ECLI:NL:RBOBR:2025:167

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
16 januari 2025
Publicatiedatum
14 januari 2025
Zaaknummer
01-.192932.24
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling van een opsporingsambtenaar en diefstal met braak

Op 16 januari 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 12 juni 2024 in Uden een poging tot zware mishandeling heeft gepleegd op een opsporingsambtenaar, alsook meerdere diefstallen heeft geprobeerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met hoge snelheid achteruit reed met een open portier, terwijl de verbalisant in de deuropening stond. Hierdoor raakte de verbalisant gewond. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan de verbalisant. De verdachte werd ook beschuldigd van diefstal door middel van braak, waarbij hij een sleutel en geld heeft weggenomen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van bedreiging van de opsporingsambtenaar, omdat niet bewezen kon worden dat hij opzettelijk in de richting van de verbalisant reed. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 286 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar en bijzondere voorwaarden, waaronder reclasseringstoezicht en behandeling voor zijn verslavingsproblematiek. De vorderingen van de benadeelde partijen werden gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot schadevergoeding voor immateriële en materiële schade.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.192932.24
Datum uitspraak: 16 januari 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1992] ,
wonende te [adres 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 25 september 2024, 18 december 2024 en 7 januari 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 21 augustus 2024.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 18 december 2024 is aangepast overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering, is aan verdachte ten laste gelegd dat:
Ten aanzien van feit 1:
hij op of omstreeks 12 juni 2024 te Uden, in elk geval in Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan een ambtenaar, te weten [slachtoffer] ,
gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- met zijn personenauto (waarvan het portier aan de zijde van de bestuurder open stond), met hoge snelheid en/of terwijl hij accelereerde, achteruit is gereden (terwijl de aangelijnde diensthond die [slachtoffer] vast hield half in de auto stond) en/of (vervolgens)
- in de richting van die [slachtoffer] is gereden (terwijl het portier aan de zijde van de bestuurder open stond),

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 12 juni 2024 te Uden, in elk geval in Nederland,
een ambtenaar, te weten [slachtoffer] ,
gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening
heeft mishandeld door
met zijn personenauto (waarvan het portier aan de zijde van de bestuurder open stond), met hoge snelheid en/of terwijl hij accelereerde, achteruit te rijden (terwijl de aangelijnde diensthond die [slachtoffer] vast hield half in de auto stond);
Ten aanzien van feit 2:
hij op of omstreeks 12 juni 2024 te Uden, in elk geval in Nederland,
[slachtoffer] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door met zijn personenauto (waarvan het portier aan de zijde van de bestuurder open stond), terwijl hij accelereerde, in de richting van die [slachtoffer] te rijden;
Ten aanzien van feit 3:
hij op of omstreeks 12 juni 2024 te Uden, in elk geval in Nederland,
een sleutel en/of een geldbedrag (€10), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [betrokkene 1] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking, inklimming, een valse sleutel;
Ten aanzien van feit 4:
hij op of omstreeks 12 juni 2024 te Uden, in elk geval in Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening
weg te nemen
goederen en/of geld,
geheel of ten dele toebehorende aan [betrokkene 2] en/of [betrokkene 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte
en zich daarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of die/dat weg te nemen goederen en/of geld onder zijn bereik te brengen door middel van braak, verbreking, inklimming,
de ramen van een of meerdere bestelauto’s/bedrijfsbussen heeft ingeslagen en/of kapot gemaakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 12 juni 2024 te Uden, in elk geval in Nederland,
opzettelijk en wederrechtelijk de ramen en/of zitting van een bijrijdersstoel van een of meerdere bestelauto’s/bedrijfsbussen, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [betrokkene 2] en/of [betrokkene 1] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.

De formele voorvragen.

De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen. De officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Bij het onderzoek ter terechtzitting is verder gebleken dat de dagvaarding geldig is. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder feit 1 primair (behoudens het tweede gedachtestreepje), feit 2, feit 3 en feit 4 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Ten aanzien van feit 1 primair heeft de officier van justitie aangevoerd dat verdachte naar de uiterlijke verschijningsvorm voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij verbalisant [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ). Hierbij is van belang dat op de beelden duidelijk te zien is dat het bestuurdersportier nog open is op het moment dat verdachte achteruit rijdt. Waar [slachtoffer] op dat moment precies stond is irrelevant aangezien hij zijn diensthond [naam 1] – die verdachte bij de arm beet had en nog in de auto zat – aangelijnd had.
Het tweede gedachtestreepje kan niet worden bewezenverklaard aangezien uit de camerabeelden onvoldoende blijkt dat verdachte zou hebben ingereden op [slachtoffer] .
Ten aanzien van feit 2 heeft de officier van justitie aangevoerd dat alle voorafgaande gedragingen, zoals die staan beschreven onder het eerste gedachtestreepje onder feit 1 primair, dienen te worden meegewogen. Zo is [slachtoffer] ten val gekomen door het achteruit rijden van verdachte en is verdachte met de wielen van de door hem bestuurde auto over de poten van de diensthond van [slachtoffer] gereden. Op aanroepen werd door verdachte niet gereageerd. Het is derhalve voorstelbaar dat er bij [slachtoffer] de redelijke vrees ontstond dat hij door verdachte zou worden aangereden.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder feit 1 primair en feit 2 ten laste gelegde. Ten aanzien van het ten laste gelegde onder feit 1 subsidiair, feit 3 en feit 4 heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Met betrekking tot feit 1 primair heeft de raadsman betoogd dat op basis van de camerabeelden niet kan worden vastgesteld dat verdachte met een open portier is weggereden of dat [slachtoffer] op dat moment in de deuropening stond. Daarnaast is verdachte niet met hoge snelheid weggereden: hij deed dit vanuit stilstand. Derhalve is er geen sprake van (voorwaardelijk) opzet.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman aangevoerd dat het inrijden op [slachtoffer] , ondanks dat dit wel door [slachtoffer] is geverbaliseerd, feitelijk niet heeft plaatsgevonden nu op de beelden te zien is dat [slachtoffer] zich naast de auto van zijn cliënt bevond. Het enkele accelereren met de auto kan geen bedreiging opleveren in de zin van artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht.

Vrijspraak feit 2.

De rechtbank acht, anders dan de officier van justitie en met de verdediging, niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder feit 2 ten laste is gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Het tenlastegelegde ziet blijkens uitleg van de officier van justitie op het vooruit rijden van verdachte. Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting, in het bijzonder de ter terechtzitting bekeken beelden, kan niet worden vastgesteld dat verdachte op enig moment met de auto in een rechte lijn op [slachtoffer] is afgereden dan wel dat [slachtoffer] zich op enig moment daadwerkelijk in de baan van de auto bevond. Evenmin kan worden vastgesteld dat het portier aan de zijde van de bestuurder open stond op het moment dat verdachte met de auto vooruit reed.

Partiële vrijspraak feit 1 primair.

De handeling die onder feit 2 is beschreven, namelijk het rijden in de richting van [slachtoffer] , is ook tenlastegelegd onder het tweede gedachtestreepje onder feit 1 primair. Gelet op hetgeen hierboven reeds is beschreven, acht de rechtbank dit deel van de tenlastelegging niet wettig en overtuigend bewezen en zal zij verdachte daarvan vrijspreken.
Het oordeel van de rechtbank. [1]

De bewijsmiddelen

Feit 1 primair
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde onder feit 1 primair. Dat volgt uit de feiten en omstandigheden zoals die blijken uit de hieronder uitgewerkte bewijsmiddelen. Na de weergave van de bewijsmiddelen zal de rechtbank nog een enkele bijzondere overweging wijden aan het bewijs.
Ten aanzien van feit 1, primair:
1. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 juni 2024, p. 56 t/m 61, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 12 juni 2024, omstreeks 02.23 uur bevond ik me, als surveillancehondengeleider in een herkenbaar uniform gekleed, rijdende in een herkenbare politieauto,
op de A-50 thv Nistelrode. Omstreeks 02.25 uur kreeg ik de opdracht van het Operationeel Centrum te ’s-Hertogenbosch om te gaan naar [adres 2] te Uden, alwaar op dat moment ingebroken wordt in een witte bestelauto.
Op 12 juni 2024, omstreeks 02.29 uur kwam ik ter plaatse op [adres 2] te Uden. Ik parkeerde mijn dienstvoertuig aan de rechterzijde van de weg, tegenover een flat. Ik zag op deze flat, op de galerij van 1e etage een man staan. Ik zag dat deze man een gsm in hand had. Ik zag dat deze man mij aansprak en verklaarde dat de inbreker nog steeds in de witte bestelauto zat. Ik zag dat deze man wees in de richting van de parkeerplaats waarover hij verklaarde. Hij verklaarde dat deze witte bestelauto gezien vanuit zijn positie, rechtsachter op de parkeerplaats stond. Ik maakte uit zijn verklaring op dat dit de melder moest zijn die het operationeel centrum aan de lijn had. Ik haalde mijn gecertificeerde diensthond [naam 1] uit de auto en liep met hem naar de aangewezen bestelauto. Ik zag dat de witte bestelauto, gezien vanuit mijn richting, rechts achter op de parkeerplaats stond.
Toen ik deze witte bestelauto naderden zag ik vanuit mijn richting, rechts naast deze auto, ter hoogte van het bestuurders portier plotseling een man staan. Ik liep samen met diensthond [naam 1] richting de verdachte. Ik zag dat de verdachte mij kennelijk ook gezien had. Ik zag dat verdachte het op een rennen zette. Ik zag dat hij in mijn richting wegrende. Ik zag dat de verdachte naar een midden op de parkeerplaats geparkeerde personenauto rende.
Ik zag dat deze auto een Renault Clio betrof. Ik zag dat de verdachte in deze Clio stapte, kennelijk met de bedoeling om weg te rijden en te vluchten en een aanhouding te voorkomen. Ik liep naar deze Clio toe en zag dat verdachte in stapte en voor mijn neus, het portier sloot. Ik wilde voorkomen dat verdachte kon vluchten en een aanhouding wilde voorkomen. Ik trok met de linkerhand het portier op(de rechtbank begrijpt: open)
en zag verdachte alleen in de Clio zitten. Ik deelde verdachte mede dat hij was aangehouden en dat ik de hond zou inzetten als hij zich niet zou overgeven.
Ik zag en hoorde dat verdachte de Clio startte en de versnellingspook vastpakte.
Ik gaf diensthond [naam 1] het commando om de verdachte aan te houden. Ik zag dat [naam 1] een aanval maakte en de verdachte in de linker arm beet. Ik zag dat [naam 1] verdachte vervolgens vasthield. Tot mijn schrik en verbazing zag ik dat verdachte zich niet overgaf.
Ik zag dat verdachte de Clio in de achteruit zette en snel wegreed. Ik zag dat [naam 1] de verdachte nog steeds via het openstaande portier vasthield. Ik zag dat [naam 1] door de naar achteren wegrijdende Clio, enkele meters meegetrokken werd. Ik had [naam 1] middels een korte, 2 meter lijn vast. Ik had het uiteinde van deze lijn, middels de lus, om mijn pols vast. Ik werd door de naar achteren rijdende Clio, met het open portier waardoor [naam 1] de verdachte nog vast had, meegetrokken. Ik kwam daarbij hard op de straat ten val. Ik voelde meteen een stekende pijn in mij rechterschouder, rechterelleboog en rechterknie.
2) Een proces-verbaal van bevindingen betreffende beelden d.d. 13 juni 2024, p. 110 t/m 112, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik kreeg 1 videofragment van het pand aan de [adres 3] te Uden. Ik zag dat er meerdere voertuigen op de openbare parkeerplaats geparkeerd stonden. Ik zag dat er een persoon die helemaal in het zwart gekleed was, vanaf een donkerkleurige bedrijfsbus, richting een witte bedrijfsbus liep.
Ik zag dat de persoon langs eerdergenoemde zwarte bus liep, richting het donkerkleurige kleine personenvoertuig. Ik zag dat de persoon het bestuurdersportier van het voertuig opende en instapte. Ik zag dat politie/hondengeleider vanaf de weg, ongeveer 25 meter afstand, richting het voertuig liep.
Ik zag dat de hondengeleider het portier van de bestuurderszijde openmaakte en in de deuropening kwam staan. Vervolgens zag ik dat het voertuig met een hoge snelheid en met een openstaande deur, achteruitreed. Tijdens het achteruit rijden, zag ik dat het linker portier tegen de linkerschouder van de hondengeleider raakte. Ik zag dat de hondengeleider daardoor meegesleurd werd. Ik zag dat het voertuig ongeveer 30 meter achteruitreed. Vervolgens zag ik dat de hondengeleider richting het voertuig rende.
3) Een proces-verbaal van bevindingen betreffende beelden d.d. 21 juni 2024, p. 113 t/m 120, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik zie dat de hondengeleider uit het zicht verdwijnt door een auto die daar geparkeerd staat. Ik zie dat de hondengeleider vervolgens weer in beeld komt vanachter de geparkeerde auto terwijl hij op straat valt. Vervolgens staat hij weer op. Ik zie dat de auto met de verdachte erin met gierende motor verder naar achteren rijdt. Ik zie ook dat de bestuurdersportier open is en dat er iets aan die zijkant van de auto lijkt te hangen.
4) De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 18 december 2024, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik wilde een aanhouding voorkomen en wilde daarom met de auto wegrijden. Ik kan mij nog herinneren dat een verbalisant riep dat ik moest blijven staan en dat er een hond in mijn arm beet.
Feit 3 en feit 4 primair
Aangezien verdachte de ten laste gelegde feiten – zoals de rechtbank dat bewezen zal verklaren – heeft bekend en er namens hem geen vrijspraak is bepleit, zal de rechtbank volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.
Ten aanzien van feit 3:
Een proces-verbaal van aangifte van [betrokkene 1] d.d. 12 juni 2024, p. 92 t/m 95;
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 juni 2024, p. 101 t/m 103;
De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 18 december 2024.
Ten aanzien van feit 4, primair:
Een proces-verbaal van aangifte van [betrokkene 2] d.d. 12 juni 2024, p. 82 t/m 84;
Een proces-verbaal van aanvullend verhoor van aangever [betrokkene 1] d.d. 12 juni 2024, p. 98 t/m 100;
De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 18 december 2024.

Bewijsoverweging.

Inleiding
De rechtbank komt op basis van de gebezigde bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting tot de vaststelling van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 12 juni 2024 kreeg verbalisant [slachtoffer] de opdracht om naar [adres 2] te Uden te gaan omdat daar in een witte bestelauto ingebroken zou worden. Hij ging samen met zijn diensthond [naam 1] ter plaatse en trof daar bij een witte bestelauto een zwartgeklede man aan. Dit bleek later [verdachte] te zijn. [slachtoffer] zag dat verdachte begon te rennen richting een Renault Clio die iets verderop geparkeerd stond. Verdachte stapte vervolgens in deze auto en sloot het portier. Verbalisant wilde voorkomen dat verdachte wegreed en trok het portier open. Hij deelde aan verdachte mede dat hij was aangehouden en dat hij de hond zou inzetten als hij zich niet zou overgeven. Verdachte startte echter de auto en pakte de versnellingspook vast. [slachtoffer] gaf [naam 1] het commando om verdachte aan te houden waarop [naam 1] verdachte in de linkerarm beet. [naam 1] bleef verdachte vasthouden. Toch gaf verdachte zich niet over en zette hij de auto in de achteruit. Terwijl [slachtoffer] samen met zijn diensthond [naam 1] nog in de deuropening stond, is verdachte met hoge snelheid achteruit gereden. Daarbij is het bestuurdersportier van de auto tegen [slachtoffer] aangekomen. [naam 1] hield verdachte op dat moment nog steeds via het openstaande portier vast. Hierdoor werd [naam 1] meegesleurd. [slachtoffer] had [naam 1] aangelijnd waardoor hij tevens werd meegetrokken. Als gevolg hiervan is [slachtoffer] op de grond gevallen.
Voorwaardelijk opzet
Met betrekking tot de opzet van verdachte overweegt de rechtbank het volgende. Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel opzet is voldoende dat verdachte voorwaardelijk opzet had op een bepaald gevolg. De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer] – aanwezig is indien verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voor de vaststelling dat de verdachte zich bewust heeft blootgesteld aan zodanige kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft gehad van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Naar het oordeel van de rechtbank is er een aanmerkelijke kans geweest dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel zou bekomen ten gevolge van het handelen van verdachte. Verdachte is met een openstaand bestuurdersportier met hoge snelheid achteruit gereden, terwijl het slachtoffer zich met diens aangelijnde diensthond in dat openstaande portier bevond. Deze hond bevond zich op dat moment (al dan niet deels) in de auto en zat vast aan de arm van verdachte.
Naar algemene ervaringsregels is de kans aanmerkelijk dat het slachtoffer in zo’n geval met kracht door het portier wordt geraakt, (al dan niet ongelukkig) op de straat of tegen de auto ten val komt en wordt meegesleurd en daardoor ernstig letsel oploopt. Het gaat bovendien om een confrontatie van een “sterke” verkeersdeelnemer, te weten verdachte in zijn auto, met een “zwakke” verkeersdeelnemer, te weten [slachtoffer] als voetganger. Verdachte wordt geacht daarvan op de hoogte te zijn.
Verdachte wordt tevens geacht op de hoogte te zijn geweest van het feit dat [slachtoffer] in de deuropening heeft gestaan, in het bijzonder omdat verbalisant probeerde verdachte aan te houden, hierbij het bestuurdersportier had geopend, verdachte commandeerde om zich over te geven en vooral omdat de diensthond aan zijn arm hing. Verdachte wilde echter – zoals hij terechtzitting heeft verklaard – ten koste van alles met de auto wegkomen om een aanhouding te voorkomen. Verdachte is vervolgens, terwijl hij wist dat verbalisant met zijn diensthond in de deuropening stond, vol gas achteruit gereden. De gedragingen van verdachte kunnen op zichzelf naar hun uiterlijke verschijningsvorm al worden aangemerkt als zo zeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer] , dat het behoudens aanwijzingen voor het tegendeel – waarvan de rechtbank overigens niet is gebleken –, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dit gevolg heeft aanvaard. De verklaring van verdachte dat hij ten koste van alles met de auto wilde wegkomen om zijn aanhouding te voorkomen onderstreept naar het oordeel de rechtbank dat verdachte de kans dat dit gevolg zou intreden bewust heeft aanvaard.
Conclusie
De rechtbank acht, gelet op voornoemde feiten en omstandigheden, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte tenminste met voorwaardelijk opzet geprobeerd heeft verbalisant [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
Ten aanzien van feit 1, primair:
op 12 juni 2024 te Uden,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan een ambtenaar, te weten [slachtoffer] ,
gedurende en terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- met zijn personenauto (waarvan het portier aan de zijde van de bestuurder open stond), met hoge snelheid en terwijl hij accelereerde, achteruit is gereden (terwijl de aangelijnde diensthond die [slachtoffer] vast hield half in de auto stond),
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Ten aanzien van feit 3:
op 12 juni 2024 te Uden,
een sleutel en een geldbedrag (€10), die aan [betrokkene 1] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
Ten aanzien van feit 4, primair:
op 12 juni 2024 te Uden,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening
weg te nemen
goederen en/of geld,
toebehorende aan [betrokkene 2] en [betrokkene 1] ,
en zich daarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en die weg te nemen goederen en/of geld onder zijn bereik te brengen door middel van braak,
de ramen van een of meerdere bestelauto’s/bedrijfsbussen heeft ingeslagen en kapot gemaakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 286 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren en oplegging van de door de reclassering geformuleerde voorwaarden waarbij de bijzondere voorwaarde met betrekking tot de opname in een zorginstelling moet worden gewijzigd naar een kortdurende klinische opname van zeven weken, met de dadelijke uitvoerbaarheid van deze voorwaarden.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft primair schuldigverklaring zonder oplegging van straf verzocht, aangezien er sprake is van onherstelbare vormverzuimen.
Subsidiair heeft de raadsman verzocht een gevangenisstraf op te leggen waarvan de duur gelijk is aan die van het voorarrest. Hij heeft verzocht hierbij rekening te houden met de LOVS-richtlijnen en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, specifiek de verminderde toerekeningsvatbaarheid en de justitiële documentatie van verdachte.
Meer subsidiair heeft de raadsman aangevoerd zich te kunnen vinden in het afdoeningsvoorstel van de officier van justitie.
Het oordeel van de rechtbank.
Algemeen
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden, waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor min of meer soortgelijke zaken zijn opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte ervan heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten voor straftoemeting. Deze oriëntatiepunten dienen als eerste vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten en oordeel over de op te leggen straf
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van een opsporingsambtenaar, één auto-inbraak en twee pogingen daartoe. Hoewel ook de andere feiten alleszins kwalijk zijn, ligt het zwaartepunt bij de strafbepaling in deze zaak bij de poging tot zware mishandeling.
Verdachte is met zijn auto met verhoogde snelheid achteruit gereden, terwijl een verbalisant aan de bestuurderszijde in de deuropening stond. Daarbij is het bestuurdersportier van de auto tegen de verbalisant aangekomen. [naam 1] , de diensthond van de verbalisant, hield verdachte op dat moment nog steeds via het openstaande portier vast. Hierdoor werd [naam 1] en door de lijn dus ook de verbalisant meegesleurd. Als gevolg hiervan is de verbalisant op de grond gevallen. De verbalisant heeft door het voorval een verwonding aan zijn linker onderbeen overgehouden. Dat het letsel niet ernstiger is uitgepakt, is niet te danken aan het handelen van verdachte.
De rechtbank neemt het verdachte zeer kwalijk dat hij zich zo risicovol en volstrekt onverantwoord heeft gedragen ten opzichte van een verbalisant die hem wilde aanhouden. Verdachte diende te luisteren naar de aanwijzingen van de verbalisant en zich over te geven. Verdachte was op dat moment onder invloed van middelen en dacht maar aan één ding en dat was het voorkomen van een aanhouding. Het handelen van verdachte heeft blijkens de toelichting bij zijn vordering tot schadevergoeding een grote impact gehad op het leven van de verbalisant. In bijna 39 jaar actieve dienst heeft hij zich nooit eerder zo bedreigd gevoeld dat hij zijn vuurwapen heeft getrokken en geschoten. Het deed hem ook veel om zijn hond zo gewond te zien en te bedenken dat hij hem mogelijk nooit meer mee naar huis zou kunnen nemen. Dit soort gedrag zorgt bovendien voor gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving. In dit geval heeft een omwonende het gehele voorval waargenomen en vervolgens de politie gebeld. Poging tot zware mishandeling is een ernstig feit, waarop in beginsel moet worden gereageerd met oplegging van een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Daarnaast heeft verdachte meerdere malen op één dag geprobeerd om in te breken, waarbij het de derde keer is gelukt. Verdachte is pas gestopt toen hij op heterdaad werd betrapt door een verbalisant. Een dergelijke serie inbraken (en pogingen daartoe) zorgt voor onrust in een stad en een wijk. Verdachte heeft door zijn handelen bovendien op geen enkele wijze respect getoond voor andermans eigendom.
Vormverzuimen?
Verbalisant [slachtoffer] heeft bij de aanhouding gericht twee schoten gelost op de benen van verdachte. Verdachte werd geraakt en heeft hierdoor letsel opgelopen aan zijn been. Verdachte is behandeld in het ziekenhuis. Hij had veel pijn aan zijn been en kreeg ontstekingsremmers en pijnstilling. De rijksrecherche heeft onderzoek gedaan naar dit incident. Hiervan is de uitkomst nog niet bekend. De rechtbank kan op grond van de haar nu ter beschikking staande informatie niet vaststellen dat er sprake is van schending van de Ambtsinstructie en daarmee van een (onherstelbaar) vormverzuim. De rechtbank oordeelt verder dat niet is vast komen te staan dat er doelbewust onjuist geverbaliseerd is in dit dossier. Er is derhalve geen sprake van een vormverzuim. Eén en ander kan dus niet leiden tot strafvermindering in de zin van artikel 359a lid 1 sub a van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank zal bij de bepaling van de strafmaat wel enigszins rekening houden met de ernst van het letsel dat verdachte heeft opgelopen bij zijn aanhouding.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie betreffende de verdachte van 11 december 2024. Hieruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor een soortgelijk feit, te weten mishandeling.
De rechtbank heeft daarnaast acht geslagen op hetgeen de deskundige drs. H.E.W. Koornstra, psycholoog, in haar rapportage van 30 oktober 2024 naar voren heeft gebracht. De deskundige komt tot de conclusie dat bij verdachte sprake is van een licht verstandelijke beperking, ADHD en stoornissen in het gebruik van cannabis en cocaïne. Die stoornissen waren volgens de psycholoog ook aanwezig ten tijde van het bewezen verklaarde, waardoor wordt geadviseerd de feiten in verminderde mate toe te rekenen. De rechtbank neemt deze conclusies over. Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank daarom van oordeel dat de bewezenverklaarde feiten in verminderde mate aan verdachte dienen te worden toegerekend.
Door de psycholoog wordt geadviseerd verdachte aan te melden voor een klinische behandeling in het kader van een (deels) voorwaardelijk op te leggen strafdeel en hem hiernaast onder strikt reclasseringstoezicht te stellen/houden met een maximale toezichtduur waarbij hij zeer laagdrempelig doch met veel structuur terug naar buiten begeleid zal moeten worden.
Verder heeft de rechtbank het reclasseringsrapport van 27 november 2024 gelezen. Uit dit rapport volgt dat verdachte in zijn functioneren kwetsbaar is, weinig druk kan hanteren, een zeer beperkte coping kent, waarbij verslaving op de loer ligt en de frustratietolerantie en emotieregulatie, ook zonder gebruik, zeer beperkt zijn. Een copingversterkende behandeling is aangewezen, waarbij hij leert om zich zonder middelen staande te houden als de druk te hoog oploopt, op het juiste niveau en met een strikte structuur met lik-op-stukbeleid. De reclassering schat het risico op recidive en letsel hoog in.
De reclassering wijkt in het advies enigszins af van het advies van de pro Justitia psycholoog. Gezien het feit dat verdachte nog niet open staat voor een klinische behandeling, adviseert zij om de ingezette ambulante LVB-behandelingen voort te zetten, om de copingsvaardigheden van verdachte te versterken, het middelengebruik tot een minimum te beperken en om recidive te voorkomen. Mocht tijdens het toezicht alsnog blijken dat de ambulante behandelingen niet toereikend zijn dan kan de toezichthouder een langdurig klinische behandeling inzetten. Bij een veroordeling adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen en hier een aantal voorwaarden aan te koppelen, te weten een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling (door Humanitas), ambulante behandeling (door de forensische verslavingszorg/arts), opname in een zorginstelling (op aanwijzing van de toezichthouder), een harddrugsverbod, een alcoholverbod, Richtlijn cannabisgebruik en dagbesteding. De reclassering heeft geadviseerd om deze voorwaarden en het daarop uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Deels voorwaardelijke gevangenisstraf
De rechtbank acht, alles overwegende, een gevangenisstraf voor na te noemen duur passend en geboden. De rechtbank zal dezelfde straf opleggen als de door de officier van justitie gevorderde straf, ook al spreekt de rechtbank verdachte vrij van de onder feit 2 ten laste gelegde bedreiging. De gevorderde straf is in overeenstemming met de ernst van het bewezen verklaarde.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 286 dagen met aftrek van het voorarrest.
Vanwege de ernst van de feiten is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in beginsel passend. De rechtbank ziet echter, gelet op de inhoud van de rapporten en de aangehaalde persoonlijke omstandigheden van verdachte, aanleiding om deze straf voor een deel voorwaardelijk op te leggen. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Daaraan zullen de bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals door de reclassering geadviseerd, met uitzondering van de langdurige opname in een zorginstelling.
Klinische opname kan worden gezien als een vorm van vrijheidsbeneming (HR 12 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY5449; NJ 2013/132). De Hoge Raad heeft (in zijn arrest HR 12 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:1027) geoordeeld dat de beslissing of zich de noodzaak voordoet van opneming van de veroordeelde in een zorginstelling en voor welke duur, is voorbehouden aan de rechter. De voorwaarde waarbij de beslissing of de verdachte zich gedurende de proeftijd onder klinische behandeling moet stellen, in handen wordt gelegd van de reclassering dan wel de voor indicatie verantwoordelijke instantie en/of de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing, is onverenigbaar met het bepaalde in artikel 14c lid 2, aanhef en onder 10º, van het Wetboek van Strafrecht.
Om die reden zal de rechtbank de mogelijkheid tot een kortdurende klinische opname (van zeven weken) koppelen aan de bijzondere voorwaarde ambulante behandeling (door de forensische verslavingszorg/arts) waarbij vooraf een rechterlijke goedkeuring is vereist.
Dadelijke uitvoerbaarheid
De rechtbank is - gelet op de inhoud van het psychologisch rapport en hetgeen de reclassering heeft overwogen over het recidivegevaar - van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een feit zal plegen dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Daarom zal de rechtbank op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht de bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar verklaren.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .

Inleiding.
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 2.000,- ingediend vanwege immateriële schade die hij als gevolg van het onder 1 en 2 ten laste gelegde zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij voldoende is onderbouwd en geheel moet worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft primair verzocht de vordering in haar geheel niet-ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen, wegens de bepleite vrijspraak.
Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat de vordering dient te worden afgewezen omdat een behandeling hiervan een onevenredige belasting van het strafbeding zou opleveren.
Meer subsidiair heeft de raadsman bepleit dat de vordering moet worden gematigd naar hoogstens € 500,- omdat de vordering grotendeels is gebaseerd op een deel van het incident dat niet in de tenlastelegging is opgenomen.
Beoordeling.
De rechtbank acht voldoende onderbouwd dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden. Blijkens de toelichting op de vordering is sprake van een aantasting van zijn persoon op andere wijze, bestaande uit herbelevingen en nachtmerries waarvoor behandeling van een psycholoog noodzakelijk was. De rechtbank zal de omvang van die immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek naar billijkheid en gelet op de schadevergoeding die in vergelijkbare zaken wordt toegekend, vaststellen op € 1.000,- en de vordering voor dat deel toewijzen. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 12 juni 2024.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.

De vordering van de benadeelde partij [betrokkene 1] .

Inleiding.
De benadeelde partij [betrokkene 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 940,12 ingediend vanwege materiële (€ 440,12) en immateriële (€ 500,-) schade die hij als gevolg van het onder 3 en 4 ten laste gelegde zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag, met hoofdelijke oplegging en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde materiële schade voldoende is onderbouwd en geheel moet worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de officier van justitie
verzocht deze niet-ontvankelijk te verklaren, omdat dit deel van de vordering onvoldoende is onderbouwd.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft bepleit dat de gevorderde materiële schade voldoende is onderbouwd en geheel kan worden toegewezen. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsman
verzocht deze niet-ontvankelijk te verklaren, omdat dit deel van de vordering onvoldoende is onderbouwd.
Beoordeling.
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit het onder 3 en 4 primair bewezen verklaarde feit.
De materiële schadevordering is niet betwist. De gemaakte kosten zijn voldoende onderbouwd en komen de rechtbank redelijk voor. De rechtbank zal dit deel van de vordering om die reden toewijzen.
Immateriële schade
De rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien van de gevorderde immateriële schade niet-ontvankelijk verklaren, omdat deze schadepost onvoldoende is onderbouwd. Zonder nader onderzoek is niet vast te stellen of en in hoeverre de gestelde omzetderving rechtstreeks veroorzaakt is door het bewezenverklaarde. Het vereiste onderzoek naar het causale verband tussen het onder 3 en feit 4 primair bewezen verklaarde feit en de schade van de benadeelde partij levert een onevenredige belasting van het strafgeding op, als bedoeld in artikel 361 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 12 juni 2024.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 63, 302, 304, 311 Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
Ten aanzien van feit 1, primair:
poging tot zware mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Ten aanzien van feit 3:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Ten aanzien van feit 4, primair:
poging tot diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak, meermalen gepleegd.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
Legt hiervoor op de volgende straf en maatregel:
Ten aanzien van feit 1 primair, feit 3, feit 4 primair:
Een
gevangenisstrafvoor de duur van
286 dagenmet aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht waarvan
180 dagen voorwaardelijken een proeftijd van 3 jaren.
Stelt daarbij de volgende voorwaarden.
Als algemene voorwaarden gelden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit nodig acht, daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
1. zich binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij SVG Novadic-Kentron, Rompertsebaan 12, 5231GS Den Bosch, tel. 073-6409696. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
2. zich laat behandelen door Humanitas of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling is al gestart in het kader van de schorsing van preventieve hechtenis en kan worden voortgezet. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
3. zich laat behandelen door de forensische verslavingszorg/arts (voor medicatiebeleid) of
een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start na ingang van de proeftijd. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt. Indien daartoe aanleiding is, zoals bij een terugval in middelengebruik, bij overmatig middelengebruik of in geval van ernstige zorgen over het psychiatrische toestandsbeeld, kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Indien de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert zal, nadat dit door de rechter is bevolen, veroordeelde zich laten opnemen in een zorginstelling te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt 7 weken of zoveel korter als de reclassering dat nodig acht;
4. geen harddrugs gebruikt en meewerkt aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd;
5. geen alcohol gebruikt en meewerkt aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met
blaastesten en/of urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd;
6. zich houdt aan de richtlijnen van de reclassering voor zijn cannabisgebruik, ook als dit
abstinentie inhoudt. Veroordeelde werkt mee aan de uitvoering van middelencontroles. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd;
7. zich inspant voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag.
De rechtbank geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, beveelt de rechter, gelet op artikel 14e Wetboek van Strafrecht dat de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Voorlopige hechtenis
De rechtbank heft het tegen verdachte verleende en reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van heden.
Ten aanzien van feit 1 primair:
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] :
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer] , van een bedrag van 1.000,00 euro, bestaande uit immateriële schade.
De vergoeding van immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 juni 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijk rechter kan aanbrengen.
Ten aanzien van feit 1 primair:
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer] , van een bedrag van 1.000,00 euro.
Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 20 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit immateriële schade.
De vergoeding van immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 juni 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Ten aanzien van feit 3, feit 4 primair:
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [betrokkene 1] :
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [betrokkene 1] , van een bedrag van 440,12 euro, bestaande uit materiële schade.
De vergoeding van materiële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 juni 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijk rechter kan aanbrengen.
Ten aanzien van feit 3, feit 4 primair:
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [betrokkene 1] , van een bedrag van 440,12 euro.
Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 8 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit materiële schade.
De vergoeding van materiële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 juni 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A. Bernsen, voorzitter,
mr. E. Boersma en mr. A.P.M. van Weegen, leden,
in tegenwoordigheid van mr. S. Durmuş, griffier,
en is uitgesproken op 16 januari 2025.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie eenheid Oost-Brabant, Districtsrecherche 's-Hertogenbosch, onderzoeksnummer OB1R024078, onderzoek YDE, opgemaakt d.d. 19 augustus 2024, pag. 1-158.