ECLI:NL:RBOBR:2025:2043

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
3 april 2025
Publicatiedatum
4 april 2025
Zaaknummer
11290827
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkoop buiten verkoopruimte en ontbinding van koopovereenkomst met terugbetaling van koopsom

In deze civiele zaak, behandeld door de Kantonrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 3 april 2025, staat de ontbinding van een koopovereenkomst centraal. [Eiser] heeft aan de deur drie pannensets en drie messensets gekocht van [gedaagde]. Na de aankoop heeft [eiser] de koopovereenkomst binnen een week ontbonden en eist hij de terugbetaling van de volledige koopsom van € 750,00. [Gedaagde] betwist echter dat er slechts drie sets zijn gekocht en stelt dat [eiser] vier sets heeft aangeschaft, waardoor hij slechts driekwart van de koopsom zou hoeven terugbetalen. De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde] het volledige bedrag moet terugbetalen, omdat de koopovereenkomst rechtsgeldig is ontbonden. De kantonrechter wijst erop dat de handtekening op de orderbon, die door [gedaagde] als bewijs werd ingebracht, niet als bewijs kan dienen, omdat [eiser] de echtheid van de handtekening ontkent. De kantonrechter concludeert dat [gedaagde] niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen en dat [eiser] recht heeft op teruggave van de koopsom, inclusief wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De proceskosten worden ook aan [gedaagde] opgelegd, omdat hij grotendeels in het ongelijk is gesteld.

Uitspraak

RECHTBANKOOST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Eindhoven
Zaaknummer: 11290827 \ CV EXPL 24-6260
Vonnis van 3 april 2025
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: dhr. D.J.H. Dijkstra (nl.legal LLP),
tegen
[gedaagde] ,
h.o.d.n. [handelsnaam gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De zaak in het kort

1.1.
[eiser] stelt dat hij aan de deur drie pannensets en drie messensets van [gedaagde] heeft gekocht. Hij heeft de koopovereenkomst daarna binnen een week ontbonden en wil dat [gedaagde] het volledige aankoopbedrag van € 750,00 terugbetaalt. Volgens [gedaagde] heeft [eiser] echter niet drie, maar vier pannensets en messensets gekocht. Hij vindt dat hij daarom slechts driekwart van de aankoopsom aan [eiser] hoeft terug te betalen. De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde] het volledige aankoopbedrag, inclusief kosten, moet terugbetalen. Hieronder wordt deze beslissing toegelicht.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding;
- de conclusie van antwoord;
- de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
- het bericht van 12 februari 2025 met productie van [eiser] ;
- de mondelinge behandeling van 26 februari 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
2.2.
Ten slotte is bepaald dat er een vonnis zal worden uitgesproken.
3. De beoordeling
[eiser] heeft drie pannensets gekocht van [gedaagde]
3.1.
[eiser] heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht hoe de koop tot stand is gekomen. Hij heeft verteld dat [gedaagde] in eerste instantie bij hun chaletje in [plaats] aan de deur kwam met een map met foto’s van een scootmobieltocht die hij organiseerde. Daarna begon [gedaagde] over pannensets en messensets die hij bij zich had en [eiser] besloot een aantal pannensets en messensets te kopen. [eiser] pinde hiervoor eerst een bedrag van € 600,00 en vervolgens nog € 150,00. Op beide pinbonnen zette hij zijn handtekening. [gedaagde] betwist dit niet.
3.2.
Partijen hebben echter een verschillend verhaal naar voren gebracht als het gaat om de hoeveelheid pannensets en messensets die zijn gekocht dan wel verkocht. [eiser] stelt hij € 750,00 heeft betaald voor drie pannensets en drie messensets. [gedaagde] betwist dat dit de prijs voor drie sets was. Hij stelt dat [eiser] € 750,00 heeft betaald voor vier sets. [gedaagde] heeft zijn stelling onderbouwd met een orderbon voor vier sets. Op deze orderbon staat een handtekening waarvan [gedaagde] stelt dat die van [eiser] is. [eiser] betwist echter dat deze handtekening van hem is en heeft aangifte van valsheid in geschrifte gedaan tegen [gedaagde] . [eiser] wijst er daarbij op dat het adres op de orderbon het adres is van het incassobureau dat hij pas na ontbinding van de koopovereenkomst in de arm heeft genomen. Op het moment van de koop van de pannensets was dat adres dus nog helemaal niet bekend bij [gedaagde] . [gedaagde] betwist niet dat het adres dat op de orderbon staat het adres is van de gemachtigde die [eiser] pas veel later in de arm heeft genomen, maar stelt dat dat het adres is dat door [eiser] genoemd is op het moment van de koop.
3.3.
Daarnaast heeft [eiser] de kantonrechter gewezen op internetartikelen die op Google naar voren komen als er wordt gezocht op de termen als ‘scootmobiel’ en ‘pannenset’. De kantonrechter heeft tijdens de zitting in aanwezigheid van beide partijen soortgelijke termen bij de Google zoekmachine ingevoerd. Uit de zoekresultaten kwam naar voren dat er een bekende oplichtingstruc bestaat waarbij iemand eerst aan de deur komt met een fotomap en een verhaal over een scootmobieltocht en vervolgens pannensets probeert te verkopen. Deze oplichtingstruc komt exact overeen met de verkoop van de pannensets zoals door [eiser] is verklaard. [gedaagde] heeft niet weersproken dat hij aan de deur is geweest voor een scootmobieltocht en dat hij vervolgens pannensets heeft verkocht, zoals ook het geval is bij deze oplichtingstruc. Hij betwist echter dat hij [eiser] heeft opgelicht en dat de handtekening op de orderbon vervalst is.
3.4.
Op grond van de wet [1] heeft een onderhandse akte met een handtekening in beginsel dwingende bewijskracht, tenzij de echtheid van die handtekening stellig is ontkend. In dat geval heeft dat stuk volgens de Hoge Raad geen enkele bewijskracht, totdat bewezen kan worden van wie de handtekening afkomstig is. De bewijslast van de echtheid van de handtekening rust op degene die zich erop beroept. [2] In deze procedure ontkent [eiser] stellig dat de handtekening op de orderbon voor vier pannensets van hem is. De orderbon heeft daarom geen bewijskracht, tenzij [gedaagde] bewijst dat de handtekening wel van [eiser] is. [gedaagde] voldoet niet aan deze bewijslast. [gedaagde] heeft dan ook onvoldoende onderbouwd gesteld de dat er vier sets zijn verkocht voor € 750,00 in plaats van drie. De kantonrechter stelt daarom vast dat [eiser] drie pannensets en messensets heeft gekocht van [gedaagde] .
De koopovereenkomst is rechtsgeldig ontbonden
3.5.
[eiser] heeft aangevoerd dat hij de koop al snel wilde ontbinden, maar dat hij geen (retour)gegevens had gekregen van [gedaagde] . Aan de hand van de bedrijfsnaam die gekoppeld was aan het rekeningnummer waaraan hij betaald had ( [handelsnaam gedaagde] ) en het handelsregister heeft [eiser] een adres weten te achterhalen. [eiser] heeft vervolgens binnen een paar dagen een aangetekende brief naar dat adres verzonden om de koop te ontbinden. De kantonrechter stelt vast dat er in deze zaak sprake is van een overeenkomst die buiten de verkoopruimte tot stand is gekomen. Op grond van de wet [3] mag [eiser] die overeenkomst zonder opgave van redenen binnen veertien dagen ontbinden. [eiser] heeft de koop binnen een week herroepen en [gedaagde] betwist dit niet. De kantonrechter stelt dan ook vast dat de koopovereenkomst rechtsgeldig ontbonden is door [eiser] .
[gedaagde] moet het volledige aankoopbedrag terugbetalen.
3.6.
Aangezien de koopovereenkomst rechtsgeldig ontbonden is, heeft [eiser] recht op teruggave van de koopsom van € 750,00 binnen veertien dagen. [4] Uit de wet volgt dat [gedaagde] de koopsom normaal gesproken pas terug hoeft te betalen als hij de goederen weer ontvangen heeft van [eiser] of als [eiser] heeft aangetoond dat hij de pannensets heeft teruggezonden, afhankelijk van welk moment eerder plaatsvindt. [5]
3.7.
In dit geval heeft [eiser] de pannen (nog) niet teruggestuurd naar [gedaagde] . [eiser] stelt dat hij in zijn ontbindingsbrief aan [gedaagde] heeft gevraagd waar de pannensets afgeleverd konden worden, maar dat hij hier geen reactie op heeft gehad. [gedaagde] betwist dit. Hij stelt dat [eiser] naast de orderbon ook de retourvoorwaarden heeft gekregen bij de koop. [eiser] zou bovendien telefonisch contact hebben gehad met hem over het retourneren. Volgens [gedaagde] heeft hij [eiser] gebeld en toen uitgelegd dat het bedrag met verzendkosten teruggestort zou worden als hij de vier sets zou retourneren.
3.8.
[eiser] ontkent daarentegen stellig dat hij zowel de orderbon als de retourvoorwaarden ontvangen heeft. [eiser] ontkent ook dat hij zijn telefoonnummer aan [gedaagde] heeft gegeven en dat er telefonisch contact is geweest tussen [gedaagde] en hem.
3.9.
Op de orderbon staat geen telefoonnummer van [eiser] en [gedaagde] heeft ook niet op een andere wijze aangetoond dat hij over een telefoonnummer van [eiser] beschikt(e). De kantonrechter heeft [gedaagde] tijdens de zitting gevraagd op welke nummer hij [eiser] dan gebeld heeft. [gedaagde] heeft vervolgens geen telefoonnummer genoemd.
De kantonrechter overweegt in dit kader dat partijen verplicht zijn om de feiten die van belang zijn voor de beslissing volledig en naar waarheid aan te voeren. [6] De kantonrechter mag ambtshalve oordelen of een partij zich niet aan deze verplichting gehouden heeft. [7] Als een partij zich hier niet aan gehouden heeft kan de kantonrechter daaraan de gevolgtrekking te verbinden die zij geraden acht.
3.10.
In het licht van al het voorgaande gaat de kantonrechter ervan uit dat [gedaagde] de orderbon met de bijbehorende retourvoorwaarden niet aan [eiser] overhandigd heeft en dat er geen telefonisch contact is geweest tussen [eiser] en [gedaagde] over het retourneren. De kantonrechter is daarom van oordeel dat [gedaagde] niet heeft voldaan aan zijn verplichting om de (belangrijke) feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. De kantonrechter zal daaruit de gevolgtrekking maken die haar geraden voorkomt. Dat maakt dat zij, ondanks dat er geen retournering heeft plaatsgevonden, de vordering zal toewijzen. [gedaagde] moet de koopsom van € 750,00 dus terugbetalen aan [eiser] .
[gedaagde] moet wettelijke rente over het aankoopbedrag betalen
3.11.
De kantonrechter zal, gelet op het voorgaande, ook de gevorderde rente toewijzen, met dien verstande dat de rente vanaf 5 september 2024 zal worden toegewezen.
[gedaagde] is wettelijke rente over het aankoopbedrag verschuldigd vanaf het moment dat hij in verzuim is. [eiser] stelt dat de overeenkomst op 14 augustus 2024 is ontbonden en dat [gedaagde] vanaf veertien dagen daarna in verzuim is. Volgens [eiser] zou [gedaagde] dus vanaf 29 augustus 2024 wettelijke rente moeten betalen. Uit het verzendbewijs van productie 2 van de dagvaarding blijkt echter dat [eiser] de ontbindingsbrief pas op 19 augustus 2024 heeft verstuurd. Ervan uitgaande dat de brief de twee dagen later, op 21 augustus 2024, pas door [gedaagde] is ontvangen, treedt het verzuim pas veertien dagen na 21 augustus 2024 in. De kantonrechter wijst de wettelijke rente daarom toe vanaf 5 september 2024.
[gedaagde] moet de buitengerechtelijke incassokosten betalen
3.12.
De kantonrechter zal, gelet op het voorgaande, ook de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten betalen. De kantonrechter stelt vast dat [eiser] voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. [eiser] komt in beginsel dus in aanmerking voor een vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten. Aangezien [eiser] geen ondernemer is in deze procedure, wordt de vergoeding verhoogd met de btw. Het bedrag dat [eiser] , inclusief btw, vordert is gelijk aan het bedrag dat is vastgesteld in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter wijst de vergoeding van € 136,13 dan ook toe.
[gedaagde] moet de proceskosten van [eiser] betalen.
3.13.
[gedaagde] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. Met betrekking tot de berekening van de proceskosten ziet de kantonrechter ziet geen reden om af te wijken van het gebruikelijke forfaitaire tarief. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
140,83
- griffierecht
218,00
- salaris gemachtigde
270,00
(2 punten × € 135,00)
- nakosten
67,50
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
696,33

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
verklaart voor recht dat de overeenkomst tussen [gedaagde] en [eiser] van
14 augustus 2024 rechtsgeldig is ontbonden;
4.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 886,13, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over een bedrag van € 750,00, met ingang van 5 september 2024, tot de dag van volledige betaling;
4.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 696,33, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
4.4.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. de Boer en in het openbaar uitgesproken door
mr. E.C. Zandman op 3 april 2025.

Voetnoten

1.Artikelen 157 lid 2 en 159 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
2.HR 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:572, r.o. 3.3.2.
3.Artikel 6:230o van het Burgerlijk Wetboek
4.Artikel 6:230r lid 1 van het Burgerlijk Wetboek.
5.Artikel 6:230r lid 4 van het Burgerlijk Wetboek.
6.Artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering.
7.HR 25 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO9675, r.o. 3.3.