ECLI:NL:RBOBR:2025:178

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
16 januari 2025
Publicatiedatum
15 januari 2025
Zaaknummer
23/383
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van eiseres in het kader van de Ziektewet met betrekking tot long-covid

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant op 16 januari 2025, wordt de zaak behandeld van eiseres die in beroep is gegaan tegen de beslissing van het UWV dat zij per 11 juli 2022 geen recht meer heeft op een Ziektewetuitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Eiseres betwist deze vaststelling en stelt dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is uitgevoerd en dat de medische beoordeling onvoldoende gemotiveerd is. De rechtbank onderzoekt of het UWV terecht heeft geoordeeld dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt is en of het medisch onderzoek aan de vereisten voldeed.

De rechtbank concludeert dat het UWV zorgvuldig onderzoek heeft verricht. Eiseres had geklaagd over het ontbreken van een lichamelijk onderzoek en de wijze waarop haar klachten zijn behandeld. De rechtbank oordeelt dat de verzekeringsarts B&B voldoende informatie heeft verzameld en dat de klachten van eiseres adequaat zijn beoordeeld. De rechtbank wijst erop dat de verzekeringsarts beschikte over relevante medische informatie van andere zorgverleners en dat de observaties tijdens het spreekuur voldoende waren om tot een conclusie te komen.

Daarnaast wordt ingegaan op de argumenten van eiseres dat haar klachten door long-covid zijn onderschat en dat er ten onrechte geen verdergaande beperkingen zijn aangenomen. De rechtbank stelt vast dat de verzekeringsarts B&B voldoende gemotiveerd heeft waarom er geen aanleiding was voor een verdergaande urenbeperking en dat de medische beoordeling in lijn is met de beschikbare gegevens. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en geen recht heeft op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 23/383

uitspraak van de meervoudige kamer van 16 januari 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.H.A.J. Slaats),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: mr. X. Su).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de vraag of het UWV terecht heeft vastgesteld dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt is en daarom per 11 juli 2022 geen recht meer heeft op een Ziektewetuitkering. Eiseres is het niet eens met deze vaststelling. Zij betoogt dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is uitgevoerd en de medische beoordeling onvoldoende is gemotiveerd.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het UWV terecht heeft vastgesteld dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt is en geen recht meer heeft op een Ziektewetuitkering. Het UWV heeft zorgvuldig onderzoek verricht en de medische beoordeling voldoende gemotiveerd. Eiseres krijgt dus geen gelijk en het beroep is daarom ongegrond. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.

Procesverloop

2. Met het besluit van 10 juni 2022 heeft het UWV vastgesteld dat eiseres per 11 juli 2022 geen recht meer heeft op een Ziektewetuitkering. Met het bestreden besluit van 29 december 2022 op het bezwaar van eiseres is het UWV daarbij gebleven.
2.1.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Partijen hebben nadere stukken ingediend.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 17 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het UWV.

Beoordeling door de rechtbank

Heeft het UWV zorgvuldig medisch onderzoek verricht?
3. Eiseres stelt dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is. Er is namelijk geen lichamelijk onderzoek geweest. De verzekeringsarts Bezwaar & Beroep (B&B) had haar klachten kunnen onderzoeken door te luisteren naar het hart of een inspanningstest af te nemen. Bij het spreekuur van de verzekeringsarts B&B was er volgens eiseres ook geen ruimte om te vertellen over haar klachten. De verzekeringsarts B&B heeft tijdens het gesprek haar klachten weggewuifd. Ze heeft met instemming van de verzekeringsarts B&B de klachten voorgelezen aan het einde van het gesprek.
3.1.
Het UWV stelt dat er geen aanleiding was voor een nader lichamelijk onderzoek. Eiseres heeft alleen gemeld dat zij klachten had met lopen. Deze klachten zijn door de verzekeringsarts B&B onderzocht. Het is niet gebruikelijk dat de verzekeringsarts een inspanningstest verricht. Het is wel mogelijk voor een betrokkene om een dergelijk onderzoek te overleggen aan de verzekeringsarts.
3.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Het UWV heeft voldoende zorgvuldig medisch onderzoek verricht. Eiseres stelt dat de verzekeringsarts B&B haar nader lichamelijk had moeten onderzoeken. Meer specifiek stelt zij dat de verzekeringsarts B&B haar hart had moeten beluisteren, omdat zij hartkloppingen heeft na een inspanning. Volgens eiseres had er ook een inspanningstest moeten worden afgenomen. De rechtbank volgt dit standpunt niet. Gelet op de vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) zijn duur en omvang van het lichamelijk onderzoek op zich niet doorslaggevend voor de vraag of een onderzoek zorgvuldig is geweest. [1] In het geval van eiseres is van belang dat de verzekeringsarts B&B beschikte over de door eiseres aangeleverde informatie van de huisarts, ergotherapeut en fysiotherapeut. Ook heeft de verzekeringsarts B&B tijdens het spreekuur lichamelijk onderzoek gedaan door het fysiek van eiseres te observeren. Deze observatie betreft met name haar loop- en beweegpatroon, het zitten en overeind komen, de motoriek, of hij duizeligheid of onstandvastigheid bij het opstaan en tijdens het lopen of kortademigheid tijdens het praten kon waarnemen. De verzekeringsarts B&B kon de door eiseres geclaimde klachten niet waarnemen. In deze omstandigheden vindt de rechtbank het aanvaardbaar dat de verzekeringsarts B&B geen noodzaak zag voor een nader lichamelijk onderzoek. De rechtbank ziet ook niet in wat de meerwaarde was geweest van het op spreekuur afnemen van een inspanningstest of de eventuele vaststelling van hartkloppingen na een inspanning. De verzekeringsarts B&B heeft namelijk op basis van de aanwezige informatie al aangenomen dat er bij eiseres sprake is van inspanningsgebonden vermoeidheid.
3.3.
Eiseres heeft gesteld dat het onderzoek onzorgvuldig is, omdat zij op het spreekuur geen ruimte kreeg om te vertellen over haar klachten en omdat haar klachten niet serieus werden genomen. De rechtbank overweegt hierover het volgende. De rechtbank ziet in de rapportage dat de verzekeringsarts B&B de klachten heeft beschreven die eiseres heeft voorgelezen. De rechtbank ziet vervolgens dat de verzekeringsarts B&B deze klachten medisch geobjectiveerd heeft op basis van zijn eigen onderzoek. Anders dan eiseres stelt heeft de verzekeringsarts B&B haar klachten dus meegenomen in het onderzoek en heeft hij beoordeeld of hij deze klachten medisch kon objectiveren. De verzekeringsarts B&B beschrijft bijvoorbeeld of hij woordvindingsproblemen, gapen of overgevoeligheid voor licht waarneemt. Een ander voorbeeld is dat de verzekeringsarts B&B overweegt dat een tekort in aandacht niet kan worden vastgesteld, omdat eiseres tijdens het gesprek met de primaire arts en tijdens de hoorzitting en het spreekuur geen tekort aan concentratie toonde en zij ook in haar dagelijkse activiteiten voldoende haar concentratie kan vasthouden. De rechtbank heeft van eiseres begrepen dat zij het spreekuur als onprettig heeft ervaren, maar de rechtbank ziet op basis van het voorgaande geen aanleiding om te oordelen dat het onderzoek onzorgvuldig is.
Heeft het UWV de medische beoordeling voldoende gemotiveerd?
4. Eiseres stelt dat haar klachten door long-covid zijn onderschat. De verzekeringsarts B&B had verdergaande beperkingen moeten aannemen. De verzekeringsarts B&B heeft ten onrechte zelf een inschatting gemaakt hoeveel van de conditievermindering te wijten is aan de long-covid en hoeveel aan deconditionering. Ten onrechte is er een urenbeperking aangenomen van 30 uur per week. Het is namelijk gangbaar om bij long-covid een urenbeperking aan te nemen van 4 uur per dag en 20 uur per week. [2] Dat er sprake is van een slechte belastbaarheid en disfunctionele ademhaling blijkt uit de brief van de sportarts. De verzekeringsarts B&B heeft ten onrechte niet gereageerd op het feit dat de sportarts een VO2 max van 32,4 ml/min/kg (62% van de norm) heeft vastgesteld. De rapportage van de medisch adviseur van C-support bevestigt de klachten van eiseres en beschrijft de klachten op de datum in geding.
4.1.
Het UWV stelt dat de medische beoordeling voldoende gemotiveerd is. De verzekeringsarts B&B heeft voldoende rekening gehouden met de klachten die geobjectiveerd kunnen worden. Het UWV stelt dat de door eiseres aangevoerde jurisprudentie een specifiek geval betreft en daarom niet van toepassing is op de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling van eiseres. De verzekeringsarts B&B heeft voldoende gereageerd op de door eiseres ingebrachte medische stukken. Hij heeft op basis van de brief van de sportarts geen aanleiding gezien om verdergaande beperkingen aan te nemen. De verzekeringsarts B&B ziet in de informatie van C-support geen feiten die de beoordeling onjuist maken.
4.2.
De beroepsgrond slaagt niet. Het UWV heeft de medische beoordeling voldoende gemotiveerd. De verzekeringsarts B&B heeft overtuigend toegelicht dat er geen aanleiding is voor het aannemen van een verdergaande urenbeperking. De verzekeringsarts B&B ziet geen aanleiding voor een verdergaande urenbeperking, omdat er geen geobjectiveerde afwijkingen (zoals bijvoorbeeld longschade) voor het energiegebrek kunnen worden vastgesteld. Ook de brief van de sportarts die eiseres in beroep heeft overgelegd bevat geen aanwijzingen voor hart-/longbeperkingen. Verder stelt de verzekeringsarts B&B vast dat er geen aanwijzingen zijn in het dagverhaal voor een verdergaande urenbeperking, omdat eiseres nog voldoende activiteiten onderneemt zoals onder andere autorijden en lezen. De verzekeringsarts B&B concludeert dat de brief van de sportarts zijn beoordeling onderschrijft, omdat daarin staat dat eiseres ’s nachts goed slaapt, uitgerust wakker wordt en de dag doorkomt zonder te slapen. De verzekeringsarts B&B heeft verder toegelicht dat zijn conclusie is dat de vermoeidheidsklachten voor een groot deel te wijten zijn aan deconditionering (een verminderde conditie door inactiviteit), omdat eiseres sinds juli 2021 gestopt is met werken en lichamelijk minder actief is geworden. De verzekeringsarts B&B stelt vast dat de informatie van de sportarts bevestigt dat de kortademigheid bij inspanning en moeheid deels te wijten is aan deconditionering en dus niet volledig aan de long-covid. De rechtbank kan deze conclusies van de verzekeringsarts B&B op basis van de beschikbare gegevens volgen.
4.3.
De rechtbank volgt niet het standpunt van eiseres dat het bij long-covid gangbaar is om een urenbeperking van 4 uur per dag en 20 uur per week aan te nemen. Terecht heeft het UWV gesteld dat de desbetreffende uitspraak een specifiek geval betreft. De arbeidsongeschiktheidsbeoordeling is maatwerk en de verzekeringsarts beoordeelt telkens welke beperkingen in het individuele geval kunnen worden vastgesteld. De verzekeringsarts B&B heeft dus ook terecht bij eiseres een individuele afweging gemaakt.
4.4.
De rechtbank vindt ook dat de verzekeringsarts B&B voldoende heeft gemotiveerd dat de brief van de sportarts geen aanleiding geeft tot het aannemen van andere beperkingen. De verzekeringsarts B&B stelt dat er voldoende dynamische en statische beperkingen zijn aangenomen en dat eiseres daarom al voldoende is beperkt voor intensieve fysieke inspanning. De stelling van eiseres dat zij meer beperkt moet worden geacht, wordt niet onderbouwd door de brief van de sportarts.
4.5.
Eiseres heeft verder gesteld dat de verzekeringsarts B&B ten onrechte niet gemotiveerd is ingegaan op de door de sportarts vastgestelde VO2 max. De rechtbank volgt dit standpunt niet. In de brief staat dat er een slechte belastbaarheid is vastgesteld met een maximaal vermogen van 54% van de norm en een VO2 max van 62% van de norm. De verzekeringsarts B&B heeft de conclusie die de sportarts heeft gesteld op basis van de testen, namelijk dat er sprake is van slechte belastbaarheid, voldoende besproken in zijn reactie. De rechtbank vindt daarom dat de verzekeringsarts B&B niet op de afzonderlijke resultaten van de testen hoeft in te gaan.
4.6.
Ook de informatie van C-support maakt niet dat de rechtbank het oordeel van de verzekeringsarts B&B onjuist vindt. Eiseres ervaart veel steun van de medisch adviseur van C-support, die een luisterend oor biedt en erkenning van haar klachten geeft. Echter, aan deze informatie kan niet de door eiseres gewenste waarde worden gehecht. Aangezien de adviseur van C-support geen toegang heeft tot haar medische gegevens, kan de weergave van haar klachten door de medisch adviseur van C-support niet als een medische objectivering dienen.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Rinzema, voorzitter, mr. G. de Jong en
mr. M. de Vries, leden, in aanwezigheid van mr. M.E.A. Schokker-Stadhouders, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2025.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.CRvB 2 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:16.
2.Eiseres verwijst naar een uitspraak van de rechtbank Overijssel van 20 juni 2024, ECLI:NL:RBOVE:2024:3232.