ECLI:NL:RBOBR:2025:3663

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
11 juni 2025
Publicatiedatum
25 juni 2025
Zaaknummer
C/01/414839 / KG ZA 25-204
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Verstek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over botsende grondrechten en onrechtmatige uitlatingen op social media

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant op 11 juni 2025, is een kort geding aanhangig gemaakt door de stichting Landelijke Inspectiedienst Dierenwelzijn (LID c.s.) tegen een gedaagde partij die niet is verschenen. De eisende partijen, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.P.E. Halfens, vorderen een verbod op het openbaar maken van persoonsgegevens en onrechtmatige uitlatingen door de gedaagde op social media. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van botsende grondrechten: het recht op eerbiediging van de eer en goede naam van LID c.s. versus de uitingsvrijheid van de gedaagde. De rechtbank oordeelt dat de uitlatingen van de gedaagde onrechtmatig zijn en dat er gerede aanleiding is om de uitingsvrijheid van de gedaagde te beperken. De gedaagde wordt veroordeeld tot het betalen van dwangsommen bij overtreding van de opgelegde maatregelen en moet de proceskosten van LID c.s. vergoeden, die zijn begroot op € 1.574,45. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK Oost-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Zaaknummer: C/01/414839 / KG ZA 25-204
Vonnis in kort geding van 11 juni 2025
in de zaak van

1.de stichting LANDELIJKE INSPECTIEDIENST DIERENWELZIJN,

gevestigd te Den Haag,
hierna te noemen: de LID,
2.
[eiser 2],
wonende op een in de dagvaarding geheim gehouden adres,
hierna te noemen: [eiser 2] ,
3.
[eiser 3],
wonende op een in de dagvaarding geheim gehouden adres,
hierna te noemen: [eiser 3] ,
4.
[eiser 4],
wonende op een in de dagvaarding geheim gehouden adres,
hierna te noemen: [eiser 4] ,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: LID c.s.,
advocaat: mr. R.P.E. Halfens,
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats] (gemeente [gemeente] ),
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop blijkt uit:
- de dagvaarding van 16 mei 2025 met producties 1 tot en met 10;
- de mondelinge behandeling van 28 mei 2025 om 9:30 uur.
1.2.
[gedaagde] is op de mondelinge behandeling niet verschenen. Nu alle voorgeschreven termijnen en formaliteiten in acht zijn genomen zal tegen haar verstek worden verleend. Dat betekent dat geen acht kan worden geslagen op de bij e-mailberichten van 22, 23, 25, 26, 27 en 28 mei 2025 ingediende stukken geen acht kan worden geslagen [1] .
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De beoordeling

2.1.
Het spoedeisend belang vloeit voort uit de aard van de ingestelde vorderingen, gericht op het doen staken van de aanhoudende publieke uitlatingen van [gedaagde] met een inhoud en strekking die onrechtmatig zijn tegenover LID c.s..
2.2.
In deze zaak is sprake van twee botsende grondrechten. Aan de kant van LID c.s. betreft dit het recht op eerbiediging van de eer en goede naam en bescherming van de persoonlijke levenssfeer (artikel 10 Gw en artikel 8 EVRM) en aan de kant van [gedaagde] betreft dit haar in artikel 7 Gw en artikel 10 EVRM neergelegde uitingsvrijheid. LID c.s. hebben gemotiveerd en met stukken onderbouwd gesteld dat de publieke uitlatingen die [gedaagde] in verschillende (social media) kanalen over hen heeft gedaan onrechtmatig zijn tegenover hen; die stellingen van LID c.s. zijn door [gedaagde] niet weersproken en kunnen daarom in dit kort geding als vaststaand worden aangenomen.
Gelet op de aard en ernst van de onweersproken gestelde inbreuken op de eer en goede naam en de persoonlijke levenssfeer van LID c.s. bestaat gerede aanleiding om bij wege van ordemaatregel de uitingsvrijheid van [gedaagde] in te perken teneinde een einde te maken aan de inbreuken op voornoemde grondrechten van LID c.s. op na te melden wijze nu deze vorderingen van LID c.s. de voorzieningenrechter ook overigens niet onrechtmatig of ongegrond voorkomen.
2.3.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten betalen. De proceskosten van LID c.s. worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
145,45
- griffierecht
714,00
- salaris advocaat
715,00
Totaal
1.574,45
2.4.
Voor veroordeling in de nakosten bestaat geen grond, nu de kostenveroordeling ook voor deze nakosten een executoriale titel oplevert [2] .

3.De beslissing

De voorzieningenrechter
3.1.
verleent verstek tegen [gedaagde] ,
3.2.
verbiedt [gedaagde] om met onmiddellijke ingang na betekening van dit vonnis persoonsgegevens met betrekking tot [eiser 2] en/of [eiser 3] en/of [eiser 4] , publiekelijk te openbaren,
3.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser 2] , [eiser 3] en/of [eiser 4] een dwangsom te betalen van € 500,00 telkens wanneer zij de veroordeling onder 3.2. jegens (één van) hen overtreedt, met dien verstande dat [gedaagde] tegenover ieder van hen boven een bedrag van € 10.000,- geen dwangsommen zal verbeuren,
3.4.
beveelt [gedaagde] om binnen 5 werkdagen na betekening van dit vonnis al haar berichten op social media c.q. internet, waarin zij persoonsgegevens met betrekking tot [eiser 2] , [eiser 3] en/of [eiser 4] , heeft gepubliceerd, te verwijderen en verwijderd te houden, in het bijzonder de berichten welke zijn opgenomen in de producties van de dagvaarding van 16 mei 2025,
3.5.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser 2] , [eiser 3] en/of [eiser 4] een dwangsom te betalen van € 1.000,00 voor iedere dag dat zij jegens één van hen nalatig is om aan de veroordeling onder 3.4. te voldoen, met dien verstande dat [gedaagde] tegenover ieder van hen boven een bedrag van € 15.000,- geen dwangsommen zal verbeuren,
3.6.
verbiedt [gedaagde] om met onmiddellijke ingang na betekening van dit vonnis de LID publiekelijk te beschuldigen,
3.7.
veroordeelt [gedaagde] om aan LID een dwangsom te betalen van € 500,00 voor iedere keer dat zij de veroordeling onder 3.6. overtreedt, met dien verstande dat boven een bedrag van € 10.000,- geen dwangsommen zullen worden verbeurd,
3.8.
veroordeelt [gedaagde] om binnen 5 werkdagen na betekening van dit vonnis al haar berichten op social media c.q. internet, waarin zij de LID beschuldigt, te verwijderen en verwijderd te houden, in het bijzonder de berichten welke zijn opgenomen in de producties van de dagvaarding van 16 mei 2025,
3.9.
veroordeelt [gedaagde] om aan LID een dwangsom te betalen van € 1.000,00 voor iedere dag dat zij nalatig in om aan de veroordeling onder 3.8. te voldoen, met dien verstande dat boven een bedrag van € 15.000,00 geen dwangsommen zullen worden verbeurd,
3.10.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van LID c.s. tot op heden begroot op € 1.574,45,
3.11.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
3.12.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W. Schoorlemmer en in het openbaar uitgesproken door mr. E.M.C. Mommers op 11 juni 2025.

Voetnoten

1.Paragraaf 11.2. van het Landelijk procesreglement kort gedingen rechtbanken.
2.vgl. HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116, NJ 2011/237 en HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.