4.3.De redenering van de rechtbank heeft de volgende stappen.
( a) De rechtbank vindt dat [gedaagden] tot op zekere hoogte een punt heeft – er is een spanningsveld tussen twee gedachten:
o “je koopt wat je ziet” (een gangbare gedachte bij de koop van huizen, die in veel situaties klopt en in zekere zin terugkomt in de feitelijke omschrijving in de koop- en leveringsaktes)
o kadastrale inschrijvingen hebben een nuttige functie (omdat mensen de inschrijvingen kunnen/moeten raadplegen).
De rechtbank meent dat deze beide gedachten in dit geval in dezelfde richting wijzen, omdat er geen feitelijke omschrijving van zodanig gewicht is dat deze omschrijving prevaleert boven de kadastrale verwijzing in de akte. De rechtbank werkt dit hieronder uit.
( b) Wat betreft deze kadastrale inschrijvingen wijst de rechtbank erop dat partijen het eens zijn: bij het kadaster zijn aktes in de openbare registers ingeschreven waaruit precies de afmetingen van de kadastrale percelen (en dus het verloop van de kadastrale erfgrens) kunnen worden afgeleid. Zoals het kadaster bij de grensreconstructie heeft gedaan. De rechtbank leest de ingeschreven leveringsaktes, zowel die waar partijen bij betrokken zijn als de voorafgaande aktes, met aandacht voor de tekst, de gehele inhoud en het gehele stelsel van de aktes. Het komt aan
“op de in de notariële akte tot uitdrukking gebrachte partijbedoeling die moet worden afgeleid uit de in deze akte opgenomen, naar objectieve maatstaven in het licht van de gehele inhoud van de akte uit te leggen omschrijving van de over te dragen onroerende zaak”(HR 8 december 2001, NJ 2001, 350). Iedereen kan de ingeschreven aktes lezen. Daarom is het kadaster belangrijk en vervult het kadaster een nuttige functie in het rechtsverkeer. Partijen konden de voorafgaande ingeschreven (koop- en leverings)aktes ook lezen vóórdat zij akkoord gingen met hun eigen (leverings)aktes. Partijen konden dus ook weten waar zij aan toe waren.
( c) De rechtbank houdt rekening met de volgende jurisprudentie, waaruit blijkt dat de kwestie van verschillen tussen feitelijke omschrijving en kadastrale grenzen de gemoederen al lang bezig houdt (Asser/Bartels & Van Mierlo & Ploeger 3-IV, 2021, nr. 500).
(i) HR 16 april 1926, ECLI:NL:HR:1926:72, NJ 1926, 657 m.nt. [naam 1]niet de adresaanduiding, maar de kadastrale aanduiding is de grens (ii) HR 27 juni 1930, ECLI:NL:HR:1930:262, NJ 1930, 1317, m.nt. [naam 1]feitelijke omschrijving “bouwland” en “bos”; de sloot ertussen is de grens, niet de kadastrale grens (iii) HR 8 november 1963, ECLI:NL:PHR:AC0564, NJ 1965, 4, m.nt. [naam 2]
[hof] bedoeling van partijen omvat ook de betwiste strook, ofschoon de koopakte verwees naar het kadastrale nummer (waar de strook buiten valt); het gaat om het perceel zoals het op de dag van verkoop daar lag
(iv) Hof Arnhem 20 maart 1973, ECLI:NL:GHARN:1973:AC5310, NJ 1974, 33werkplaats met ondergrond vormt één geheel met het huis en de feitelijke omschrijving in de akte (winkel-woonhuis met werkplaats, plus adres) zijn beslissend, niet de verwijzing naar kadastrale nummers en grootte in koopakte (v) Hof Amsterdam 27 november 1975, WPNR 1975/5356, blz. 467
ervaringsfeit dat partijen behoudens uitzonderingen bij de onderhandelingen niet plegen uit te gaan van kadastrale gegevens of grootte-omschrijving in aren en centiaren, maar met name de koper zich zal oriënteren op identiteit, uiterlijk aanzien en globale omvang van het aangebodene
(vi) HR 20 februari 1987, ECLI:NL:PHR:1987:AG5543, NJ 1987, 1002geen kadastrale rechercheplicht van koper die geen aanleiding had te vermoeden dat de landtong (die in gebruik was bij de rechtsvoorganger) niet behoorde tot het kadastrale perceel (vii) HR 2 december 1988, ECLI:NL:PHR:1988:AB8205, NJ 1989, 160[hof] voor de erfgrens is de bedoeling van partijen, zoals die uit de akte van overdracht blijkt, beslissend, ook voor zover de kadastrale omschrijving daarvan zou afwijken (viii) HR 23 december 1988, ECLI:NL:PHR:1988:AD0568, NJ 1991, 166[hof] het gehele kadastrale perceel ten verkoop is aangeboden en de vraag aan de orde is en verkoper heeft onvoldoende concrete omstandigheden aangevoerd om tot tegenbewijs (dat een deel niet in de koop was inbegrepen) te worden toegelaten (ix) HR 3 november 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA8161, NJ 2001, 222met de ligging van de kadastrale grens is de eigendomsgrens nog niet gegeven (x) HR 25 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO7805, NTBR 2008, 33ECLI:NL:PHR:2004:AO7805, nr. 9[hof] feitelijke omschrijving in de transportakte (“een woonhuis met erf en tuin”) prevaleert boven de in de akte opgenomen kadastrale omschrijving, dus de gehele tuin is geleverd (beslissend is tot waar de tuin bij het woonhuis zich feitelijk uitstrekte)MvA II, Parl. Gesch. Invoering Boeken 3, 5 en 6, Kadasterwet, p. 124: “Onder het nieuwe recht zal, zoals ook de commissie aannam, onverkort de regel van kracht blijven, dat voor de vragen op welke onroerende zaak de in te schrijven akte betrekking heeft en wat de begrenzing van het in de overdracht betrokken stuk grond is, beslissend is de in de akte tot uiting gebrachte bedoeling van partijen. Ook wordt geen verandering gebracht in het thans aanvaarde uitgangspunt dat, zo in de akte zowel een kadastrale aanduiding als een feitelijke omschrijving wordt opgenomen, in het algemeen de feitelijke omschrijving als weergave van de bedoeling van partijen, zal prevaleren.”
( d) De rechtbank leidt uit deze jurisprudentie de volgende regels af:
- we volgen de kadastrale gegevens als er geen nadere feitelijke omschrijving van voldoende gewicht is
- we volgen echter de nadere feitelijke omschrijving als de nadere feitelijke omschrijving voldoende gewicht heeft (“huis en tuin met adresvermelding” volgens de Asser-serie, zie hiervoor, nr. 500, of een soortgelijke substantiële omschrijving).
De reden voor deze keuzes betreft aannames over de werkelijke bedoeling van partijen, zoals af te leiden uit de aktes naar objectieve maatstaven (HR 8 december 2001, NJ 2001, 350, zie hierna).
Opvallend is dat in de jurisprudentie (bijna) alle zaken gaan over partijen die een relatie met elkaar hebben anders dan dat zij buren zijn. Zoals een koopovereenkomst en leveringshandeling. Deze zaak van [eisers] en [gedaagden] lijkt bijzonder, in die zin dat beide partijen “een generatie verder” zijn en allebei rechtsopvolger zijn van de familie die ooit beide percelen in eigendom had.
( e) De rechtbank merkt verder op dat de timing hier de doorslag geeft. Eerst is verkocht/geleverd aan [eisers] , daarna pas aan [gedaagden] Als het andersom was geweest, was de uitkomst ook andersom. Maar [eisers] kwam eerst en dat is bepalend voor de uitkomst hier. De rechtbank houdt bij de uitleg van de positie van [eisers] geen rekening met de documentatie over het perceel van [gedaagden] (koop- en leveringsakte), omdat die documentatie later tot stand kwam, tussen andere partijen en onder andere omstandigheden, en niet relevant is om vast te stellen wat wel en niet aan [eisers] is overgedragen.
Wat de positie van [eisers] betreft, wijst de rechtbank op het volgende. Nergens in de leveringsakte van [eisers] staat iets specifieks of ondubbelzinnigs over het hek of over de grond bij of tot aan het hek. Nergens staat dat aan [eisers] de grond “tot aan het hek” (of woorden van deze strekking) wordt geleverd. Bij [eisers] ging het destijds om “perceel grond” en de bepaling dat er de mogelijkheid is om een woonhuis op te richten. Deze algemene beschrijvingen van wat je ziet op het perceel leveren geen sterke aanwijzingen op in een andere richting dan de kadastrale gegevens. Sterker nog, deze beschrijvingen betekenen dat iemand kan bouwen (het ging om bouwgrond en dat is kenbaar uit de akte) en dat betekent doorgaans dat iemand kan slopen om te kunnen bouwen. Een gebouwd werk op het perceel, zoals het hek, heeft dus volgens verkeersopvattingen in deze context weinig betekenis. Het hek staat op het kadastrale perceel van [eisers] en dit betekent dat [eisers] volgens verkeersopvatting ook het hek geleverd heeft gekregen en dat [eisers] het hek mocht slopen als onderdeel van de bouw. Dat is in feite wat [eisers] hier betoogt: de kwestie van het hek kwam pas aan de orde toen hij bezig was met de definitieve inrichting van de tuin en dus het hek wilde verplaatsen. De rechtbank verwerpt in deze context het standpunt van [gedaagden] dat de vermelding “volgens verkeersopvatting” betekent dat de levering aan [eisers] ophoudt bij het hek en dat de betwiste strook dus niet aan [eisers] is geleverd.
- f) De tussenconclusie is dat het volledige kadastrale perceel aan [eisers] is overgedragen, inclusief de strook voorbij het hek richting het huis van [gedaagden]
- g) In het verlengde hiervan neemt de rechtbank in aanmerking dat het een ieder vrij staat een hek op eigen grond in de buurt van een erfgrens neer te zetten. Mensen kunnen daar allerlei redenen voor hebben. Een grondeigenaar geeft daarmee niet zonder meer rechten op en erkent niet zonder meer dat het hek het verloop van een erfgrens weergeeft. De buren mogen aan de plaatsing van zo’n hek in algemene zin geen rechten ontlenen. De familie [A] heeft het hek in dit geval te ver richting [eisers] neergezet (namelijk: voorbij de kadastrale erfgrens). De familie [A] heeft daarmee een situatie gecreëerd, alsof haar rechtsopvolger [eisers] zo’n hek op eigen grond – dichtbij de erfgrens maar niet op de erfgrens – zou hebben neergezet. Ook hier geldt: de buren ( [gedaagden] ) kunnen daaraan geen rechten ontlenen. Dat kan anders zijn onder bepaalde specifieke omstandigheden, bijvoorbeeld als bij [eisers] in de documentatie zou hebben gestaan dat de grond tot aan het hek wordt geleverd, of dat schetsmatig de ruimte tot aan hek in een bijlage zou zijn weergegeven. Maar zo is het hier volgens de informatie in het dossier niet gegaan.
( h) De laatste stap in de analyse is dat de familie [A] beschikkingsonbevoegd was wat betreft de strook toen de familie [A] het woonhuis met tuin en aanhorigheden ging leveren aan [gedaagden] De strook is dus niet overgedragen aan [gedaagden] De rechtbank merkt op dat de passage over de feitelijke situatie in de leveringsakte van [gedaagden] (“je koopt wat je ziet”; de benoeming van het huis met aanhorigheden, ondergrond en tuin) voldoende gewicht heeft om aan te nemen dat partijen de levering van de ruimte tot aan het hek bedoelden, maar aan deze overdracht staat de beschikkingsonbevoegdheid van de familie [A] in de weg. Het voorgaande betekent dat de betwiste strook wel is overgedragen aan [eisers] en daarom al niet is overgedragen aan [gedaagden]
( i) De rechtbank behandelt enkele standpunten van [gedaagden]
(i) De uitgebreide beschouwingen over een titel en een levering, zoals verwoord in het antwoord, zijn hiervoor, zo denkt de rechtbank, aan de orde gekomen. De levering is de leveringsakte bij de notaris. De titel is de koop. [gedaagden] denkt dat [eisers] in 2013 bij de koop nooit dacht dat hij grond kocht tot voorbij het hek. De rechtbank is het daar niet mee eens omdat de passage over de kadastrale gegevens en over bouwgrond ook een rol speelden bij de koop. In juridische zin mocht [eisers] in deze context naar het oordeel van de rechtbank redelijkerwijs verwachten het kadastrale perceel te kopen, ook als hij feitelijk niet heeft stilgestaan bij het exacte verloop van de erfgrens.
(ii) [gedaagden] wijst op de vermoedens van artikel 5:36 BW (erfgrens in het midden van de feitelijke erfafscheiding), artikel 3:119 lid 1 (eigendom ligt bij bezitter) en artikel 7:17 lid 6 BW (vermelding van de oppervlakte is slechts een aanduiding). De rechtbank vindt dat deze vermoedens zijn ontzenuwd door de analyse hiervoor en in het bijzonder de passages in de leveringsakte van [eisers] over de kadastrale inschrijving in samenhang met de kadastrale stukken, de vermelding van bouwgrond en de grensreconstructie.
(iii) [gedaagden] wijst op artikel 3 van de aktes (“Partijen kunnen geen rechten ontlenen aan een eventueel verschil tussen bovenvermelde perceelgrootte en de oppervlakte van het verkochte, zoals die uit de feitelijke en/of kadastrale begrenzingen blijkt”). De rechtbank ziet hier geen grond voor een ander oordeel, omdat deze passage gaat over de omvang van het perceel (m2, vergelijking perceelgrootte en oppervlakte), niet het verloop van de erfgrens, en omdat [gedaagden] niet heeft uitgelegd dat en waarom dit zou meebrengen dat de kadastrale begrenzingen in de hiervoor geschetste context onbelangrijk zijn.
(iv) De rechtbank is het met [gedaagden] eens wat betreft de werken en beplantingen op de strook. De rechtbank wijst deze vordering van [eisers] af. De rechtbank ziet geen grondslag voor deze vordering. [eisers] heeft bijvoorbeeld, zo stelt de rechtbank vast, niet uitgelegd dat en waarom [gedaagden] onrechtmatig handelt door werken en beplantingen in stand te houden op de strook. Een toelichting van [eisers] was wel nodig omdat [gedaagden] volhoudt dat hij helemaal niets heeft gedaan op de strook en dat hij de al lang bestaande situatie heeft laten voortbestaan.