ECLI:NL:RBOBR:2025:3930

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
2 juli 2025
Publicatiedatum
1 juli 2025
Zaaknummer
24/4170
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vaststelling WIA-dagloon en de gevolgen van bijverdiensten tijdens studie

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant op 2 juli 2025, in de zaak tussen eiseres en het UWV, staat de vaststelling van het WIA-dagloon centraal. Eiseres, die naast haar HBO-opleiding als verkoopmedewerkster werkte, vond dat het UWV haar WIA-dagloon te laag had vastgesteld. De rechtbank beoordeelt de beroepsgronden van eiseres en komt tot de conclusie dat het UWV het dagloon correct heeft vastgesteld. Eiseres had inkomsten uit een bijbaan tijdens haar studie, maar de rechtbank oordeelt dat deze inkomsten niet buiten beschouwing kunnen worden gelaten. De rechtbank legt uit dat de strikte toepassing van het dagloonbesluit niet onevenredig nadelig is voor eiseres en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een afwijking van de regels rechtvaardigen. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat het bestreden besluit van het UWV in stand blijft. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten en het griffierecht wordt niet teruggegeven.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 24/4170

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 juli 2025 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. A. van den Os),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: mr. E. Lipman).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over het WIA [1] -dagloon van eiseres. Eiseres vindt dat het UWV haar WIA-dagloon te laag heeft vastgesteld. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het UWV het WIA-dagloon juist heeft vastgesteld. Eiseres krijgt dus geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiseres werkte naast haar HBO-opleiding (Pabo) vanaf 1 maart 2019 tot 31 juli 2021 als verkoopmedewerkster (op basis van een nul-urencontract) bij bakkerij [naam bedrijf]. Na de Pabo is eiseres met ingang van 1 augustus 2021 gestart als leerkracht L10 bij [naam bedrijf]. Op 25 januari 2022 is eiseres ziek gemeld (long covid). Op 5 november 2023 heeft eiseres, na het doorlopen van de wachttijd, een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend. Met het besluit van 20 juni 2023 heeft het UWV vastgesteld dat eiseres vanaf 23 januari 2024 recht heeft op een WIA-uitkering. Eiseres is volledig arbeidsongeschikt. Het WIA-maandloon is vastgesteld op € 1.998,17 en het WIA-dagloon op € 91,87. Het door eiseres tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft het UWV met het besluit van 18 november 2024 (bestreden besluit) gegrond verklaard. Het WIA-maandloon is gewijzigd naar € 2.182,40 en het WIA-dagloon naar € 100,34. Ook heeft het UWV in de beslissing op bezwaar een proceskostenvergoeding van € 1.248,- toegekend.
2.1.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep op 22 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het UWV.

Beoordeling door de rechtbank

Over het dagloon
3. Eiseres heeft vanaf 23 januari 2024 recht op een WIA-uitkering. Niet in geschil is dat de arbeidsongeschiktheid van eiseres die heeft geleid tot toekenning van deze uitkering is ingetreden op 25 januari 2022 en dat daarvan uitgaande de referteperiode voor de berekening van het WIA-dagloon loopt van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2021.
3.1.
In de referteperiode heeft eiseres gewerkt voor bakkerij [naam bedrijf] en [naam bedrijf]. Uit beide dienstverbanden heeft eiseres loon ontvangen. Uit het dienstverband bij bakkerij [naam bedrijf] heeft eiseres € 888,85 aan loon ontvangen. Uit het dienstverband bij [naam bedrijf] heeft eiseres € 14.880,36 aan loon ontvangen. In juni 2021 heeft eiseres geen loon ontvangen. Deze maand is daarom buiten beschouwing gelaten bij het vaststellen van het WIA-maand- en -dagloon. Omdat eiseres in juni geen loon heeft ontvangen, zijn er 239 loondagen in de referteperiode. Het dagloon wordt halfjaarlijks (per 1 januari en per 1 juli) geïndexeerd. Ook heeft eiseres recht op een leeftijdsverhoging. Het WIA-maandloon is daarom vastgesteld op € 2.182,40 en het WIA-dagloon op € 100,34.
Standpunt van het UWV
4. Het UWV vindt dat het dagloon juist is berekend en vastgesteld. Het UWV heeft het WIA-dagloon vastgesteld overeenkomstig artikel 13 van de Wet WIA en de artikelen 13 en 16 van het Dagloonbesluit. Het UWV ziet geen ruimte om het WIA-dagloon op een andere manier vast te stellen. Volgens het UWV is het WIA-dagloon niet vastgesteld in strijd met het evenredigheidsbeginsel.
Standpunt van eiseres
5. Eiseres voert aan dat de berekening van het UWV onevenredig nadelig voor haar uitpakt. Strikte toepassing van artikel 16, eerste lid, van het Dagloonbesluit moet daarom achterwege blijven. Hoewel eiseres aangeeft dat ze formeel niet valt onder de voorwaarden voor starters als bedoeld in artikel 18 van het Dagloonbesluit vindt eiseres dat toepassing van het evenredigheidsbeginsel mee brengt dat zij met een starter gelijk moet worden gesteld. Eiseres vindt dat haar inkomsten uit haar bijbaantje (naast haar studie) bij bakkerij [naam bedrijf] buiten beschouwing moeten worden gelaten, omdat deze inkomsten een zeer nadelige invloed hebben op de hoogte van haar uitkering. Haar inkomen ligt nu namelijk veel lager dan het inkomen dat zij bij [naam bedrijf] verdiende. Gelet op haar medische toestand kan dit nog geruime tijd zo blijven. De lage WIA-uitkering is van invloed op haar herstel. Eiseres heeft nu stress over geld. Haar vriend heeft zijn toekomst voor haar aan de kant gezet door een beter betaalde baan aan te nemen die niet aansluit bij het carrièrepad dat hij voor ogen had. Eiseres heeft haar verantwoordelijkheid genomen door tijdens de coronapandemie te werken op een basisschool en zegt daar nu voor te worden gestraft. Dat voelt voor eiseres oneerlijk. Eiseres beroept zich op eerdere uitspraken van rechtbanken [2] waarin is geoordeeld dat de uitwerking van het Dagloonbesluit onevenredig nadelige gevolgen heeft gehad. Het WIA-dagloon moet worden berekend op grond van uitsluitend haar verdiensten bij [naam bedrijf], aldus eiseres.
Pakt het besluit onevenredig nadelig uit voor eiser?
6. Met het bestreden besluit heeft het UWV toepassing gegeven aan artikel 16 van het Dagloonbesluit. Het Dagloonbesluit is een algemeen verbindend voorschrift. In de uitspraak van 26 maart 2024 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBB) overwogen dat bij de rechtstreekse toetsing van een wettelijk gebonden besluit dat steunt op een algemeen verbindend voorschrift, al door de wetgever een belangenafweging is verricht. Daarom is de evenredigheid in beginsel gegeven. Dit kan enkel anders zijn als er bijzondere omstandigheden zijn die maken dat de toepassing van het voorschrift in het specifieke geval onevenredig is, maar daarbij gaat het dan alleen nog om de evenwichtigheid. De rechter beoordeelt of het besluit onevenwichtig is, waarbij de toetsing is of het in de gegeven omstandigheden voor de belanghebbende onredelijk bezwarend is. [3]
6.1.
De omstandigheden die eiseres noemt, hoe invoelbaar die ook zijn, leiden er naar het oordeel van de rechtbank niet toe dat het bestreden besluit onevenwichtig is. Het UWV heeft er terecht op gewezen dat het inherent aan de wijze van berekening van het WIA-dagloon is dat periodes waarin minder loon is ontvangen tijdens de referteperiode een negatieve invloed hebben op de hoogte van het WIA-dagloon. De besluitgever heeft hier rekening mee gehouden en maakt geen onderscheid naar de reden waarom in een periode minder loon is ontvangen. [4] In het geval van eiseres wordt het lagere dagloon veroorzaakt door de omstandigheid dat het loon dat zij bij bakkerij [naam bedrijf] heeft ontvangen aanmerkelijk lager was dan het loon dat zij heeft verdiend in de periode daarna. Dit is een bewust en voorzien gevolg van de systematiek van het WIA-dagloon. Het maakt geen verschil of een starter op de arbeidsmarkt in de periode voordat zij een baan ‘op haar niveau’ kreeg, tijdens haar studie een bijbaan had. Ook in dat geval wordt nog steeds recht gedaan aan het uitgangspunt dat de WIA-uitkering een afspiegeling moet zijn van het welvaartsniveau in de daaraan voorafgaande periode van een jaar. De rechtbank begrijpt dat dit voor eiseres nadelig is en zij daardoor moeilijkheden ervaart. Dat het besluit negatieve gevolgen voor haar heeft maakt echter nog niet dat er sprake is van een bijzondere omstandigheid waardoor het besluit onevenwichtig is. De inkomensval is namelijk een omstandigheid die ook voor andere uitkeringsgerechtigden geldt en daarom is het geen bijzondere omstandigheid om voor eiseres af te wijken van de algemene regels voor de berekening van de uitkering om voor haar tot een hogere uitkering te komen.
6.2.
Verder zien de door eiseres aangehaalde uitspraken op bijzondere situaties, die niet vergelijkbaar zijn met de situatie van eiseres. In de uitspraak van de rechtbank Gelderland had de betrokkene, maanden voordat zij gestart was op de arbeidsmarkt, slechts één dag gewerkt aan het begin van de referteperiode. In het geval van eiseres was dat (in de referteperiode) zeven maanden. De uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant ging over loon dat was ontvangen in het eerste tijdvak terwijl er geen dienstbetrekking en ook geen uitkering was, maar enkel een verlate betaling van vakantiegeld in verband met een reeds geëindigde WW-uitkering. Die situatie is niet vergelijkbaar met de situatie van eiseres. In de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland ging het om een bijzondere situatie waarin de Werkloosheidsuitkering en loonloze maanden van de betrokkene waren meegenomen in de berekening van het dagloon. Ook die situatie is anders dan de situatie van eiseres. Het beroep op deze uitspraken leidt daarom niet tot een ander oordeel.
6.3.
Naar het oordeel van de rechtbank leidt strikte toepassing van het dagloonbesluit in het specifieke geval van eiseres niet tot onevenredig nadelige gevolgen. De rechtbank concludeert dat de uitkomst van de dagloonberekening zoals door het UWV uitgevoerd niet in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Dat leidt er dus toe dat het UWV eiseres niet gelijk had hoeven stellen met een starter zoals bedoeld in artikel 18 van het Dagloonbesluit. Het UWV heeft terecht geen aanleiding gezien om de geldende dagloonregels buiten toepassing te laten.

Conclusie

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en dat het bestreden besluit in stand blijft. Omdat het beroep ongegrond is krijgt eiseres het griffierecht niet terug. Ook krijgt zij geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.C. Veelenturf, rechter, in aanwezigheid van E.H.J.M.T. van der Steen, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2025.
De griffier is niet in de gelegenheid
de uitspraak te ondertekenen.
Griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen
2.Rechtbank Gelderland 9 november 2021, ECLI:NL:RBGEL:2021:5972, rechtbank Oost-Brabant 19 juni 2023, ECLI:NL:RBOBR:2023:2957 en rechtbank Midden-Nederland 11 maart 2024, ECLI:NL:RBMNE:2024:1634.
3.College van Beroep voor het bedrijfsleven 26 maart 2024, ECLI:NL:CBB:2024:190.