Beoordeling door de rechtbank
3. De rechtbank beoordeelt de oplegging van een bestuurlijke boete aan eiseres en of de minister aanleiding had moeten zien om de boete te matigen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres, voor zover deze op de zitting zijn gehandhaafd en toegelicht.
4. De wetgever heeft, zo blijkt uit de wetsgeschiedenis, bij het invoeren van de gebruiksnormen en het systeem van normstelling uit de artikelen 7 en 8 van de Msw voor ogen gehad dat er een algeheel verbod op het op of in de bodem brengen van meststoffen geldt. De agrariër die meststoffen heeft gebruikt, kan aan dat verbod alleen ontkomen als aan de voorwaarden voor opheffing van het verbod is voldaan. Dat betekent dat de agrariër primair degene is die aannemelijk moet maken dat hij de gebruiksnormen heeft nageleefd. De manier waarop hij dat moet doen, ligt in zekere mate vast. De wet regelt namelijk aan de hand van welke elementen wordt bepaald hoeveel stikstof of fosfaat er op of in de bodem is gebracht. De agrariër heeft volgens de wet bovendien de verplichting om bepaalde gegevens over de meststoffenhuishouding van het landbouwbedrijf goed bij te houden in een administratie, en om die ook over te leggen. Dit neemt niet weg dat de agrariër ook op een andere manier aannemelijk kan maken dat de gebruiksnormen niet zijn overschreden. Hij moet dan komen met alternatieve gegevens en bewijzen die voldoende zijn onderbouwd, en die ook betrouwbaar genoeg zijn om als bewijs te kunnen dienen. De bewijslast rust dus op de agrariër, maar het is nog steeds de minister die, om een boete op te kunnen leggen, op basis van concrete feiten en omstandigheden moet aantonen dat er een overtreding is begaan.
Dit alles geldt ook voor het stelsel van de mestverwerking dat in de artikelen 33a tot en met 33d van de Msw is neergelegd.
5. Eiseres bestrijdt niet dat zij de mestverwerkingsplicht heeft overtreden en de gebruiksnormen voor dierlijke meststoffen, fosfaat en stikstof heeft overschreden, maar zij betwist wel de hoogte van de overschrijdingen, die de minister heeft vastgesteld aan de hand van forfaitaire normen op basis van de Urm.
6. Eiseres betwist niet het standpunt van de minister dat er verschillen bestaan tussen de door haar op 3 maart 2023 ingebrachte BEX-berekening en de op 27 februari 2024 gedateerde ‘Rapportage mest 2021 incl. gecorrigeerde BEX’, waarin een alternatieve berekening is opgenomen. Zij stelt echter dat deze verschillen kunnen worden verklaard omdat zij de eindvoorraden 2020 en de beginvoorraden 2021 opnieuw heeft berekend op grond van de uitkomsten van het onderzoek door de RVO. In beroep heeft eiseres ter onderbouwing van haar stelling nog een aanvulling op de ‘Alternatieve berekening stikstof- en fosfaatexcretie 2021’ en een op 2 april 2025 gedateerd ‘Integraal mestrapport 2024’ ingestuurd.
7. Uit de overwegingen van het CBbin de uitspraak van 24 september 2024volgt dat een veehouder zoals eiseres op grond van de vrije bewijsleer aannemelijk kan maken dat de door de minister gehanteerde berekeningsmethode in haar geval een te hoog resultaat oplevert en dat zij de gebruiksnormen niet heeft overschreden. Daarvoor is wel nodig dat eiseres dit met betrouwbare, verifieerbare en bedrijfsspecifieke gegevens onderbouwt en inzichtelijk maakt. In de Handreiking, die moet worden gezien als een invulling van de vrije bewijsleer, is vermeld welke gegevens moeten worden verzameld en bijgehouden en hoe met deze gegevens de werkelijke excretie op het bedrijf van de veehouder kan worden berekend. Wil met de BEX-berekening rekening worden gehouden dan moeten alle gegevens worden ingevuld en bewijsstukken worden bewaard.
8. De minister heeft erop gewezen dat uit de Handreiking volgt dat per kalenderjaar slechts één set BEX-gegevens kan worden vastgesteld na het opmeten, bemonsteren en analyseren van voerkuilen en dat die gegevens in beginsel niet meer kunnen worden aangepast. De rechtbank oordeelt dat de minister, gelet op de in het primaire besluit beschreven tegenstrijdigheden en afwijkingen van de Handreiking, de door eiseres aangeleverde BEX-berekening buiten beschouwing heeft mogen laten bij de beantwoording van de vraag of is voldaan aan de gebruiksnormen en de mestverwerkingsplicht. De alternatieve berekeningen die eiseres vervolgens heeft ingebracht, bieden nog steeds geen voldoende onderbouwde verklaring voor de afwijkingen van de Handreiking. Omdat bedrijfsspecifieke gegevens, die een volledig en controleerbaar beeld geven, ontbreken, slaagt het beroep van eiseres op de vrije bewijsleer niet.
Geen matiging boete conform het boetebeleid
9. Onder verwijzing naar het Boetebeleid Meststoffenwet RVO versie 1.1, bijlage 5 Gebruiksnormenbepleit eiseres dat de boete met 50% moet worden gematigd omdat uit de BEX-berekening blijkt dat haar fosfaatproductie in 2021 kleiner is dan de fosfaatruimte, die de minister heeft vastgesteld. De rechtbank heeft hiervoor geoordeeld dat de minister de door eiseres overgelegde BEX-gegevens buiten beschouwing heeft kunnen laten en een berekening kon maken met inachtneming van forfaitaire normen. In die berekening is als fosfaatruimte 13.227 kilogram en als fosfaatproductie 24.388 kilogram vermeld. Omdat de fosfaatproductie groter is dan de fosfaatruimte slaagt de beroepsgrond niet.
Geen matiging wegens bijzondere omstandigheden
10. Op de zitting van de rechtbank heeft eiseres gesteld dat zij de boete niet evenredig vindt. De rechtbank overweegt dat de hoogte van de opgelegde boete in beginsel is vastgesteld in overeenstemming met artikel 12 van de Msw, in samenhang met artikel 57 van de Msw. Omdat het gaat om bij wettelijk voorschrift vastgestelde boetebedragen, legt het bestuursorgaan niettemin een lagere boete op als de overtreder aannemelijk maakt dat de vastgestelde boete wegens bijzondere omstandigheden te hoog is. Dit volgt uit artikel 5:46, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Binnen dit kader wordt beoordeeld of de voorgeschreven boete in het concrete geval evenredig is aan met name de aard en ernst van de geconstateerde overtreding, de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten en, zo nodig, de omstandigheden waaronder de overtreding is begaan. De omstandigheden die daarbij een rol kunnen spelen, zijn die omstandigheden waarmee de wetgever niet reeds bij de vaststelling van het boetebedrag rekening heeft gehouden.
11. De rechtbank ziet in de door eiseres gestelde omstandigheden geen aanleiding voor het oordeel dat de boete onevenredig hoog is en (verder) moet worden gematigd. Bij dat oordeel betrekt de rechtbank dat eiseres niet met verifieerbare stukken inzicht heeft gegeven in haar financiële draagkracht, hoewel de minister haar daartoe al bij het boetevoornemen in de gelegenheid heeft gesteld.
Geen matiging wegens overschrijding van de redelijke termijn
12. Volgens rechtspraakonderzoekt de bestuursrechter ambtshalve of in een boetezaak de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRMis overschreden.
13. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn in deze zaak niet is overschreden. In een bestraffende zaak als deze geldt het uitgangspunt dat de redelijke termijn voor een procedure in twee instanties (bezwaar en beroep) in beginsel is overschreden als die procedure in haar geheel langer duurt dan twee jaar. Daarbij geldt als uitgangspunt dat de bestuurlijke fase in beginsel een jaar mag duren en de beroepsfase ook een jaar. De redelijke termijn begint op het moment waarop een handeling wordt verricht waaraan de betrokkene in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat hem een bestuurlijke boete wordt opgelegd. De in aanmerking te nemen termijn eindigt op het moment waarop de rechter uitspraak doet in de procedure over het geschil dat de betrokkene en het bestuursorgaan verdeeld houdt.
14. In dit geval is de redelijke termijn begonnen met het voornemen tot boeteoplegging van 9 november 2023. Dat betekent dat de redelijke termijn van twee jaar voor de bestuurlijke fase en de beroepsfase is overschreden als de rechtbank na 9 november 2025 uitspraak doet. Dat is niet het geval.