Eiseres is door het CIZ op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) geïndiceerd voor het zorgprofiel 4LG wonen met begeleiding en verzorging. Eiseres ontvangt de Wlz-zorg in de vorm van een pgb. De dochter van eiseres, [naam] , is de gewaarborgde hulp van eiseres. Eiseres heeft zorgovereenkomsten gesloten met [naam] (hierna: zorgverlener A) en [naam] (hierna: zorgverlener H). In de zorgovereenkomst is afgesproken dat het pgb wordt uitbetaald via periodieke maandbetalingen in plaats van op basis van declaraties.
2.2.
Het zorgkantoor heeft aan eiseres een pgb verleend voor het jaar 2021 van € 56.563,65, voor het jaar 2022 van € 59.646,- en voor het jaar 2023 van € 58.022,92.
2.3.
Het zorgkantoor heeft als gevolg van anonieme meldingen onderzoek gedaan naar de besteding van het pgb van eiseres. Het zorgkantoor heeft een huisbezoek afgelegd en gesprekken gehouden met eiseres, de gewaarborgde hulp en met de zorgverleners. Ook zijn er observaties verricht en heeft het zorgkantoor stukken bij eiseres opgevraagd. Eiseres heeft naar aanleiding hiervan onder andere een weekschema overgelegd.
2.4.
Het zorgkantoor heeft met een besluit van 7 maart 2024 de verleningsbeschikking van het pgb voor het jaar 2023 gewijzigd, in die zin dat het pgb van eiseres wordt ingetrokken per 1 december 2023. Verder leidt de rechtbank uit de besluiten van 12 maart 2024 af dat het zorgkantoor het pgb van eiseres voor jaar 2021 heeft vastgesteld op € 45.150,35, voor het jaar 2022 heeft vastgesteld op € 42.522,71 en voor het jaar 2023 heeft vastgesteld op € 42.341,68. Het zorgkantoor heeft met een besluit van 12 maart 2024 een bedrag van € 41.572,74 van eiseres teruggevorderd.
2.5.
Eiseres heeft tegen deze besluiten bezwaar gemaakt.
Het bestreden besluit
2.6.
Het zorgkantoor heeft met het bestreden besluit van 2 juli 2024 de primaire besluiten gehandhaafd. Het zorgkantoor heeft aan de wijziging van de verleningsbeschikking voor het jaar 2023 artikel 4:48, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 5.20, tweede lid, aanhef en onder b, van de Regeling langdurige zorg (Rlz) ten grondslag gelegd. Het zorgkantoor heeft aan de vaststellingsbesluiten van de jaren 2021 tot en met 2023 artikel 4:46, tweede lid, aanhef en onder b, van de Awb ten grondslag gelegd. Het zorgkantoor heeft zich ten aanzien van beide besluiten op het standpunt gesteld dat uit het eerdergenoemde onderzoek volgt dat eiseres en haar gewaarborgde hulp zich niet hebben gehouden aan de opgelegde verplichtingen. Zij hebben immers het pgb niet (volledig) besteed aan Wlz-zorg. Hiermee hebben zij de verplichting van artikel 5.18, aanhef en onder a, van de Rlz geschonden. Ook hebben zij niet bij het zorgkantoor gemeld dat de feitelijke zorgverlening afwijkt van de zorgovereenkomst en -beschrijving. Hiermee hebben zij de verplichting van artikel 5.18, aanhef en onder g, van de Rlz geschonden. Volgens het zorgkantoor maakt het niet nakomen van deze verplichtingen dat voortzetting van het pgb onjuist zou zijn. Daarom heeft het zorgkantoor het pgb ingetrokken per 1 december 2023. Eiseres kan in het vervolg gebruik maken van zorg in natura. Het zorgkantoor heeft vervolgens vastgesteld dat tot 1 december 2023 maximaal 43 uur per week aan zorg doelmatig is geweest. Dat meer Wlz-zorg zou zijn verleend, is door eiseres niet aangetoond. Als gevolg hiervan is het zorgkantoor gekomen tot de vaststellingsbesluiten over de jaren 2021, 2022 en 2023. Ten slotte heeft het zorgkantoor als gevolg van de wijzigingsbeschikking en de vaststellingsbesluiten het onverschuldigd betaald pgb van eiseres teruggevorderd tot een bedrag van € 41.572,74. Het zorgkantoor heeft hieraan artikel 4:46, tweede lid, van de Awb ten grondslag gelegd. Volgens het zorgkantoor is niet gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de belangen die het zorgkantoor dient, moeten wijken voor de individuele belangen van eiseres. Het zorgkantoor heeft zich daarom op het standpunt gesteld dat geen aanleiding bestaat om de terugvordering aan te passen.
De standpunten in beroep
3. Eiseres betoogt dat het pgb dat door het zorgkantoor is betaald volledig aan zorg voor haar is besteed. Sterker nog, er is veel meer zorg verleend dan waarvoor is betaald. Het is volgens eiseres niet zo dat de zorg elke dag volgens een vast ritme en een vaste structuur verloopt. Er wordt, zoals ook uit de verklaringen volgt, gedurende gemiddeld 15,5 uur per dag zorg geleverd aan eiseres. De zorg die geleverd wordt, bestaat uit de taken die in het weekschema zijn vermeld. Volgens eiseres volgt uit de observaties niet dat haar verklaringen en die van de gewaarborgde hulp onjuist zijn. Er is ook geen sprake van tegenstrijdigheden. Daarom is het bestreden besluit in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en motiveringsbeginsel. Eiseres betoogt verder dat haar huis dagelijks schoon gemaakt moet worden vanwege allergieën. Zij verwijst hiervoor naar een brief van de huisarts waaruit blijkt dat zij in het verleden heeft aangegeven klachten te ervaren die passen bij een allergie. Nu het zorgkantoor stelt dat de zorg minimaal 43 uur per week moet bedragen, kan volgens eiseres niet het hele pgb worden stopgezet. Eiseres betwist daarbij uitdrukkelijk dat de zorgtaken in slechts 43 uur per week kunnen worden uitgevoerd. Dat kan volgens eiseres niet slechts op basis van een kort document worden vastgesteld. Daarvoor is haar situatie te complex. Volgens eiseres had het zorgkantoor ook al eerder onderzoek kunnen doen en al eerder de besluiten kunnen nemen. Eiseres acht het daarom niet redelijk en onevenredig om hier achteraf mee te komen en vervolgens een enorm bedrag van haar terug te vorderen. Verder betoogt eiseres dat artikel 4:46 van de Awb een onjuiste basis vormt voor de vaststellingen, omdat er geen sprake is van een pgb dat nog moet worden vastgesteld. Het gaat volgens haar om al vastgestelde subsidies, omdat in artikel 5.21, tweede lid, van de Rlz is bepaald dat het pgb binnen een half jaar na afloop van de subsidieperiode wordt vastgesteld. Nu het zorgkantoor niet binnen deze termijn het pgb heeft vastgesteld, kan het niet anders zijn dan dat deze van rechtswege zijn vastgesteld. Er is volgens eiseres dan ook sprake van een situatie als genoemd in artikel 4:49 van de Awb. Hiervoor gelden veel strengere regels. Ten slotte is eiseres van mening dat een belangenafweging in haar voordeel moet uitvallen. Zij heeft namelijk alle vragen van het zorgkantoor beantwoord en aangetoond dat geen sprake is van discrepanties. Eiseres wijst er ook op dat de zorginhoudelijk adviseur blijkbaar relatief eenvoudig heeft bepaald dat slechts voor 43 uur per week zorg kan worden geleverd. Dit is volgens eiseres een controle die aan de voorkant had moeten plaatsvinden. Het is volgens haar niet toegestaan om deze controle achteraf te doen en dan het verschil terug te vorderen.
De beoordeling door de rechtbank
4. De rechtbank beoordeelt eerst ambtshalve of zij bevoegd is. Daarna beoordeelt de rechtbank de vraag of het zorgkantoor het bestreden besluit heeft kunnen nemen. De rechtbank beoordeelt deze laatste vraag aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De rechtbank komt tot de conclusie dat de beroepsgronden niet slagen. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot deze conclusie komt.
Is de rechtbank bevoegd?
4.1.
De rechtbank moet ambtshalve beoordelen of zij bevoegd is. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend. Eiseres heeft haar woonplaats in [woonplaats] (gemeente [plaats]). [woonplaats] ligt in het werkgebied van de rechtbank Gelderland. Daarom is de rechtbank Gelderland de bevoegde rechtbank. [1] De rechtbank heeft dit aspect pas kort voor de zitting geconstateerd. De rechtbank heeft deze constatering daarom tijdens de zitting aan partijen voorgehouden. Beide partijen hebben verklaard dat zij, ondanks het feit dat deze rechtbank niet bevoegd is, deze rechtbank toestemming geven om op het beroep te beslissen om onnodige vertraging te voorkomen. Om die reden zal deze rechtbank de zaak inhoudelijk beoordelen.
Worden de bezwaargronden als herhaald en ingelast beschouwd?
4.2.
Eiseres verzoekt om wat zij in de bezwaargronden naar voren heeft gebracht in beroep als herhaald en ingelast te beschouwen. De rechtbank overweegt dat deze enkele verwijzing, zonder nadere toelichting op welke concrete punten de reactie van het zorgkantoor in het bestreden besluit onjuist of onvolledig zou zijn, onvoldoende is om als beroepsgrond te worden aangemerkt. Voor zover eiseres in haar beroepsgronden uitlegt op welke punten de reactie van het zorgkantoor op de bezwaargronden onjuist of onvolledig is geweest, gaat de rechtbank daar hierna op in.
Is sprake van vaststellingsbesluiten als bedoeld in artikel 4:46, tweede lid, van de Awb?
4.3.
Het betoog van eiseres dat de besluiten van 12 maart 2024 geen vaststellingbesluiten zijn als bedoeld in artikel 4:46, tweede lid, van de Awb, slaagt niet. Het zorgkantoor heeft immers te kennen gegeven dat het pgb voor deze jaren voor het eerst is vastgesteld met deze besluiten. Er is dus geen sprake van eerdere vaststellingsbesluiten. Daar komt bij dat uit artikel 5.21 van de Rlz niet volgt dat als het zorgkantoor het pgb niet vaststelt binnen de daarin genoemde termijn, het pgb van rechtswege wordt vastgesteld. Deze rechtsregel volgt ook niet uit de Awb, de Wlz, het Besluit langdurige zorg of andere bepalingen van de Rlz. De stelling van eiseres dat het niet anders kan zijn dan dat deze rechtsregel er moet zijn, volgt de rechtbank niet. Er bestaat namelijk geen algemene rechtsregel die bepaalt dat als een beslistermijn niet wordt gehaald dit automatisch leidt tot een besluit van rechtswege. Immers, artikel 4:20a, eerste lid, van de Awb bepaalt dat paragraaf 4.1.3.3 met de bepalingen over positieve beschikkingen bij niet tijdig beslissen alleen van toepassing zijn als dit bij wettelijk voorschrift is bepaald. Zoals hiervoor is aangegeven is in de Wlz en de onderliggende regelgeving niet bepaald dat deze paragraaf bij het vaststellen van een toegekend pgb van toepassing is.
Heeft het zorgkantoor aannemelijk gemaakt dat eiseres het pgb niet volledig heeft besteed aan Wlz-zorg?
4.4.
Eiseres betoogt dat zij het uitbetaalde pgb volledig heeft besteed aan Wlz-zorg. Daarom heeft het zorgkantoor volgens haar niet aannemelijk gemaakt dat zij de verplichting van artikel 5.18, aanhef en onder a, van de Rlz heeft geschonden. De rechtbank volgt dit betoog niet. Zij legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt.
4.4.1.
Het besluit tot wijziging van de verleningsbeschikking en de besluiten tot lagere vaststelling van het pgb zijn voor eiseres belastende besluiten. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor de wijziging respectievelijk de lagere vaststelling is voldaan in beginsel op het zorgkantoor. [2] Dit betekent in dit geval dat het aan het zorgkantoor is om aannemelijk te maken dat eiseres het pgb niet uitsluitend heeft gebruikt voor de inkoop van Wlz-zorg. [3]
4.4.2.
De rechtbank is van oordeel dat het zorgkantoor aannemelijk heeft gemaakt dat eiseres het pgb niet volledig heeft besteed aan Wlz-zorg. Hierbij is allereerst van belang dat in de zorgbeschrijving is opgenomen dat de zorgverleners eiseres helpen bij de administratie en geldzaken. Omdat het pgb periodiek maandelijks wordt uitbetaald aan de zorgverleners op basis van deze zorgbeschrijving bij de zorgovereenkomst dienen de werkzaamheden in die zorgbeschrijving en de feitelijke werkzaamheden met elkaar overeen te komen. De zorgverleners hebben echter in de gesprekken met het zorgkantoor niet genoemd dat zij hulp bij de administratie en geldzaken verlenen. Ook is deze zorg niet genoemd in het overgelegde weekschema. Tijdens de zitting heeft de gewaarborgde hulp van eiseres verklaard dat niet de zorgverleners, maar
zijeiseres altijd helpt met de administratie en geldzaken. Gezien deze feiten heeft het zorgkantoor zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres het pgb in ieder geval niet heeft besteed aan de inkoop van hulp bij de administratie en geldzaken terwijl een deel van het pgb hiervoor wel is uitbetaald aan de zorgverleners.
4.4.3.
Verder heeft het zorgkantoor zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat zorgverlener A tijdens het gesprek met het zorgkantoor niet heeft kunnen uitleggen waarom dagelijks 9 uur en 45 minuten aan huishoudelijke ondersteuning moet worden verleend. De stelling van eiseres dat zij een allergie heeft, nog daargelaten de vraag of dit voldoende aannemelijk is gemaakt, is hiervoor onvoldoende. Bovendien heeft het zorgkantoor terecht erop gewezen dat uit de observaties volgt dat op de dagen dat is geobserveerd eiseres in de ochtend werd opgehaald door zorgverlener A en zij in ieder geval in die ochtenden in de woning van deze zorgverlener verbleef. De stelling van eiseres dat het feit dat zij in de woning van deze hulpverlener verblijft niet maakt dat geen Wlz-zorg wordt verleend, maakt dit niet anders. Het zorgkantoor heeft immers terecht betoogd dat huishoudelijke ondersteuning, wellicht met uitzondering van het koken, eten en afruimen, per definitie niet in een andere woning dan de woning van eiseres kan worden verleend. Daar komt bij dat het zorgkantoor er terecht op heeft gewezen dat beide zorgverleners hebben verklaard dat alle zorg bij eiseres thuis wordt gegeven.
4.4.4.
Bovendien heeft het zorgkantoor terecht betoogd dat uit de observaties volgt dat de zorg zoals omschreven in het weekschema en tijdens de gesprekken niet feitelijk wordt verleend. Zo staat in het weekschema dat eiseres iedere dag wordt geholpen met aan- en uitkleden, dat kleding wordt klaargelegd en dat hiervoor 20 minuten nodig is. Ook hebben eiseres en de gewaarborgde hulp tijdens het gesprek met het zorgkantoor verklaard dat eiseres wordt geholpen bij het opstaan; zorgverlener A helpt haar hierbij. Op de dagen dat is geobserveerd is echter gezien dat zorgverlener A eiseres ophaalt en maximaal drie minuten aanwezig is bij het huis van eiseres. De verklaring van eiseres tijdens de zitting dat de observanten niet aanwezig zijn geweest in de woning en daardoor niet hebben kunnen constateren welke zorg is verleend, volgt de rechtbank niet. Deze verklaring doet immers niet af aan het feit dat drie minuten te kort is om de beschreven zorg – waarvoor 20 minuten nodig zou zijn – te verlenen. Bovendien is op 5 september 2024 gezien dat eiseres niet is opgehaald maar zelfstandig haar huis heeft verlaten en naar het huis van zorgverlener A is gelopen. Op die ochtend kan de omschreven zorg dus ook niet zijn verleend.
4.4.5.
Ten slotte heeft het zorgkantoor zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres een niet eenvoudig te doorgronden onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven. Het zorgkantoor heeft in dit kader terecht gewezen op het feit dat de verklaringen van eiseres, de gewaarborgde hulp en de zorgverleners op meerdere aspecten tegenstrijdig zijn met elkaar, maar ook tegenstrijdig zijn met het weekschema, de zorgovereenkomst en -omschrijving en de observaties. Het zorgkantoor heeft dus niet kunnen vaststellen dat het pgb volledig is besteed aan Wlz-zorg. De rechtbank kan eiseres dan ook niet volgen in de stelling dat zij in ieder geval 58 uur per week aan Wlz-zorg heeft ontvangen.
4.4.6.
Gezien het voorgaande heeft het zorgkantoor alleen al hierom zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres de verplichting van artikel 5.18, aanhef en onder a, van de Rlz heeft geschonden. Dit betekent dat het overige dat eiseres hierover heeft aangevoerd, geen bespreking meer behoeft. Nu eiseres tijdens de zitting ook expliciet heeft verklaard dat de zorgverlening in alle jaren hetzelfde is geweest, is de rechtbank van oordeel dat het zorgkantoor voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat eiseres in alle pgb-jaren deze verplichting heeft geschonden.
Heeft het zorgkantoor het verleningsbesluit kunnen wijzigen en het pgb lager kunnen vaststellen?
4.5.
Gezien de tussenconclusie dat eiseres de verplichting van artikel 5.18, aanhef en onder a, van de Rlz heeft geschonden is voldaan aan de toepassingsvoorwaarde van artikel 4:48, aanhef en onder b, van de Awb, artikel 5.20, tweede lid, aanhef en onder b, van de Rlz en artikel 4:46, tweede lid, aanhef en onder b van de Awb. Dit betekent dat het zorgkantoor in principe bevoegd is het verleningsbesluit voor 2023 te wijzigen en het pgb voor de jaren 2021 tot en met 2023 lager vast te stellen dan de verlening.
4.5.1.
Eiseres betoogt dat het zorgkantoor het verleningsbesluit voor 2023 niet heeft mogen wijzigen, omdat tussen partijen niet ter discussie staat dat in ieder geval 43 uur van het pgb is besteed aan Wlz-zorg. De rechtbank volgt dit betoog niet. Het zorgkantoor heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat sprake is van een ernstige schending van een belangrijke verplichting en dat deze schending maakt dat voortzetting van het pgb onjuist zou zijn. Het besteden van het pgb aan Wlz-zorg is immers de hoofdverplichting [4] van het pgb en eiseres heeft deze hoofdverplichting geschonden.
Heeft het zorgkantoor het onverschuldigd betaalde pgb kunnen terugvorderen?
4.6.
Eiseres betoogt terecht dat in het bestreden besluit ten onrechte is vermeld dat de grondslag voor de terugvordering is gelegen in artikel 4:46 van de Awb. Deze bepaling biedt namelijk geen grondslag voor een terugvordering. De rechtbank volgt echter niet het standpunt van eiseres dat dit maakt dat er geen wettelijke grondslag is voor de terugvordering. Artikel 4:95, vierde lid, tweede volzin, van de Awb biedt immers in dit geval een wettelijke grondslag voor de terugvordering van onverschuldigd betaald pgb. De rechtbank ziet aanleiding om dit motiveringsgebrek in het bestreden besluit te passeren met artikel 6:22 Awb, nu eiseres daardoor niet is benadeeld, omdat de juiste wettelijke grondslag voorhanden is en als deze was toegepast tot hetzelfde besluit voor eiseres had geleid.
4.6.1.
Eiseres betoogt verder dat het zorgkantoor eerder had kunnen ingrijpen, waardoor nu geen sprake zou zijn van een terugvordering of sprake zou zijn van een lagere terugvordering. Verder betoogt eiseres dat een deel van de tegenwerpingen van het zorgkantoor al bij de controle aan de voorkant hadden kunnen worden opgemerkt. Eiseres doet een beroep op de uitspraak van de CRvB van 16 februari 2022. [5]
4.6.2.
De rechtbank volgt dit betoog niet. Het zorgkantoor is niet ten onrechte tot de gemaakte belangenafweging gekomen. Dat het zorgkantoor niet eerder heeft ingegrepen, leidt niet tot de conclusie dat de terugvordering onevenredig is. Daarbij is van belang dat door het systeem, waarbij het zorgkantoor de controle verricht voorafgaand aan de verlening van het pgb, het risico dat het pgb door het geven van een niet eenvoudig te doorgronden onjuiste voorstelling van zaken langdurig onverschuldigd wordt betaald, bij eiseres ligt. Het nakomen van de verplichting is en blijft de eigen verantwoordelijkheid van eiseres. Dit uitgangspunt geldt ook als, zoals in dit geval, een derde gewaarborgde hulp biedt aan de budgethouder. De gewaarborgde hulp is immers door de budgethouder ingeschakeld om in te staan voor de nakoming van de aan het pgb verbonden verplichtingen. [6] In dit geval is het pgb niet volledig besteed aan Wlz-zorg. Bij deze ernstige schending van de hoofdverplichting, en gezien het feit dat eiseres recht blijft houden op zorg in natura, heeft het zorgkantoor het maatschappelijk belang zwaarder mogen laten wegen dan het individuele belang van eiseres. In dit verband acht de rechtbank ook van belang dat het zorgkantoor het pgb over de jaren 2021 tot en met 2023 niet op nihil heeft vastgesteld, maar rekening heeft gehouden met de daadwerkelijke behoefte van eiseres en alleen het meerdere heeft teruggevorderd. Ten slotte gaat het beroep van eiseres op de uitspraak van de CRvB van 16 februari 2022 [7] niet op, omdat in de situatie van eiseres geen sprake is geweest van betalingen op basis van declaraties, maar op basis van periodieke maandbetalingen.
4.7.
Het voorgaande betekent dat het zorgkantoor het onverschuldigd betaalde pgb heeft kunnen terugvorderen.

Conclusie en gevolgen

4.8.
De beroepsgronden van eiseres slagen niet. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. De beëindiging van het pgb per 1 december 2023, de vaststelling van het pgb voor de jaren 2021 tot en met 2023 lager dan de verlening en de terugvordering van € 41.572,74 blijven in stand.
5. Vanwege de toepassing van artikel 6:22 van de Awb ziet de rechtbank wel aanleiding om het zorgkantoor te veroordelen in de proceskosten van eiseres. De rechtbank stelt op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 3.108,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen tijdens de zitting, met een waarde per punt van € 907,- en 1 punt voor het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen tijdens de hoorzitting in bezwaar, met een waarde per punt van € 647,-). Het zorgkantoor wordt ook opgedragen het door eiseres betaalde griffierecht van € 51,- te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt het zorgkantoor in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 3.108,-;
- bepaalt dat het zorgkantoor aan eiseres het betaalde griffierecht van € 51,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.M.E. Schulmer, voorzitter, en mr. R.B.H. Hebbink en mr. R.A. de Wit, leden, in aanwezigheid van drs. M.T. Petersen, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2025.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:46
1. Indien een beschikking tot subsidieverlening is gegeven, stelt het bestuursorgaan de subsidie overeenkomstig de subsidieverlening vast.
2. De subsidie kan lager worden vastgesteld indien:
a. de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden;
b. de subsidie-ontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;
c. de subsidie-ontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid, of
d. de subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidie-ontvanger dit wist of behoorde te weten.
3. Voor zover het bedrag van de subsidie afhankelijk is van de werkelijke kosten van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, worden kosten die in redelijkheid niet als noodzakelijk kunnen worden beschouwd bij de vaststelling van de subsidie niet in aanmerking genomen.
Artikel 4:48
1. Zolang de subsidie niet is vastgesteld kan het bestuursorgaan de subsidieverlening intrekken of ten nadele van de subsidie-ontvanger wijzigen, indien:
a. de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden of zullen plaatsvinden;
b. de subsidie-ontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;
c. de subsidie-ontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid;
d. de subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidie-ontvanger dit wist of behoorde te weten, of
e. met toepassing van artikel 4:34, vijfde lid, een beroep wordt gedaan op de voorwaarde dat voldoende gelden ter beschikking worden gesteld.
2. De intrekking of wijziging werkt terug tot en met het tijdstip waarop de subsidie is verleend, tenzij bij de intrekking of wijziging anders is bepaald.
Artikel 4:95
1. Het bestuursorgaan kan vooruitlopend op de vaststelling van een verplichting tot betaling van een geldsom een voorschot verlenen indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat een verplichting tot betaling zal worden vastgesteld, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.
2. In de beschikking tot verlening van een voorschot kan, in afwijking van artikel 4:86, tweede lid, onderdeel a, worden volstaan met de vermelding van de wijze waarop het bedrag van het voorschot wordt bepaald.
3. Bij de beschikking tot verlening van een voorschot kan een van artikel 4:87, eerste lid, afwijkende termijn voor de betaling van het voorschot worden vastgesteld.
4. Betaalde voorschotten worden verrekend met de te betalen geldsom. Onverschuldigd betaalde voorschotten kunnen worden teruggevorderd.
5. Het bestuursorgaan kan het terug te vorderen voorschot bij dwangbevel invorderen voor zover deze bevoegdheid ook ten aanzien van de terugvordering van de hoofdsom is toegekend.
6. Het bestuursorgaan kan aan de beschikking tot verlening van een voorschot voorschriften verbinden.
Regeling langdurige zorg
Artikel 5.18
Bij de verlening van het persoonsgebonden budget worden de verzekerde in ieder geval de volgende verplichtingen opgelegd:
a. de verzekerde gebruikt het persoonsgebonden budget uitsluitend voor het doen betalen door de Sociale verzekeringsbank als bedoeld in artikel 5.17, eerste lid;
b. de zorg die de verzekerde inkoopt, is kwalitatief verantwoord;
c. de verzekerde past een zorgovereenkomst en zorgbeschrijving onverwijld aan indien van enige verandering in de daarin opgenomen feiten sprake is;
d. de verzekerde draagt er zorg voor dat een zorgverlener op wie het Arbeidstijdenbesluit niet van toepassing is niet meer dan veertig uur in één week voor hem werkzaamheden verricht;
e. de verzekerde laat de betalingen aan de zorgverlener uitsluitend verrichten door de Sociale verzekeringsbank, tenzij het gaat om kosten verbonden aan vervoer als bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onderdeel f, van de wet, waarvoor geen zorgovereenkomst is gesloten;
f. de verzekerde besteedt het persoonsgebonden budget niet aan logeeropvang buiten de Europese Unie;
g. de verzekerde deelt het zorgkantoor op diens verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op de verstrekking van het persoonsgebonden budget.
Artikel 5.20
1. Het zorgkantoor wijzigt de verleningsbeschikking of trekt deze in:
a. met ingang van de dag gelegen na de dag waarop de verzekerde overlijdt;
b. met ingang van de dag waarop de verzekerde langer dan twee maanden verblijft in een instelling als bedoeld in de wet of de Zorgverzekeringswet;
c. met ingang van de dag vanaf welke de verzekerde schriftelijk heeft aangegeven geen prijs meer te stellen op het persoonsgebonden budget;
d. met ingang van de dag waarop het zorgkantoor, op advies van een instelling voor maatschappelijk werk of de Raad voor de kinderbescherming, van oordeel is dat een ten behoeve van een minderjarige verzekerde aangevraagd persoonsgebonden budget in zodanige mate niet voor de inkoop van zorg ten behoeve van die verzekerde zal worden gebruikt, dat dit mishandeling, verwaarlozing of ernstige schade voor de opvoeding of ontwikkeling van die verzekerde tot gevolg zal hebben;
e. met ingang van de dag waarop het indicatiebesluit ten nadele van de verzekerde wordt herzien als gevolg van bezwaar en beroep.
2. Het zorgkantoor kan de verleningsbeschikking intrekken of wijzigen:
a. met ingang van de dag waarop de verzekerde niet beschikt over een woonadres als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet basisregistratie personen;
b. met ingang van de dag waarop de verzekerde, of diens wettelijk vertegenwoordiger dan wel gevolmachtigde, de opgelegde verplichtingen niet nakomt of niet langer voldoet aan de voorwaarden of verleningsgrond van het persoonsgebonden budget dan wel verhoging van het budget als bedoeld in artikel 5.1c, vijfde lid, of aan de eisen als bedoeld in artikel 5.11, tweede lid; of
c. indien de verzekerde zich bij de eerdere verstrekking van een persoonsgebonden budget niet heeft gehouden aan de opgelegde verplichtingen.
Artikel 5.21
1. Na afloop van iedere subsidieperiode wordt de subsidie voor de desbetreffende subsidieperiode vastgesteld.
2. Het zorgkantoor stelt het persoonsgebonden budget binnen een half jaar na afloop van de subsidieperiode vast.
3. Het persoonsgebonden budget wordt vastgesteld op de som van de bedragen die de Sociale verzekeringsbank op grond van artikel 5.17, eerste lid, heeft uitbetaald.
4. Indien de verzekerde geen betalingen, als bedoeld in artikel 5.17, eerste lid, onder a en b, heeft laten doen dan wordt de subsidie, in afwijking van het derde lid, vastgesteld op nihil.

Voetnoten

1.Artikel 8:7, tweede lid, van de Awb.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 16 februari 2022, ECLI:NL:CRVB:2022, r.o 3.4 en 3.5.
3.Artikel 5.18, aanhef en onder a, van de Rlz.
4.Zie de uitspraak van de CRvB van 12 december 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:2401, r.o 4.3.1.
6.Vergelijk de uitspraak van de CRvB van 11 juli 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1305, r.o 4.2.