ECLI:NL:RBOBR:2025:2433

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
24 april 2025
Publicatiedatum
23 april 2025
Zaaknummer
24/3302
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van loonsanctie opgelegd door UWV wegens onvoldoende re-integratie-inspanningen door werkgever

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant wordt het beroep van eiser tegen de beslissing van het UWV beoordeeld, waarbij een loonsanctie is opgelegd. Eiser, een werkgever, moet het loon van zijn werknemer doorbetalen tot 28 maart 2025, omdat het UWV oordeelt dat eiser onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. De rechtbank concludeert dat de bedrijfsarts ten onrechte beperkingen heeft aangenomen voor 'zelfstandig handelen' en 'volledig voorgestructureerd werk', wat heeft geleid tot een onjuiste inschatting van de belastbaarheid van de werknemer. De rechtbank stelt vast dat eiser in de periode van 20 september 2023 tot 29 december 2023 onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht, wat resulteert in het oordeel dat de loonsanctie terecht is opgelegd. De rechtbank wijst de beroepsgronden van eiser af en verklaart het beroep ongegrond, zonder terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 24/3302

uitspraak van de meervoudige kamer van 24 april 2025 in de zaak tussen

[eiser] ., gevestigd te [vestigingsplaats] , eiser

(gemachtigde: [naam] ),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: A. Hogeveen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de beslissing van het UWV dat hij het loon van zijn werknemer [naam] langer moet doorbetalen, omdat eiser niet genoeg re-integratie-inspanningen heeft verricht (loonsanctie).
2.1.
Met het besluit van 22 februari 2024 heeft het UWV een loonsanctie aan eiser opgelegd. Hij moet daarom het loon van zijn werknemer doorbetalen tot 28 maart 2025.
2.2.
Met de beslissing op het bezwaar van eiser van 6 augustus 2024 (het bestreden besluit) is het UWV bij dat besluit gebleven. Daartegen heeft eiser beroep ingesteld.
2.3.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Eiser heeft hierop gereageerd met een aanvullend beroepschrift, waarop het UWV heeft gereageerd met een aanvullend verweerschrift.
2.4.
De rechtbank heeft het beroep op 28 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het UWV deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank moet het opleggen van de loonsanctie beoordelen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden die eiser heeft aangevoerd.
3.2.
De rechtbank is van oordeel dat de beroepsgronden van eiser niet slagen en dat het beroep dus ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten en omstandigheden
4. De werknemer werkte 38 uur per week bij eiser als Afdelingsmanager. Op 1 april 2022 heeft hij zich ziek gemeld wegens mentale en later ook lichamelijke klachten. Op verzoek van eiser heeft het UWV op 21 september 2023 een deskundigenoordeel uitgebracht over de re-integratie-inspanningen van de werkgever in de periode 1 april 2022 tot 24 augustus 2023. Op 15 november 2023 is een spoor II-traject gestart, met als eerste insteek een activerende interventie om ritme en structuur op te bouwen. Op 29 december 2023 heeft de werknemer bij het UWV een aanvraag ingediend voor een WIA [1] -uitkering.
Standpunten van partijen
Standpunt van het UWV
5. De bedrijfsarts heeft de belastbaarheid van de werknemer per 23 augustus 2023 onjuist ingeschat. Met name heeft hij ten onrechte beperkingen aangenomen voor “zelfstandig handelen” en “volledig voorgestructureerd werk”. Daardoor is een adequaat en inzichtelijk traject in spoor I (nog) niet tot stand gekomen en heeft ook geen adequaat traject in spoor II plaatsgevonden. Bovendien heeft eiser de re-integratieactiviteiten in spoor II niet tijdig ingezet. Op 23 augustus 2023 is bij de werknemer belastbaarheid ontstaan. Dan moet binnen acht weken (in dit geval uiterlijk 18 oktober 2023) een traject binnen spoor II worden opgestart. Dit is echter pas gebeurd op 15 november 2023. Ook hierdoor zijn re-integratiekansen gemist.
De stelling van eiser in het beroepschrift dat de beperkingen voor “zelfstandig handelen” en “volledig voorgestructureerd werk” terecht door de bedrijfsarts zijn aangenomen, wordt niet onderbouwd met medische informatie.
Standpunt van eiser
6.1.
In zijn beroepschrift heeft eiser aangevoerd dat de bedrijfsarts op basis van zijn eigen waarnemingen, zijn regelmatig contact met de werknemer en de medische informatie van de behandelend sector terecht heeft kunnen komen tot de belastbaarheid zoals hij die heeft vastgesteld, inclusief de beperkingen voor “zelfstandig handelen” en “volledig voorgestructureerd werk”. Het UWV focust bovendien te veel op de belastbaarheid en kijkt niet naar wat de werkgever gedaan heeft. Zelfs zonder de twee beperkingen die in geschil zijn, kan de werknemer niet in spoor I gere-integreerd worden, gelet op feit dat het bedrijf een ‘harde’ productieomgeving is en collega’s de werknemer zullen blijven benaderen als leidinggevende. Daarom is het traject in spoor II opgestart.
6.2.
Naar aanleiding van het verweerschrift heeft eiser aanvullende gronden ingediend. Hij wijst erop dat het inzetbaarheidsprofiel dat de bedrijfsarts heeft opgesteld, niet bedoeld is om de mate van arbeidsongeschiktheid vast te stellen, maar om de re-integratiemogelijkheden in kaart te brengen. Dat moet gebeuren door de beperkingen te omschrijven binnen de kaders van de zes belastingsvelden die ook binnen de FML voorkomen. Dat heeft de bedrijfsarts gedaan.
Bovendien had de bedrijfsarts voldoende reden om te stellen dat de werknemer meestal geen handelingsvarianten kan bedenken wat zelfstandig handelen belemmert. Hetzelfde geldt voor de beperking “aangewezen op volledig gestructureerd werk”. De bedrijfsarts heeft deze beperkingen dus terecht gesteld. Verder blijkt uit de informatie van de behandelend revalidatiearts dat sprake is van een marginale belastbaarheid.
Eiser ontkent ook dat het traject in spoor II te laat is ingezet. Er is namelijk al vóór de start van spoor II op 15 november 2023 contact geweest tussen de bedrijfsarts en de arbeidsdeskundige. Ook vindt eiser het niet zorgvuldig dat de werknemer niet door het UWV is gezien bij de beoordeling van het deskundigenoordeel, bij het opleggen van de loonsanctie en in de bezwaarprocedure.
6.3.
Ter zitting heeft eiser nog aangevoerd, onder verwijzing naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 5 juli 2019 [2] , dat de periode waarin eiser tekort zou zijn geschoten ten aanzien van spoor II slechts drie weken bedraagt. Dat is te kort om eiser daarvan een verwijt te maken.
Wanneer kan een loonsanctie worden opgelegd?
7.1.
In artikel 65 van de Wet WIA staat dat het UWV beoordeelt of de werkgever en de verzekerde (de werknemer) in redelijkheid hebben kunnen komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht. Als het UWV de verrichte re-integratieverplichtingen als onvoldoende beoordeelt, verlengt het UWV op grond van artikel 25, negende lid, van de Wet WIA het tijdvak waarover de werkgever het loon van de werknemer moet doorbetalen gedurende ten hoogste 52 weken indien de werkgever zonder deugdelijke grond onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. Het is aan het UWV om aannemelijk te maken dat eiser niet aan deze verplichting heeft voldaan en dat dit zonder geldige reden (deugdelijke grond) is gebeurd.
7.2.
Het UWV moet beoordelen of eiser in de periode van de wachttijd voldoende
inspanningen heeft verricht om werknemer te laten re-integreren. Het UWV heeft voor deze beoordeling beleidsregels vastgesteld, die zijn neergelegd in de Beleidsregels beoordelingskader poortwachter en de daarbij behorende bijlage (de Beleidsregels). [3] Verder hanteert het UWV als vaste gedragslijn een werkwijzer voor arbeidsdeskundigen en verzekeringsartsen van het UWV, de Werkwijzer Poortwachter. [4]
7.3.
Op grond van de Beleidsregels staat bij de beoordeling van de re-integratie-inspanningen het bereikte resultaat voorop. Als een bevredigend resultaat is bereikt, is voldaan aan de wettelijke eis dat de werkgever en werknemer in redelijkheid konden komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht. Als het UWV het resultaat niet bevredigend vindt, zal volgens de Beleidsregels bij de beoordeling de aandacht worden gericht op datgene wat door de werkgever en werknemer daadwerkelijk is ondernomen. Als geen bevredigend re-integratieresultaat is bereikt, maar het UWV de inspanningen van de werkgever op basis van het beoordelingskader in de Beleidsregels wel voldoende vindt, wordt geen loonsanctie opgelegd. Dat is evenmin het geval als het UWV de re-integratie-inspanningen weliswaar onvoldoende vindt, maar tot het oordeel komt dat de werkgever daarvoor een deugdelijke grond heeft. Van werkgever en werknemer worden geen re-integratie-inspanningen verlangd wanneer de werknemer geen mogelijkheden heeft tot het verrichten van arbeid in het eigen bedrijf of bij een andere werkgever.
De overwegingen van de rechtbank
8.1.
Niet in geschil is dat in dit geval geen sprake is van een bevredigend resultaat als bedoeld in de Beleidsregels. Dit betekent dat het UWV kon toekomen aan een beoordeling van de re-integratie-inspanningen. Ter zitting heeft de gemachtigde van het UWV erkend dat de belastbaarheid zoals deze is vastgesteld in het inzetbaarheidsprofiel van 23 augustus 2023 pas per 20 september 2023 geldt. Tot laatstgenoemde datum was er immers sprake van een revalidatietraject en in het deskundigenoordeel van 21 september 2023 is aangenomen dat de werknemer niet belastbaar was voor arbeid naast het revalidatietraject. Partijen zijn het er dus nu over eens dat de werknemer tot 20 september 2023 niet belastbaar was voor re-integratieactiviteiten. Waar partijen wel over verschillen, is of eiser in de periode van 20 september 2023 tot 29 december 2023 (de datum van de aanvraag van de WIA-uitkering) voldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht.
8.2.
De rechtbank is van oordeel dat het UWV aannemelijk heeft gemaakt dat eiser in de periode van 20 september 2023 tot 29 december 2023 onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. De bedrijfsarts is uitgegaan van een onjuiste belastbaarheid van de werknemer. Hierdoor is nader onderzoek naar de mogelijkheden in spoor I ten onrechte niet opgepakt en is het onderzoek in spoor II onvoldoende geweest, waardoor re-integratiekansen gemist kunnen zijn.
8.3.
Het standpunt van eiser dat het onderzoek van het UWV onzorgvuldig is geweest, omdat de werknemer niet op een spreekuur is gezien door een verzekeringsarts, volgt de rechtbank niet. Bij de verzekeringsgeneeskundige beoordeling van het re-integratieverslag in het kader van het opleggen van een loonsanctie bestaat geen verplichting voor de verzekeringsarts om betrokkene op een spreekuur te onderzoeken. [5] De verzekeringsarts en de verzekeringsarts Bezwaar en Beroep (B&B) beschikten over informatie van de bedrijfsarts en van de revalidatiearts. Onduidelijkheid over de medische situatie van de werknemer was er niet. Er bestond dan ook geen aanleiding voor een lichamelijk of oriënterend psychisch onderzoek. Het bestreden besluit berust op voldoende zorgvuldig onderzoek.
8.4.
Het geschil spitst zich vervolgens toe op de vraag of de bedrijfsarts terecht beperkingen heeft aangenomen voor “zelfstandig handelen” en “volledig voorgestructureerd werk”. In het CBBS hebben deze begrippen een specifieke betekenis. “Zelfstandig handelen” betekent het zonder hulp en steun van anderen in staat zijn activiteiten te starten, uit te voeren en te beëindigen. Een beperking op dit punt is alleen aan de orde bij mensen met een ernstige psychiatrische of neurologische stoornis of een ontwikkelingsstoornis. Ook een beperking voor “volledig voorgestructureerd werk” is alleen aan de orde in geval van een ernstige psychiatrische stoornis of ontwikkelingsstoornis. In minder zware gevallen is eerder een beperking voor “vaste, bekende werkwijze” aan de orde (beoordelingspunt 1.9.2 in het CBBS). Voor laatstgenoemd punt heeft de bedrijfsarts in het inzetbaarheidsprofiel van 23 augustus 2023 overigens ook een beperking aangenomen.
8.5.
Nadat de verzekeringsarts op 15 februari 2024 aan de bedrijfsarts telefonisch uitleg heeft gegeven over de definitie van de beperkingen “zelfstandig handelen” en “volledig voorgestructureerd werk”, heeft de bedrijfsarts erkend dat hij deze beide beperkingen ten onrechte heeft gesteld. Bovendien heeft de verzekeringsarts B&B in zijn rapport van 22 juli 2024 uitgebreid gemotiveerd waarom deze beperkingen vanuit medisch oogpunt onterecht zijn gesteld. De informatie van de revalidatiearts heeft hij daarbij betrokken. Door eiser is geen medische informatie ingebracht die de rechtbank doet twijfelen aan de conclusie van de verzekeringsarts B&B. De rechtbank volgt eiser dan ook niet in zijn stelling dat de betreffende beperkingen terecht door de bedrijfsarts zijn gesteld.
8.6.
Eiser heeft verder naar voren gebracht dat de bedrijfsarts met de beperkingen voor “zelfstandig handelen” en “volledig voorgestructureerd werk” iets anders bedoelt dan de uitleg die daaraan in het CBBS wordt gegeven. Dit kan de bedrijfsarts niet worden verweten, aldus eiser, omdat hij niet verplicht is gebruik te maken van het CBBS bij het opstellen van een inzetbaarheidsprofiel.
De rechtbank stelt vast dat de bedrijfsarts in het door hem vastgestelde inzetbaarheidsprofiel gebruik heeft gemaakt van dezelfde nummering en omschrijvingen van de beoordelingspunten als die in het CBBS worden gebruikt. Als een bedrijfsarts wel de terminologie van het CBBS zou gebruiken, maar daaraan een andere, onuitgesproken, invulling zou geven, zou verwarring kunnen ontstaan over de arbeidsmogelijkheden van de werknemer, onder meer bij de arbeidsdeskundige die op basis van het door de bedrijfsarts vastgestelde inzetbaarheidsprofiel de arbeidsmogelijkheden van de werknemer moet onderzoeken. De rechtbank sluit niet uit dat in dit geval die verwarring inderdaad is ontstaan. Dat komt voor rekening en risico van eiser.
8.7.
In dit geval heeft de door eiser geraadpleegde arbeidsdeskundige van ‘Business Health Support’ op basis van het door de bedrijfsarts vastgestelde inzetbaarheidsprofiel geconcludeerd dat de werknemer (nog) niet in staat is tot een structurele inbreng in arbeid, niet in het oorspronkelijke werk, maar ook niet in passend ander werk. Van een onderzoek naar de arbeidsmogelijkheden op basis van de door de bedrijfsarts vastgestelde beperkingen is niet gebleken, noch in spoor I, noch in spoor II. De arbeidsdeskundige lijkt te concluderen tot een situatie van “geen benutbare mogelijkheden”, waarbij de re-integratie-activiteiten beperkt moesten blijven tot een activerende interventie. De bedrijfsarts heeft echter in het inzetbaarheidsprofiel van 23 augustus 2023 expliciet neergelegd dat de werknemer beschikt over duurzaam benutbare mogelijkheden. Het is ook de taak van een bedrijfsarts om vast te stellen dat sprake is van een situatie van “geen benutbare mogelijkheden”, niet die van een arbeidsdeskundige. Ten onrechte is een onderzoek naar de arbeidsmogelijkheden in spoor I uitgebleven en zijn de re-integratie-activiteiten in spoor II beperkt gebleven tot een activerende interventie.
8.8.
De ter zitting aangevoerde grond dat de periode waarin eiser tekort zou zijn geschoten in zijn re-integratie-activiteiten in spoor II te kort is om eiser daarvan een verwijt te maken, kan buiten beschouwing worden gelaten. Eiser is immers in ieder geval tekortgeschoten ten aanzien van spoor I.
8.9.
De rechtbank concludeert dat eiser onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. Voor dit verzuim bestaat geen deugdelijke grond. Eiser heeft erop gewezen dat zijn bedrijf een ‘harde’ productieomgeving is en collega’s de werknemer zullen blijven benaderen als leidinggevende. Daarom was re-integratie in spoor I niet mogelijk. Deze omstandigheid komt echter voor rekening en risico van eiser en kan geen deugdelijke grond zijn voor het afzien van re-integratie-activiteiten in spoor I.
8.10.
De rechtbank behoeft zich niet uit te laten over de vraag of eiser het traject in spoor II te laat heeft ingezet en om die reden tekortgeschoten is in zijn re-integratie-verplichtingen, gelet op haar conclusie in 8.9.

Conclusie en gevolgen

9. Uit voorgaande overwegingen blijkt dat de beroepsgronden van eiser niet leiden tot de conclusie dat het UWV ten onrechte een loonsanctie heeft opgelegd. Het beroep is dus ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y.S. Klerk, voorzitter, en mr. G. de Jong en
mr. I.M. Rinzema, leden, in aanwezigheid van mr. M.E.A. Schokker-Stadhouders, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 april 2025.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.

Voetnoten

1.Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
2.Centrale Raad van Beroep 5 juli 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2235.
3.Beleidsregels beoordelingskader poortwachter van 3 december 2002, Stcrt. 2002, 236, laatst gewijzigd op 17 oktober 2006, Stcrt. 2006, 224.
4.Werkwijzer Poortwachter, versie 1 augustus 2022.
5.Centrale Raad van Beroep 3 juni 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1085.