4.99.De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 15 februari 2023 onder 3.3 bepaald dat Besix binnen twee weken na een verzoek daartoe van de deskundigen een afschrift van haar volledige procesdossier aan de deskundigen moet opsturen. Gelet op wat de deskundigen hebben aangegeven in hun bericht van 5 december 2023 over de te lopen route en de door hen benodigde stukken, zal de rechtbank in aanvulling hierop Besix opdragen om aan elk van de deskundigen een afschrift van het volledige procesdossier toe te sturen, voorzien van een inhoudsopgave waarin alle processtukken en bijlagen waarin relevante informatie staat over de geurkwestie worden aangeduid, zodat het voor de deskundigen duidelijk is waar zij de voor hen relevante informatie kunnen vinden. Een afschrift van die inhoudsopgave dient Besix eveneens te sturen aan het Waterschap.
Schade (geur)
4.100. In het tussenvonnis van 3 augustus 2022 heeft de rechtbank partijen ook gelegenheid geboden zich nader uit te laten over het schadeonderdeel van vordering VIII van Besix en de schadevorderingen 12 t/m 15 van het Waterschap (ro. I-5.142).
Schadeonderdeel van vordering VIII
4.101. Besix stelt in haar akte van 21 december 2022 dat zij in verband met de geurproblematiek - een onvoorziene omstandigheid als bedoeld in §44 UAV-GC 2005 - recht heeft op een kostenvergoeding van € 136.000,- (exclusief btw) wegens de maatregelen die zij heeft moeten treffen. Welke maatregelen dat waren, heeft Besix vermeld in 6.5 van haar akte van 21 december 2022.
4.102. Het Waterschap heeft hierop nog niet gereageerd.
4.103. De rechtbank houdt een beslissing over de toewijsbaarheid van deze door Besix gevorderde schade, als onderdeel van vordering VIII, aan in afwachting van het deskundigenrapport. In zijn conclusie na deskundigenrapport zal het Waterschap kunnen reageren op het door Besix opgevoerde bedrag van € 136.000,-. Nu de schade die Besix in dit verband vordert door haar concreet is gemaakt, kan die schade in beginsel in deze procedure worden begroot en is een verwijzing naar de schadestaat niet nodig.
Vorderingen 12 t/m 15
4.104. Het Waterschap stelt in zijn akte van 26 oktober 2022 dat de schade die hij lijdt door de maatregelen die hij heeft moeten nemen in verband met de geurproblematiek op hoofdlijnen kan worden geduid aan de hand van vijf thema’s: (a) geurmetingen, (b) tijdelijke maatregelen, (c) testen en pilots, (d) ontwerp en realisatie gaswasser en (e) maatregelen ontvangstwerk. Per thema heeft het Waterschap de gemaakte kosten gespecificeerd in een kostenoverzicht (prod. W-226) en van een korte algemene toelichting voorzien (in 5.2.3 van de akte van 26 oktober 2022). Het Waterschap voert een schadebedrag op van in totaal € 2.735.746,82. Het Waterschap heeft onderliggende facturen en/of orderbonnen overgelegd (prod. W-227).
4.105. Besix voert in haar akte van 21 december 2022 als algemeen verweer aan dat het Waterschap met zijn producties W-226 en 227, en de gebrekkige toelichting daarop, nog altijd volstrekt onvoldoende heeft gesteld en onderbouwd om de gevorderde schadeposten te kunnen beoordelen, hetgeen nodig is gelet op het door het Waterschap gevorderde voorschot van € 2.000.000,- (vordering 15). In 6.12 van haar akte voert Besix concreet verweer tegen de verschillende schadeposten, aan de hand van de vijf door het Waterschap gehanteerde thema’s.
4.106. De rechtbank houdt een beslissing over de toewijsbaarheid van de vorderingen 12 t/m 15 van het Waterschap aan in afwachting van het deskundigenrapport. De rechtbank overweegt dat hoewel een verwijzing naar de schadestaat en een voorschotbetaling is gevorderd, het erop lijkt dat de schade die het Waterschap heeft geleden in verband met de geurproblematiek mogelijk in deze procedure definitief kan worden begroot, nu het geurprobleem inmiddels is opgelost en het Waterschap een overzicht van de gemaakte kosten heeft overgelegd. Met het oog hierop zal het Waterschap in zijn conclusie na deskundigenbericht kunnen aangeven of nog andere kosten zijn gemaakt of moeten worden gemaakt, dan de kosten vermeld op het overzicht van prod. W-226. In die conclusie zal het Waterschap ook duidelijk moeten maken of sprake is (geweest) van boetes en vorderingen als in zijn vordering 13 genoemd, en zo ja, daarvan een onderbouwing moeten geven.
Influent (discussiepunt III)
Inleidend
4.107. De discussie over het influent ziet op verschillende componenten (N-inert (OON), BZV / CZV en OB/P-tot) die de rechtbank hierna afzonderlijk zal bespreken.
N-inert (OON)
4.108. De rechtbank verwijst vooraleerst terug naar ro. I-5.146 en volgende en dan met name naar ro. I-5.169 en volgende van het tussenvonnis van 3 augustus 2022, waarin de beoordeling is terug te lezen.
4.109. Kort samengevat heeft de rechtbank vastgesteld dat het Waterschap ten onrechte heeft vermeld dat er over N-inert in het effluent geen specifieke gegevens waren voor de RWZI Den Bosch. Besix is bij haar ontwerp daarom uitgegaan van het landelijk gemiddelde dat ligt tussen 0,5 en 1,5 mg/l. Later bleek dat de gegevens er wel waren: in een STOWA-rapport stond voor de RWZI Den Bosch een waarde van 1,7 mg/l vermeld. Het ontwerp is hiermee gestoeld op een onjuist uitgangspunt. Dit komt naar het oordeel van de rechtbank voor rekening en risico van het Waterschap.
4.110. De rechtbank heeft vervolgens geconstateerd dat nog onduidelijk is wat dit betekent voor vordering V van Besix, waarin Besix de rechtbank vraagt het Waterschap te gebieden om VTW 138 als wijziging op te dragen (waarvan het Waterschap dan de consequenties moet dragen) en voor vordering VI van Besix, waarin Besix vraagt om een voorschot voor de onder VTW 138 uit te voeren werkzaamheden. De rechtbank heeft partijen gelegenheid geboden zich hierover uit te laten, en hen concreet de volgende drie vragen voorgelegd (ro. I-5.172):
Wat zou die wijziging dan feitelijk moeten zijn en welke consequenties zijn dat dan?
Moet in dit geval nog de procedure van § 45 UAV-GC 2005 worden doorlopen?
Besix heeft aan het Waterschap de optie voorgelegd de omvang van de opdracht te beperken of te vereenvoudigen, mogelijk door een aanpassing van eis 0.3.
Hoe zien partijen dit, mede in het licht van de overige geschilpunten en de vraag tot welke wijziging de EssDe®-problematiek zou moeten leiden?
4.111. Partijen hebben vervolgens hun akten genomen.
4.112. Besix antwoordt op vraag i samengevat dat afhankelijk van enkele uitgangspunten (zoals temperatuur) het actiefslibsysteem 1% groter gedimensioneerd zal moeten worden.
Vraag ii beantwoordt Besix kort gezegd ontkennend. Los van nog te nemen administratieve stappen en mogelijke hordes, komt volgens Besix een procedure uit §45 UAV-GC 2005 pas aan de orde als vast komt te staan dat Besix in verband met N-inert is gehouden een wijziging door te voeren, maar partijen geen overeenstemming bereiken over de prijs- en planningsconsequenties en verdere voorwaarden.
Vraag iii wordt niet (daadwerkelijk) beantwoord door Besix. Heel kort komt het erop neer, stelt zij, dat het mogelijk is om een oplossing te vinden, maar welke oplossing dat is, hangt af van wat partijen willen. Besix verwijst daarbij naar hoofdstuk 11 - alternatieven - van haar akte.
4.113. Het Waterschap begint zijn akte met een meer algemeen betoog, waarin hij opmerkt dat Besix ten onrechte influent en effluent op één hoop veegt. Het Waterschap wijst erop dat STOWA gaat over
effluent, terwijl Besix stelt dat zij op basis van verkeerde informatie over de
influentsamenstelling geen goed ontwerp heeft kunnen maken en daarom niet kan voldoen aan de
effluentvereisten. Dat kan niet één op één worden beweerd. Verder zijn volgens het Waterschap de historische effluentgegevens niet meer relevant bij een volledige herontwikkeling. OON-metingen kennen daarbij een relatief grote mate van onzekerheid. Als 1,5 mg/l de topwaarde is, dan valt 1,7 mg/l binnen het betrouwbaarheidsinterval. Besix is zelfs uitgegaan van een groter betrouwbaarheidsinterval dan 0,2 mg/l. Het Waterschap verwijst naar een passage over robuustheid uit het risicobeheersplan (prod. W-8, §3.1, p.12): “
er is rekening gehouden met 6,2 ppm (=mg/l)”. Tot slot stelt het Waterschap dat vordering V van Besix, over het opdragen van VTW 138, onvoldoende bepaald is en daarom moet worden afgewezen.
4.114. Het Waterschap beantwoordt vervolgens de vragen van de rechtbank.
Vraag i beantwoordt het Waterschap ontkennend. Een ontwerpwijziging is volgens het Waterschap niet nodig omdat daarvoor geen noodzaak of rechtvaardiging lijkt te bestaan: ook bij een juist beeld van het effluent (1,7 mg/l) had Besix niet anders gehandeld dan zij nu heeft gedaan. Het verschil is immers maar 0,2 mg/l - dat valt binnen de onzekerheidsmarge - en het ontwerp was afgesteld op 6,2 mg/l, dus ruim onder het maximum van 7,0 mg/l. Het werkelijke probleem van Besix is volgens het Waterschap veel groter: de N in het effluent is nu tussen de 11 en 13 mg/l en dat is veel meer dan de toegestane 7 mg/l of de beoogde 6,2 mg/l. Als het daadwerkelijk was neergekomen op 0,2 mg/l dan zou er maximaal 6,4 of 7,2 mg/l uit moeten komen.
Vraag ii beantwoordt het Waterschap ook ontkennend. Een afwijking van OON ten opzichte van de ontwerpuitgangspunten heeft hoogstens een minieme invloed op de N-waarde in het effluent en geen enkele invloed op enig ander deel van het functioneren van het RWZI.
Op vraag iii antwoordt het Waterschap dat de eis van 7,0 mg/l onverkort gehandhaafd moet blijven. Gezien het voorgaande is een aanpassing niet nodig. Als het al zo zou zijn, dan moet de aanpassing hooguit leiden tot 7,2 mg/l, aldus het Waterschap.
4.115. De rechtbank grijpt vooraleerst terug op ro. I-5.143:
“Partijen hebben een discussie over de samenstelling van het influent (ongezuiverd rioolwater dat de RWZI binnenkomt). Deze discussie wordt gevoerd in het licht van de
parameters waaraan het effluent (het gezuiverde water dat de RWZI verlaat) moet voldoen. De rechtbank stelt het volgende voorop. Het uitgangspunt van de overeenkomst is dat de RWZI het influent zodanig kan verwerken dat het effluent binnen de overeengekomen
kaders blijft. Dit uitgangspunt geldt evenwel niet onverkort. Niet wordt verwacht dat de RWZI ongeacht de samenstelling van het influent aan de effluentvereisten kan voldoen. De
RWZI moet zo zijn ontworpen en gebouwd dat deze raad weet met influent waarvan de samenstelling zich ook weer in bepaalde bandbreedtes bevindt. Concreet: als het effluent
niet voldoet aan de overeengekomen eisen, dan zijn daarvoor in de basis twee mogelijke oorzaken aan te wijzen: de RWZI is niet goed ontworpen / gebouwd of de samenstelling van
de influent ligt dermate ver buiten de bandbreedtes dat de RWZI – ondanks het deugdelijk ontwerp en deugdelijk functioneren – niet kan komen tot effluent dat binnen de
overeengekomen kaders blijft.”.
4.116. Partijen zijn het erover eens dat de Vraagspecificatie destijds geen onjuistheden of onvolledigheden bevatte voor wat betreft de hoeveelheid N-inert in het influent. Anders dan ten aanzien van BZV/CZV en OB en P-tot, heeft Besix over N-inert ook niet gesteld dat na gunning sprake bleek van afwijkingen in de samenstelling van het influent. De stelling van Besix over N-inert houdt kort gezegd in dat het Waterschap destijds ten onrechte heeft vermeld dat over N-inert
in het effluentgeen historische gegevens beschikbaar waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat die stelling juist is, en geoordeeld dat deze onjuiste mededeling voor rekening en risico van het Waterschap komt (ro. I-5.170).
4.117. De rechtbank handhaaft dit oordeel, maar komt tot de conclusie dat dit geen grond biedt voor toewijzing - voor wat betreft N-inert - van de vorderingen V en VI van Besix (die zien op het laten opdragen van VTW 138 op kosten van het Waterschap met betaling van een voorschot). Terecht hebben partijen namelijk benadrukt dat de discussie over 0,5-1,5 mg/l versus 1,7 mg/l primair gaat over het
effluent. Zoals de rechtbank in haar omkadering van de discussie in ro. I-5.143 al duidelijk heeft gemaakt kan een overschrijding in het effluent langs twee manieren tot stand komen: 1) een dusdanig hoge waarde in het
influentdat een deugdelijk ontworpen en functionerende zuivering niet tot het juiste effluent komt, terwijl deze dat bij normale influentwaarden wel zou hebben gekund 2) een niet deugdelijk ontworpen of gebouwde installatie. Waar het om gaat is dat Besix zich verbonden heeft aan de effluenteis van N=7. N=7 gaat om de maximumwaarde in mg/l die alle vormen van stikstof (Ntot) bij elkaar mogen hebben. N-inert is hier een onderdeel van. Tussen partijen staat vast dat de waarde van N=7 op dit moment ruimschoots wordt overschreden. Vast is komen te staan dat dit in ieder geval te wijten is aan het falen van de EssDe®. Dit valt dus onder de tweede oorzaak (een niet deugdelijk ontworpen installatie), wat in beginsel binnen de risicosfeer van Besix valt. Mede in het licht van de betwisting door het Waterschap, heeft Besix te weinig gesteld om te kunnen aannemen dat de oorzaak voor het niet halen van de overeengekomen eis N=7 (deels) is veroorzaakt door het feit dat Besix door toedoen van het Waterschap bij het ontwerp ten onrechte is uitgegaan van de landelijk gemiddelde waarde van N-inert in het effluent (tussen 0,5-1,5 mg/l) en niet van de waarde die voor de RWZI ’s-Hertogenbosch in een STOWA-rapport stond aangegeven (1,7 mg/l). Met andere woorden: het causaal verband op dit punt is niet vast komen te staan. De rechtbank licht dit hierna toe, maar voor Besix heeft het in ieder geval de consequentie dat zij geen aanspraak kan maken op kostenvergoedingen en/of termijnverlengingen. Voor het opdragen van VTW 138 ziet de rechtbank – nog los van het feit dat haar nog niet duidelijk is geworden wat dit dan concreet zou moeten behelzen – gezien het voorgaande geen aanleiding.
4.118. Dat het causaal verband niet is vast komen te staan, ligt aan de omstandigheid dat Besix onvoldoende heeft toegelicht dat en waarom een effluentwaarde N=1,7 significant is. Die waarde verschilt immers slechts 0,2 van de waarde 1,5 mg/l waarmee Besix wel rekening stelt te hebben gehouden. Temeer als de rechtbank dit verschil plaatst in het kader van de opmerking van Besix dat zij een robuust ontwerp heeft gemaakt dat gericht is op een verwijdering tot de lagere waarde van N=6,2, terwijl vereist is een verwijdering tot N=7. Het ontwerp had dit verschil van 0,2 mg/l moeten kunnen opvangen. Ook W+B geeft in haar rapport (prod. B200) aan:
“Het is inderdaad van belang om een robuust ontwerp te maken. Hierom worden op allerlei wijzen veiligheidsmarges ingebouwd. Wanneer informatie in den beginne echter niet klopt, terwijl deze informatie wel bestond, wordt automatisch een deel van die marge opgevuld. Kortom, als ontwerp op 6,2 mg N-tot/1 wordt gebaseerd geeft dit voldoende zekerheid om niet-voorziene variaties op te vangen zodat met een hogere mate van zekerheid de te behalen effluenteisen kunnen worden gegarandeerd.”.
Hieruit kan de rechtbank niet afleiden dat een afwijking van 0,2 mg/l met betrekking tot de waarde van N-inert in het effluent (ontwerp)wijzigingen met zich mee had moeten brengen en/of zou moeten brengen.
4.119. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het niet aannemelijk geworden dat een historische effluentwaarde OON = 1,7 mg/l in plaats van N = 0,5 tot 1,5 mg/l aanleiding was geweest of moet zijn voor een ontwerpwijziging om te kunnen voldoen aan de eis N=7. De vorderingen V en VI van Besix moeten daarom - voor wat betreft N-inert - worden afgewezen.
4.120. Over vordering VII van Besix heeft de rechtbank eerder beslist dat deze deels toewijsbaar is (ro. I-5.174). De rechtbank ziet reden om daarop terug te komen en deze vordering voor wat betreft N-inert alsnog geheel af te wijzen. Zoals hiervoor ook is overwogen staat immers vast dat de Vraagspecificatie destijds geen onjuistheden of onvolledigheden bevatte over de hoeveelheid N-inert in het influent, en dat er nadien voor wat betreft N-inert ook geen sprake was van een afwijkende influentsamenstelling. De gevraagde verklaring voor recht dat het Waterschap daar verantwoordelijk voor zou zijn, of dat het in zijn risicosfeer zou vallen, heeft daarom voor zover het gaat om N-inert geen betekenis. Over vorderingen 16, 17 en 18 is al beslist (zie ro. I5.175 tot en met 5.177).
BZV/CZV
4.121. CZV staat voor chemisch zuurstofverbruik en BZV voor Biochemisch / Biologisch zuurstofverbruik. BZV is een component van CZV (ontleend aan 6.2.2 antwoordakte Waterschap):
De verhouding tussen BZV en CZV (BZV/CZV-ratio) geeft een indicatie over de biologische afbreekbaarheid en het zuurstofverbruik (nr. 7.39 dagvaarding).
4.122. De rechtbank wijst terug naar ro. I-5.152 tot en met I-5.155 van het tussenvonnis van 3 augustus 2022 en de daarin besproken rapporten. Op het laatstgenoemde rapport had Besix toentertijd nog niet kunnen reageren. Besix is bij tussenvonnis in de gelegenheid gesteld om dit te doen en de rechtbank heeft iedere beslissing aangehouden.
4.123. Besix heeft van de geboden gelegenheid gebruik gemaakt in haar akte van 26 oktober 2022 (H8).
Besix begint met een punt van orde: ze vindt dat zij nu het laatste woord mag hebben ten aanzien van de rapporten en dat het Waterschap nu niet meer mag reageren op dit punt.
Besix merkt vervolgens op dat “de maatvoering van het biologische zuiveringsproces (en bijbehorende operationele parameters) in hoge mate afhankelijk is van de samenstelling van het influent [..]”. Besix c.q. W+B signaleert een trend met steeds meer afwijkingen naar boven ten opzichte van de Vraagspecificatie. Ze vergelijkt een actief-slibsysteem met de gekozen EssDe®. Voor een actief slibsysteem is de stijgende trend gunstig, voor EssDe® niet. Besix herhaalt de eerdere conclusies van W+B: a) de feitelijke BZV-vracht in het influent is groter dan aangegeven in de Vraagspecificatie; b) de spreidingskarakteristiek BZV (berekend met interkwartielafstand) is sinds 2014 sterk toegenomen en wijkt af van de Vraagspecificatie; c) de BZV/CZV-verhouding is groter dan in de Vraagspecificatie.
Besix brengt een notitie (prod. B-194) in het geding van W+B waarin gereageerd wordt op de laatste notities van het Waterschap. Over a) de BZV-vracht stelt Besix kort gezegd dat deze (ook na 2020) 12% hoger is ten opzichte van de Vraagspecificatie. Over b) de spreidingskarakteristiek van de BZV-vracht zegt Besix samengevat dat zowel de interkwartielafstand als de standaardafwijking inzicht geven in de spreiding van de influentvrachten en daarmee relevant zijn voor het bepalen van de ontwerpuitgangspunten. Over de BZV/CZV-verhouding zegt Besix dat de stellingen van het Waterschap feitelijk zelfstandige betekenis missen omdat deze voortbouwen op de stellingen bij punten a) en b). Op de verdere inhoud van dit rapport komt de rechtbank te spreken bij de beoordeling.
Besix benadrukt dat er dus onjuistheden / onvolkomenheden over BZV/CZV in de Vraagspecificatie zijn opgenomen. Dit heeft volgens haar een belangrijke invloed op het ontwerp. De gevolgen dienen voor rekening en risico van het Waterschap te komen, aldus Besix. Besix concludeert dat haar vorderingen V, VI, VII toewijsbaar zijn.
4.124. Het Waterschap reageert in zijn antwoordakte inhoudelijk op de akte van Besix van 26 oktober 2022. Het Waterschap benadrukt dat Besix erkent dat EssDe® niet werkt. Het Waterschap vindt het in dat licht curieus dat Besix stelt schade te hebben geleden ten gevolge van een minieme afwijking van een van de influentparameters. Het Waterschap stelt dat er minder stikstof in het influent zat, dus van een nadelig effect op de EssDe® was geen sprake. Het Waterschap heeft geen innovatief systeem geëist. Over de BZV-vracht stelt het Waterschap dat er geen significante afwijking is ten opzichte van de Vraagspecificatie, te weten tussen de 7 en 12% bij een betrouwbaarheidsinterval van ±11%. Zelfs als er een hogere BZV-vracht zou zijn, dan wordt dit volgens het Waterschap gecompenseerd door een lagere hoeveelheid zwevende stof (met lagere slibproductie tot gevolg). Daarom kan Besix geen schade hebben geleden. Over de spreidingskarakteristiek zegt het Waterschap dat dit gaat over hoe ver verschillende metingen uit elkaar liggen. Hoe verder de punten van elkaar verwijderd zijn, hoe hoger de karakteristiek en hoe dichter bij elkaar, hoe lager. Het Waterschap stelt dat niet kan worden vastgesteld dat er een grotere spreidingskarakteristiek is. Hij betwist dat de door W+B gehanteerde methode van de interkwartielafstand juist is en benadrukt dat de door RHDHV gebruikte methode - ook volgens Besix / W+B - wel juist is. Het Waterschap stelt dat de relatieve standaardafwijking in de periode 2014-2021 minder was dan in de periode 2009-2013. Maar zelfs als de spreidingskarakteristiek groter was dan verwacht, dan had het ontwerp voldoende robuust moeten zijn om dit te ondervangen.
Ten aanzien van de verhouding BZV/CZV blijft het Waterschap bij zijn conclusie dat er te weinig gegevens zijn om een deugdelijke conclusie over dit punt te trekken. Het Waterschap geeft aan dat de verhouding niet in de Vraagspecificatie is opgenomen en ook geen factor is bij de procesgaranties. Het Waterschap ziet de relevantie er niet van in. Wat volgens het Waterschap wel duidelijk is, is dat de BZV/CZV-verhouding wel binnen de bandbreedte van de 95% interval is gebleven. Voor zover er sprake is van een gemiddelde stijging, dan betreft dit de stap tussen 0,415 en 0,461. Dit is geen relevante stijging omdat bijvoorbeeld het afvalwater van huishoudens doorgaans een BZV / CZV van 0,5 heeft.
4.125. De rechtbank verwerpt het verweer van Besix op het punt van de goede procesorde. De rechtbank heeft het Waterschap in staat gesteld om te reageren bij antwoordakte. Besix kon op haar beurt ter zitting daarop reageren.
4.126. In de kern komt de discussie over het influent - en dus ook over BZV/CZV - neer op de vraag of het influent zo anders was dan contractueel aangenomen, dat dit een relevante bijdrage heeft geleverd aan het niet halen van de effluenteis.
4.127. De rechtbank oordeelt dat niet is vast komen te staan dat sprake is van een dermate hoge(re) BZV-vracht in het influent (afgezet tegen de waarden in de Vraagspecificatie) dat dit een relevant negatief effect heeft (gehad) op de uitkomst van het zuiveringsproces. Zelfs niet als er op dit punt een afwijking van 12% zou zijn ten opzichte van de Vraagspecificatie.
Besix heeft onvoldoende weersproken dat het betrouwbaarheidsinterval van ±11% juist is. Besix c.q. W+B stelt in de eerste plaats dat onduidelijk is hoe het Waterschap aan de ±11% komt, maar lijkt vervolgens wel met een vergelijkbaar percentage te rekenen: 15.192 minus 13.573 = 1.619 / 15.192 x 100 = 10,65% (p. 4|8, prod. B-194). Besix stelt dat de waarde uit de Vraagspecificatie van 13.526 onder de ondergrens van het betrouwbaarheidsinterval van 13.573 ligt. Maar daarmee is nog steeds niet gegeven dat dit een relevante invloed heeft (gehad) op het zuiveringsproces. De rechtbank acht het niet aannemelijk geworden dat een verschil van 1% ten opzichte van de hoogste waarde van het betrouwbaarheidsinterval van 11% daartoe zou leiden. Daarnaast heeft Besix de gestelde positieve invloeden van de lagere hoeveelheden zwevende stof onvoldoende weersproken.
4.128. Evenmin is komen vast te staan dat de spreidingskarakteristiek van de BZV-vracht (dermate) afwijkt van de Vraagspecificatie en/of van dusdanige invloed is geweest dat hierdoor de uitkomst van het zuiveringsproces nadelig is beïnvloed. Dit volgt met name uit de tussen partijen gevoerde discussie over de juiste rekenmethode. Besix gaat uit van de interkwartielafstand en het Waterschap van de standaardafwijking. Besix stelt dat beide methoden juist zijn en het Waterschap dat enkel de door hem gehanteerde methode juist is.
Tussen partijen is niet in geschil dat de toepassing van de interkwartielafstand leidt tot het aannemen van een toename in de spreiding, terwijl de toepassing van de standaardafwijking juist leidt tot een afname in de spreiding. Hieruit vloeit voort dat hantering van de (ook voor Besix) acceptabele methode van standaardafwijking tot de vaststelling leidt dat er geen sprake is van een relevante wijziging van de spreidingskarakteristiek van de BZV-vracht ten opzichte van het contract. Daarmee ontvalt de feitelijke grondslag aan het betoog van Besix.
4.129. Tot slot is er ook voor de BZV/CZV-verhouding niet vast komen te staan dat hier sprake is van een relevante toename. Kort gezegd stelt Besix dat een hogere ratio zorgt voor meer zuurstofvraag en -gebruik en dat dit leidt tot meer benodigd reactorvolume en mogelijk zuurstoftekorten met negatieve effecten op de effluentkwaliteit in de vorm van meer stikstof en fosfor. De rechtbank overweegt dat de toegestane stikstofwaarden (N) weliswaar veel hoger zijn dan overeengekomen, maar dat Besix niet aannemelijk heeft gemaakt dat dit het gevolg is van een afwijkende BZC/CZV-verhouding. In het licht van de betwisting door het Waterschap is niet vast komen te staan dat er een afwijking is ten opzichte van de uit de Vraagspecificatie af te leiden gegevens, en ook niet dat als een dergelijke afwijking moet worden aangenomen, deze significant is. Daarmee is de stelling van het Waterschap dat de verhouding wel binnen de bandbreedte van de 95% betrouwbaarheidsinterval is gebleven, onvoldoende gemotiveerd weerlegd. Bovendien heeft Besix in het licht van de stelling van het Waterschap dat een stijging van 0,415 naar 0,461 niet relevant is voor de werking van de RWZI omdat huisvuil doorgaans een verhouding van 0,5 kent, haar standpunt niet afdoende onderbouwd. Daarnaast zorgen de conclusies over de BZV-vracht en -spreiding ervoor dat het minder aannemelijk is dat de ratio significant afwijkt.
4.130. Hetgeen hiervoor is overwogen leidt ertoe dat de vorderingen V, VI en VII van Besix - voor zover het gaat om BZV/CZV - zullen worden afwezen.
4.131. Vordering 16 van het Waterschap (verklaring voor recht dat geen sprake was van onjuistheden of onvolledigheden in de Vraagspecificatie) zal voor wat betreft BZV/CZV worden afgewezen. De vaststelling in conventie dat Besix onvoldoende heeft onderbouwd dat er sprake is van relevante onjuistheden of onvolledigheden in de Vraagspecificatie op het vlak van BZV/CZV, betekent nog niet dat in reconventie met zekerheid kan worden vastgesteld dat die onjuistheden of onvolledigheden er niet waren. Dat zou nader moeten worden onderzocht, waarbij de bewijslast op het Waterschap zou rusten. Daarbij heeft het Waterschap echter na de afwijzing van de vorderingen van Besix geen belang.
4.132. Vordering 17 van het Waterschap (verklaring voor recht dat Besix aansprakelijk is voor de schade als gevolg van de (onderzoeken naar de) vermeende afwijkingen in de influentsamenstelling) is voor wat betreft BZV/CZV toewijsbaar. Volgens vaste rechtspraak zijn de (onderzoeks)kosten die het Waterschap gerechtvaardigd heeft moeten maken in het kader van het door hem gevoerde verweer, toewijsbaar. Hoge Raad 18 februari 2005 (ECLI:NL:HR:2005:AR6164, onder 5.3.2). Dit betekent dat ook vordering 18 van het Waterschap (veroordeling van Besix tot betaling van de in vordering 17 bedoelde schade) in beginsel toewijsbaar is voor wat betreft BZV/CZV. De rechtbank heeft echter nog onvoldoende inzicht in de specifieke onderzoekskosten die al dan niet zijn gemaakt ten behoeve van BZV/ CZV. Het Waterschap krijgt de gelegenheid om deze kosten alsnog op te geven en te onderbouwen. OB en P-tot
4.133. In het tussenvonnis van 3 augustus 2022 heeft de rechtbank beslist dat voor wat betreft OB en P-tot de vorderingen V, VI en VII van Besix en vordering 16 van het Waterschap moeten worden afgewezen (ro. I-5.183.1 en 5.183.2).
4.134. De rechtbank heeft beslist dat vordering 17 van het Waterschap voor wat betreft OB en P-tot zal worden toegewezen, en een beslissing over vordering 18 van het Waterschap aangehouden totdat partijen zich over de schade hebben kunnen uitlaten.
4.135. De rechtbank heeft partijen nog niet in de gelegenheid gesteld zich uit te laten (geen onderdeel van ro. I-5.312) en zal dit alsnog doen in dit vonnis.
Legionella (discussiepunt IV)
4.136. De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 3 augustus 2022 de volgende beslissingen genomen.
4.137. De rechtbank heeft de omstandigheid dat legionella een serieus probleem is gebleken voor de RWZI aangemerkt als een onvoorziene omstandigheid in de zin van §44 UAV-GC 2005 (ro. I-5.84).
4.138. De rechtbank heeft vastgesteld dat in de Vraagspecificatie helemaal geen specificaties in verband met legionella waren opgenomen, zodat ook geen sprake kan zijn van onjuistheden in die Vraagspecificatie. De rechtbank heeft beslist dat vordering IX van Besix daarom moet worden afgewezen en dat vordering 19 van het Waterschap (verklaring voor recht dat geen sprake was van onjuistheden of onvolledigheid in de Vraagspecificatie) kan worden toegewezen (ro. I5.86 en 5.87).
4.139. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat legionella geen onvoorziene omstandigheid is die een ontwerpwijziging nodig maakt. Vordering V van Besix moet daarom - voor wat betreft de legionellaproblematiek - worden afgewezen (ro. I-5.90 en 5.91).
4.140. De rechtbank heeft met het oog op de schadevorderingen 20, 21 en 22 van het Waterschap beslist dat Besix in verband met de legionellaproblematiek hooguit aansprakelijk is in verband met de beheersmaatregelen waarvoor Besix verantwoordelijk was (ro. I-5.93). De rechtbank heeft partijen gelegenheid geboden zich over deze schadevorderingen nader uit te laten (ro. I-5.94). Partijen hebben van die gelegenheid gebruik gemaakt, waarbij Besix eveneens een verzoek heeft gedaan aan de rechtbank om terug te komen op de eerder genomen beslissingen ter zake van haar vordering IX en vordering 19 van het Waterschap. Voordat de rechtbank de schadevorderingen 20 en 21 zal bespreken, zal zij eerst dit verzoek van Besix beoordelen.
Verzoek om terug te komen op beslissing over vorderingen IX en 19
4.141. In het tussenvonnis van 3 augustus 2022 heeft de rechtbank beslist om vordering IX van Besix af te wijzen, en vordering 19 van het Waterschap toe te wijzen, omdat in de Vraagspecificatie niets was opgenomen over legionella, en er daarin op dit punt dus ook geen onjuistheden stonden vermeld.
4.142. Besix heeft bezwaar tegen deze beslissing en wijst erop dat de rechtbank (ook) heeft geoordeeld dat legionella een onvoorziene omstandigheid is in de zin van §44 UAV-GC 2005, en dat zij daarom de (algehele) afwijzing van vordering IX niet kan volgen. Die vordering luidt immers:
“IX. Voor recht te verklaren dat het Waterschap verantwoordelijk is voor de geconstateerde
onjuistheden c.q. onvolledigheden in de Vraagspecificatie ter zake de aanwezigheid van
legionella, althans dat de legionellaproblematiek een onvoorziene omstandigheid is als
bedoeld in § 44 UAV-GC, althans in de risicosfeer van het Waterschap valt, en dat het
Waterschap aansprakelijk is voor de door Besix c.s. en de Combinatie daardoor geleden
schade, met veroordeling van het Waterschap tot vergoeding van de door Besix c.s. en de
Combinatie geleden en nog te lijden schade, nader op te maken bij staat.”.
4.143. Besix kan ook de toewijzing van vordering 19 van het Waterschap niet volgen. Die vordering luidt:
“19. Voor recht te verklaren dat geen sprake is of is geweest van onjuistheden of
onvolledigheden in de Overeenkomst (met inbegrip van de Vraagspecificatie) ter zake de
legionellaproblematiek, die zodanig zijn dat zij Besix c.s. ontslaan van de op haar rustende
(ontwerp)verplichtingen uit hoofde van de Overeenkomst om het Werk te realiseren en op te
leveren in overeenstemming met hetgeen in de Overeenkomst is bepaald.”.
Volgens Besix oordeelt de rechtbank weliswaar dat geen sprake is van onjuistheden of onvolledigheden in de Vraagspecificatie, maar kan de onvoorziene omstandigheid ter zake legionella wel een belemmering vormen voor de (ontwerp)werkzaamheden en het functioneren van de RWZI. Dit betekent volgens Besix dat enkel het eerste deel van vordering 19 toewijsbaar kan zijn en niet het tweede deel.
4.144. Het Waterschap stelt zich op het standpunt dat de rechtbank niet hoeft terug te komen op de toewijzing van zijn vordering 19 omdat legionella weliswaar als onvoorziene omstandigheid wordt aangemerkt, maar niet een omstandigheid is die een ontwerpwijziging nodig maakt. Over vordering IX van Besix stelt het Waterschap dat deze door de rechtbank terecht is afgewezen. Ook hier geeft hij aan dat ontwerpaanpassingen niet nodig zijn.
4.145. De rechtbank komt deels terug op haar beslissing dat vordering IX van Besix volledig moet worden afgewezen. Het is juist, zoals Besix aanvoert, dat legionella moet worden aangemerkt als een onvoorziene omstandigheid in de zin van §44 UAV-GC 2005 (zie ro. I-5.84). De met vordering IX gevraagde verklaring voor recht is in zoverre toewijsbaar. Besix meent dat ook toewijsbaar is de door haar gevorderde verklaring voor recht dat het Waterschap aansprakelijk is voor schade die Besix lijdt in verband met noodzakelijke aanpassingen van het ontwerp (nr. 4.5 van haar akte). De rechtbank volgt Besix daarin niet. De rechtbank heeft weliswaar geoordeeld dat eventuele aanpassingen van het ontwerp in verband met legionella voor rekening en risico komen van het Waterschap (ro. I-5.84), maar zij heeft ook geoordeeld (bij de beoordeling van vordering V van Besix) dat de legionellaproblematiek geen ontwerpwijziging nodig maakt en dat het Waterschap ook niet om een wijziging heeft gevraagd (ro. I-5.90). Welke (andere) schade Besix zou lijden in verband met legionella, en waar die schade dan uit bestaat, is door Besix niet naar voren gebracht. Daarbij zij opgemerkt dat door partijen contractuele afspraken zijn gemaakt over het recht dat Besix heeft op vergoeding van eventuele extra kosten die zij moet maken in verband met onvoorziene omstandigheden. Besix kan een dergelijke vergoeding bij het Waterschap claimen via de route van §44 UAV-GC 2005. Dat Besix dit in verband met de legionellaproblematiek heeft gedaan, is niet gesteld of gebleken. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen grond om aan te nemen dat Besix in verband met legionella recht heeft op schadevergoeding. Dat deel van de vordering zal daarom worden afgewezen.
4.146. De rechtbank zal niet terugkomen op haar beslissing dat vordering 19 van het Waterschap kan worden toegewezen. Aan Besix kan worden toegegeven dat een onvoorziene omstandigheid zoals legionellaproblematiek ertoe kan leiden dat het ontwerp of de overeenkomst moet worden gewijzigd, waarbij denkbaar is dat bepaalde verplichtingen van Besix wijzigen. Dat volgt ook uit onder meer §44 UAV-GC 2005. Vordering 19 van het Waterschap is echter zo geformuleerd dat deze enkel is gebaseerd op het ontbreken van onjuistheden of onvolledigheden in de Vraagspecificatie ter zake van legionella. De rechtbank heeft al geoordeeld dat daarvan geen sprake is omdat er in de Vraagspecificatie helemaal niets is bepaald over legionella. Dit betekent dat vordering 19 van het Waterschap toewijsbaar is, ook het tweede deel daarvan, waarbij de rechtbank wel opmerkt dat toewijzing van vordering 19 het Waterschap niet vrijwaart van de gevolgen van eventuele andere aanspraken die Besix kan hebben omdat sprake is van een onvoorziene omstandigheid.
De schadevorderingen van het Waterschap in verband met legionella
4.147. Na het tussenvonnis van 3 augustus 2022 hebben partijen zich uitgelaten over de schadevorderingen 20, 21 en 22 van het Waterschap. Het debat tussen partijen ziet in de eerste plaats op de vraag op wie (de verantwoordelijkheid voor) het beheer rust. Daarnaast zijn partijen het er niet over eens of de door het Waterschap getroffen maatregelen, waarvoor hij een vergoeding vordert, als beheersmaatregelen kwalificeren.
Op wie rust (de verantwoordelijkheid voor) het beheer?
4.148. Besix stelt zich op het standpunt dat zij voor slechts een beperkte periode en in beperkte mate het beheer heeft gevoerd, te weten alleen over de nieuwe onderdelen, en enkel gedurende de bouw- en renovatiefase. Zij verwijst daarvoor naar wat over het beheer is bepaald in het Algemeen werkplan keuren, testen en opstart, versie 5.0 van 3 mei 2018 (prod. B-176). Concreet stelt Besix dat de DEMON®-installatie op 22 november 2017 in beheer aan het Waterschap is overgedragen (prod. B-177). De problemen met legionella kwamen pas medio 2018 naar voren en pas in december 2018 werd er tot actie gemaand. Toen heeft Besix uit coulance het beheer overgenomen en per oktober 2019 weer teruggegeven (prod. B-177). Besix stelt dat zij ter zake de legionellaproblematiek geen beheersverantwoordelijkheid had.
4.149. Het Waterschap betwist dit. Hij stelt dat de beheersverantwoordelijkheid tot het moment van oplevering van het Werk (en dat is nog niet gebeurd) op Besix rust en heeft daartoe verwezen naar een aantal bepalingen uit de contractdocumentatie. Volgens het Waterschap gaat de door Besix aangehaalde overdracht van het beheer enkel om de feitelijke uitvoering daarvan.
4.150. De rechtbank stelt het Waterschap op dit punt in het gelijk en overweegt daartoe het volgende.
4.151. Zoals de rechtbank eerder heeft vastgesteld (ro. I-5.83) heeft Besix bij de mondelinge behandeling van 22 maart 2022 erkend dat de kosten voor het afdekken van de tank op grond van artikel 3.1 van de basisovereenkomst voor rekening komen van Besix als beheerder. In artikel 3.1 staat dat Besix het Werk zal realiseren overeenkomstig het bepaalde in de daar opgesomde contractdocumenten. Een van de in artikel 3.1 van de basisovereenkomst genoemde documenten is de Vraagspecificatie.
4.152. In Deel 0, par. 4.2 van de Vraagspecificatie staat:
“4.2 Soorten werkzaamheden
De Werkzaamheden binnen het kader van de overeenkomst bestaan op hoofdlijnen uit onderstaande onderdelen.
(…)
Beheer, onderhoud en instandhouding van rwzi ’s-Hertogenbosch tot aan de (deel)acceptatie(s).
Beheer, Onderhouden en instandhouding van rwzi ’s-Hertogenbosch in de onderhoudsperiode.”
In deel 2, par. 5.2 van de Vraagspecificatie staat:
Uitvoeren valt uiteen in de volgende deelprocessen:
realiseren objecten;
uitvoeren van beheer en onderhoud;”
In deel 2, par. 5.2.2 van de Vraagspecificatie staat:
“5.2.2 Uitvoeren beheer en onderhoud tijdens de uitvoeringsfase en onderhoudstermijn
Doelstelling
Het onderhouden en beheren van gerealiseerde en in gebruik genomen Objecten
gedurende de uitvoeringsperiode en onderhoudstermijn.
Werkzaamheden
De Opdrachtnemer dient de volgende activiteiten uit te voeren:
• (…);
• (…);
• verzorgen tijdelijk beheer;
• het trainen van het personeel van de Opdrachtgever.
Opstellen beheer en onderhoudsplan
De Opdrachtnemer dient een beheer- en onderhoudsplan op te stellen voor het beheer
en onderhoud van alle gerealiseerde objecten tijdens de uitvoeringsperiode en
onderhoudstermijn.
Verzorgen tijdelijk beheer
De Opdrachtnemer is verantwoordelijk voor tijdelijk beheer (gedurende de
uitvoeringsfase van af het moment dat de Objecten in gebruik worden genomen door de
Opdrachtnemer tot einde onderhouds- en garantieperiode ) van alle Objecten. De
Opdrachtgever kan in goed overleg beheer- en onderhoudstaken doen. Zie bijlage 38 voor meer details.”
4.153. De rechtbank verwijst naar artikel 13 van de basisovereenkomst waarin de onderhouds- en garantietermijnen zijn bepaald. Het uitgangspunt is 12 maanden na oplevering van het Werk als geheel.
4.154. In bijlage 38, bedoeld in het hiervoor aangehaalde artikel 5.2.2 van deel 2 van de Vraagspecificatie, staat:
"Na een succesvolle proefperiode van 45 dagen volgt handover 1. De toekomstige beheerder en onderhouder van de Opdrachtgever ontvangen een onderhoudsinstructie en leren de installatie kennen. De restpunten worden aan het einde van de proefperiode vastgesteld en een datum waarop deze opgelost dienen te zijn.
De opdrachtgever kan in goed overleg beheer en onderhoudstaken doen, maar de verantwoording blijft bij de Opdrachtnemer.
Nadat de restpunten zijn opgelost en de betreffende installatie(-s) goed heeft (hebben) gedraaid volgt handover 2. De Opdrachtgever neemt dan het beheer (en eventueel onderhoud) over van dat deel van het werk.
Nadat de laatste handover 2 is gedaan start pas de onderhoudstermijn en de garantieperiode van het gehele systeem.
Gedurende deze onderhoudstermijn blijft de Opdrachtnemer dus verantwoordelijk voor het beheer en onderhoud in verband met het aantonen van de garantiewaardes.”
4.155. Door Besix is een beroep gedaan op het Algemeen werkplan keuren, testen en opstart, versie 5.0 van 3 mei 2018 (prod. B-176). Hierin wordt in paragraaf 1.4 onder meer verwezen naar de hiervoor aangehaalde Vraagspecificatie deel 2 en bijlage 38 als van toepassing zijnde contractdocumenten. In paragraaf 9 van dit werkplan, met de titel “proefperiode en meetjaar”, staat:
“Nadat alle hoofdobjecten gereed zijn en de restpunten zijn opgelost start de proefperiode. Na een succesvolle proefperiode van 45 dagen start het meetjaar. Gedurende het meetjaar zal het beheer van de zuivering door Beheer worden uitgevoerd, maar blijft ON [rechtbank: Opdrachtnemer] hiervoor verantwoordelijk in verband met het aantonen van de garantiewaardes (EMVI). (…)”
4.156. De rechtbank is van oordeel dat uit de hiervoor aangehaalde passages volgt dat totdat het Werk is opgeleverd en de onderhouds- en garantietermijn is verstreken, de beheersverantwoordelijkheid in beginsel bij Besix ligt. Dit is ook het geval als het beheer feitelijk al door het Waterschap wordt uitgevoerd.
Zijn de door het Waterschap getroffen maatregelen aan te merken als beheersmaatregelen?
4.157. Partijen twisten over de vraag of de maatregelen die het Waterschap heeft getroffen, en waarvoor hij een vergoeding vordert, als beheersmaatregelen zijn aan te merken.
4.158. Het Waterschap stelt dat er geen sluitende juridische definitie is van het begrip beheersmaatregel, maar dat er over het algemeen onder wordt verstaan: de maatregelen die worden genomen om risico's te beheersen. Verder wijst het Waterschap naar de Handreiking legionellapreventie in biologische afvalwaterzuiveringsinstallaties van de KWR (de KWR-handreiking) waarin staat: "beheersmaatregelen zijn gericht op het beheersen van de groei en/of verspreiding van legionellabacteriën vanuit de AWI.”.
4.159. Het Waterschap stelt dat in de KWR-handreiking meerdere maatregelen worden genoemd, die het Waterschap op eigen kosten heeft toegepast:
een drielaags ballenafdekking;
een afdodingsinstallatie;
een nieuwe warmtewisselaar voor temperatuurbeheersing.
4.160. Ad a) Het Waterschap stelt dat de drijvende drielaags ballendekking die hij heeft toegepast op het beluchtingsbassin van de DEMON®-installatie noodzakelijk was omdat de hexagonafdekking van Besix niet voldeed. Deze dreef namelijk uiteen door luchtbellen van de beluchtingstank. De kosten bedragen volgens het Waterschap € 33.520,-.
4.161. Ad b) Het Waterschap stelt dat hij onderzoek heeft gedaan naar een chemische afdodingsinstallatie, daartoe een tijdelijke installatie heeft aangebracht, en (bij bewezen effectiviteit) een permanente installatie heeft laten aanbrengen. De installatie past hypochloriet toe om legionella in het effluent vanuit de DEMON®-installatie af te doden. Het Waterschap vordert € 669.532,73 voor de daarmee gepaard gaande kosten.
4.162. Ad c) Het Waterschap merkt eerst op dat rechtsoverweging I-5.95 een onjuistheid bevat - waarover hierna meer bij de beoordeling - en stelt dat het verlagen van de temperatuur middels een warmtewisselaar een effectieve manier is om de groei en verspreiding van legionella te beheersen. Hij geeft aan dat hij met Besix een discussie had over het functioneren van de door Besix aangebrachte centraatkoeler (een warmtewisselaar om het centraat vanuit de slibgisting, dat dient als voeding voor het DEMON®-proces, af te koelen van 52 °C naar maximaal 30 °C). Volgens het Waterschap werkte deze niet naar behoren. Na meerdere sommaties heeft het Waterschap zelf een nieuwe warmtewisselaar laten installeren waarmee de temperatuur in de DEMON®-installatie kan worden beheerst tot maximaal 30 °C en de groei van legionella wordt verminderd. Het Waterschap vordert in verband hiermee een bedrag van € 232.992,35.
4.163. Besix betwist de door het Waterschap gehanteerde uitleg van beheersmaatregelen. Zij betwist ook de validiteit van de KWR-handreiking. Zij wijst erop dat de eerste versie van die handreiking uit 2022 stamt (dus van na het moment waarop maatregelen tegen legionella moesten worden genomen) en nog omgeven is met onzekerheden. Besix stelt dat beheersmaatregelen de maatregelen zijn die zij als beheerder op grond van de basisovereenkomst moet treffen. Beheersmaatregelen moeten volgens Besix onderscheiden worden van ontwerpaanpassingen. Besix verwijst ter onderbouwing naar een notitie van W+B waarin staat:
“[..] Wij zien beheersmaatregelen als tijdelijke aanpassingen die het ontwerp niet beïnvloeden: zoals het tijdelijk leeg zetten en ontsmetten van de DEMON en gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM's). Ontwerpaanpassingen veranderen het proces langdurig of permanent door bijv. onderdelen toe te voegen. Het afdekken van de DEMON, de afdodingsinstallatie en het permanent verlagen van de temperatuur van de DEMON vallen dan onder deze categorie. Dit zijn immers investeringen die eenmalig getroffen worden en langdurig/permanent effect hebben. Daarnaast hebben ze mogelijk ook invloed op andere onderdelen van het ontwerp: door de DEMON op een lagere temperatuur te bedrijven neemt de verwijdering van stikstof af en moeten ook elders ontwerpaanpassingen gedaan worden.”
4.164. Besix stelt onverplicht verschillende (beheers)maatregelen te hebben getroffen, omdat het Waterschap daarop aandrong en om haar personeel te beschermen. Besix meent dat de maatregelen waarvan het Waterschap nu betaling vordert ontwerpaanpassingen zijn omdat deze het ontwerp en het functioneren van de RWZI raken.
4.165. Over a) de drielaags ballenafdekking stelt Besix dat zij onverplicht, naar aanleiding van sommaties van het Waterschap, een eenlaags hexagonafdekking heeft aangebracht, wat in de KWR-handleiding als valide keuze staat vermeld. Volgens Besix is dit een ontwerpkeuze/-aanpassing omdat de keuze voor een dergelijke afdekking gevolgen heeft voor de (wijze van) operatie van de DEMON®-reactor en daarmee voor de RWZI als geheel. Besix verwijst ter onderbouwing naar de notitie van W+B (prod. B-198). Besix betwist dat de hexagonafdekking niet afdoende zou zijn. Zij betwist de noodzaak van de door het Waterschap aangebrachte drielaags ballenafdekking. Besix meent dat - voor zover de rechtbank een verplichting op dat vlak zou aannemen - zij met de hexagonafdekking aan haar verplichtingen heeft voldaan.
4.166. Over b) de afdodingsinstallatie stelt Besix dat de gekozen afdoding met chemische middelen (waaronder chloor) hoogst ongebruikelijk is in een biologische installatie zoals de DEMON®-reactor. Sterker nog, chloor doodt de nuttige bacteriën in het slib die voor zuivering zorgen en vormt daarmee een risico en gevaar voor de effluentkwaliteit. Het betreft een ontwerpaanpassing, aldus Besix.
4.167. Over c) de nieuwe warmtewisselaar voor temperatuurbeheersing stelt Besix dat het Waterschap bij de aanbesteding geen eisen heeft gesteld aan de (maximum)temperatuur in de DEMON®-reactor. In de ontwerpdocumentatie is uiteindelijk wel een temperatuurmarge opgenomen voor de DEMON®-reactor: tussen de 20 en 30 °C. Dit om te zorgen voor een goede aansluiting op de EssDe®. Het was echter geen eis van het Waterschap dat de DEMON®-reactor tot maximaal 30 °C zou worden bedreven, en primair stelt Besix dat het Waterschap daar dan ook geen rechten aan kan ontlenen, zeker niet nu het Waterschap geen EssDe® meer wil en zonder toepassing van EssDe® de ontwerptemperatuur in de DEMON®-reactor irrelevant is. Subsidiair stelt Besix dat de koelapparatuur die zij had gerealiseerd kon zorgen voor een temperatuur van maximaal 30 °C in de DEMON®-reactor.
Volgens Besix behelst de door het Waterschap toegepaste nieuwe warmtewisselaar een ontwerpaanpassing, waarvan de noodzaak en effectiviteit onduidelijk is. Volgens Besix is het een ontwerpaanpassing omdat met het permanent verlagen van de temperatuur er minder stikstof wordt verwijderd, wat gevolgen heeft voor het (gehele) zuiveringsproces. Ter onderbouwing verwijst zij naar een notitie van W+B (prod. B-198).
4.168. De rechtbank zal eerst stilstaan bij wat zij verstaat onder beheersmaatregelen. Vervolgens zal zij beoordelen of de door het Waterschap getroffen maatregelen hieronder vallen.
4.169. De rechtbank is van oordeel dat het Waterschap de term ‘beheersmaatregel' te ruim interpreteert. Het Waterschap betrekt het aspect van beheersen in het algemeen op de groei en verspreiding van legionella. De strekking van het begrip is echter beperkter, te weten: de maatregelen die Besix als beheerder moet nemen om de groei en verspreiding van legionella te controleren en tegen te gaan. De kern van beheer zit er naar het oordeel van de rechtbank in dat een beheerder als een goed huisvader omspringt met het object dat onder zijn hoede is. Een beheerder verandert de bestemming of inrichting van het object niet. Hij bewaakt wat er is en neemt in geval van calamiteiten noodmaatregelen om de schade te beperken. Alles wat verder gaat, valt binnen het domein van de eigenaar. Vertaald naar de RWZI betekent dit concreet dat alles wat een significante verandering of toevoeging is aan cruciale (zuiverings)onderdelen van het ontwerp en wat invloed heeft op de beoogde werking van de RWZI, geen beheersmaatregel meer is, maar een ontwerpwijziging.
4.170. Voor wat betreft a) de drielaags ballenafdekking is de rechtbank met het Waterschap van oordeel dat dit een beheersmaatregel is, die het Waterschap op kosten van Besix mocht realiseren omdat de door Besix gekozen ballenafdekking niet effectief was. De rechtbank licht dit als volgt toe.
4.171. De redenering van Besix onder 4.24 en 4.25 van haar antwoordakte, dat de afdekking een ontwerpaanpassing is en geen beheersmaatregel, overtuigt niet. Dat de keuze voor de afdekking afhing van de operationele condities maakt het nog geen ontwerpkeuze. Het is eerder andersom: de afdekking moest worden afgestemd op het ontwerp. Terecht merkt het Waterschap op dat Besix ook nalaat te concretiseren welke invloed de afdekking heeft op het functioneren van de RWZI.
Daarbij heeft Besix tot twee keer toe erkend dat het verzorgen van de afdekking een beheersmaatregel is. De eerste keer ter zitting van 22 maart 2022 (pagina 32-33 van het proces-verbaal) en de tweede keer in haar antwoordakte. Daarin somt Besix onder 4.20 een aantal maatregelen op die zij heeft getroffen. Zij noemt onder andere de afdekking met hexagons. In 4.21 zegt zij daar vervolgens over:
“Voornoemde maatregelen betreft allemaal maatregelen die Besix c.s. heeft getroffen om personeel in de directe omgeving te beschermen. In die zin kan Besix c.s. als 'beheerder' worden bestempeld. De overige maatregelen die het Waterschap uiteindelijk heeft getroffen (en waarvan zij thans de kosten vordert) zijn vele malen ingrijpender en raken het ontwerp (en functioneren) van de rioolwaterzuiveringsinstallatie.”.
Hiermee boet de betwisting van Besix, dat het hier zou gaan om een beheersmaatregel, op doorslaggevende wijze aan overtuigingskracht in. De rechtbank neemt daarom aan dat hier sprake is van een beheersmaatregel.
4.172. Dat de door Besix gekozen afdekking niet effectief is, wordt geïllustreerd door de foto die is afgedrukt onder 7.1.20 van de akte na tussenvonnis van het Waterschap:
De bedoeling van de afdekking is het voorkomen van het verspreiden van legionella via aerosolen. Om effectief te zijn, moet de afdekking het wateroppervlak ook daadwerkelijk bedekken. Dat is hier niet het geval. Gelet op de foto komt het relaas van het Waterschap dat de hexagons uit elkaar worden geduwd door de beluchting van de tank aannemelijk voor. Besix heeft onvoldoende weersproken dat deze foto correct en representatief is. Het enkele feit dat de KWR-handreiking een hexagonafdekking als optie geeft, is onvoldoende om aan te nemen dat deze afdekking zonder meer effectief is. Zoals Besix zelf ook al aanstipte, zijn de operationele condities van belang. In dit geval maken de operationele condities van de beluchtingstank de hexagonafdekking ineffectief.
4.173. Omdat Besix gehouden was beheersmaatregelen te treffen en omdat de door haar gekozen aanpak niet effectief bleek, was het aan haar om andere maatregelen, zoals de drielaags ballenafdekking, aan te brengen. Zij heeft dit echter niet gedaan, ook niet na sommaties door het Waterschap. Besix is voldoende in de gelegenheid gesteld om de aanpassingen door te voeren. Toen zij van deze gelegenheid geen gebruik maakte, was het Waterschap gerechtigd om op kosten van Besix de drielaags ballenafdekking aan te brengen. Besix heeft onvoldoende weersproken dat de drielaags ballenafdekking effectief is. Dat die afdekking effectief is volgt in de eerste plaats uit het rapport van RHDHV (prod. W202) en in de tweede plaats heeft Besix het zelf als een effectieve maatregel op grond van de KWR-handleiding bestempeld. De kosten van deze maatregel zijn in beginsel toewijsbaar.
4.174. Voor wat betreft b) de afdodingsinstallatie oordeelt de rechtbank dat het toevoegen van een afdodingsinstallatie een aanpassing van het ontwerp is en verder gaat dan beheer. Immers wordt er een extra component toegevoegd aan het ontwerp c.q. een extra (zuiverings)proces toegevoegd aan de RWZI. Zoals eerder al is geoordeeld was legionella geen omstandigheid waarmee Besix bij het maken van het ontwerp rekening had hoeven te houden. Evenwel wordt de samenstelling van het effluent wel gewijzigd door de toevoeging van de afdodingsinstallatie c.q. de chemicaliën. De kosten van deze maatregel zijn niet toewijsbaar.
4.175. Voor wat betreft c) de nieuwe warmtewisselaar voor temperatuurbeheersing oordeelt de rechtbank dat ook deze niet is aan te merken als een beheersmaatregel. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
4.176. In rechtsoverweging I-595 overwoog de rechtbank:
“- dat [E] in die notitie ook opmerkt dat het verlagen van de temperatuur van de DEMON®-installatie geen passende maatregel was; dat lijkt vooralsnog fataal voor het verwijt van het Waterschap dat Besix de DEMON®-installatie op een lagere temperatuur dan de ideale temperatuur volgens het STOWA had moeten laten functioneren omdat het ontwerp van Besix uitging van een temperatuur tussen 20 en 30 °C.”.
Deze overweging van de rechtbank blijkt bij nader inzien niet juist te zijn. Terecht wijst het Waterschap erop dat RHDHV die uitlating heeft gedaan in het kader van het functioneren van de RWZI als geheel. Het verlagen van de temperatuur tot onder het gebied waar legionella zich prettig voelt (32-42 °C), is op zichzelf een goede manier om legionella tegen te gaan, maar deze verlaging heeft een dusdanig negatief effect op het functioneren van de RWZI, dat dat daarom niet als een passende beheersmaatregel kan worden gezien.
4.177. Tussen partijen is niet in geschil dat in het ontwerp van Besix een koelinstallatie (c.q. een warmtewisselaar) was opgenomen. Deze had als functie om het zogeheten centraat dat kwam vanuit de slibgisting af te koelen van 52 °C naar 20-30 °C. De rechtbank stelt vast Besix in dit opzicht het overeengekomen ontwerp heeft uitgevoerd. Daarnaast staat tussen partijen vast dat het Waterschap vervolgens een nieuwe koelinstallatie heeft laten ontwerpen en uitvoeren en deze heeft geïnstalleerd om de koelinstallatie van Besix te vervangen.
4.178. Partijen twisten over de noodzaak tot vervangen van de koelinstallatie. Het Waterschap stelt dat de installatie van Besix niet voldoende koelde en dat Besix ondanks aanmaningen daar zelf niets aan heeft gedaan. Doordat er niet voldoende werd gekoeld, liep de temperatuur te hoog op en ontstond er legionella. Volgens het Waterschap heeft de nieuwe koelinstallatie er weer voor gezorgd dat de DEMON®-reactor kon worden bedreven op de temperatuur van het uitvoeringsontwerp (20-30 °C). Besix betwist dat haar installatie niet goed werkte. Zij stelt dat het Waterschap zelf de temperatuur regelde en deze heeft laten oplopen tot waardes waarop de koelinstallatie niet berekend was en ook niet hoefde te zijn. Het Waterschap reageert daarop met de stelling dat niet hij, maar juist Besix de temperatuur heeft verhoogd om een verhoogd stikstofverwijderingsrendement te verkrijgen om het gebrek aan verwijderingsrendement elders in de RWZI te compenseren. Besix, op haar beurt, handhaaft haar stelling dat de temperatuurverhoging door het Waterschap is bewerkstelligd, maar erkent dat de reden is gelegen in de wens om meer stikstof te verwijderen.
4.179. Naar het oordeel van de rechtbank gaat deze discussie in feite over het al dan niet functioneren van EssDe® / DEMON® op het punt van de zuivering. Het is met andere woorden een discussie over de deugdelijkheid van het ontwerp van Besix. Deze discussie hoort niet thuis bij het vraagstuk over de verantwoordelijkheid voor het treffen van beheersmaatregelen ter voorkoming van legionella. Weliswaar zal het verlagen van de temperatuur in de DEMON®-reactor tot onder de waardes waarbij legionella zich prettig voelt, zorgen voor minder legionella, maar dat maakt het vervangen van een deel van de installatie nog niet tot een maatregel die een beheerder moet nemen. Een en ander wordt goed geïllustreerd door het verhandelde ter zitting op dit punt:
“ [I] : de slibgisting wordt afgekoeld met deze koeling. De koeling zit in het deel van het proces dat de voeding naar de demon gereguleerd wordt. Dat is de centraatkoeler. Die is vervangen.
Mr. Bik: heeft dat iets te maken met legionella, dat koelen, of gewoon met de zuivering?
Mr. Klijn: Dat is denk ik de kernvraag van de discussie. Er heeft legionella kunnen ontstaan omdat de Demon op de te hoge temperatuur werd gedreven. Dat is een tekortschieten. De koeler moest dat risico beperken.
Mr. Bik: de Demon werd op een hogere temperatuur gestookt om voldoende stikstof te verwijderen, omdat de EssDe niet goed functioneerde?
Mr. Klijn: er wordt vanwege het falen van de EssDe aan knoppen gedraaid waardoor er legionellaproblemen ontstaan. Dat is het wrange. En als we maatregelen opdragen als Waterschap, zegt Besix niet meer te kunnen voldoen. [..].”.
4.180. Omdat het plaatsen van een nieuwe warmtewisselaar niet is aan te merken als een beheersmaatregel, komt de gestelde grondslag aan de vordering te ontvallen. Dat de bestaande koeler (die is vervangen) niet voldeed, staat nog geenszins vast, gelet op de discussie die partijen daar nog over voeren. Ook als deze niet voldeed, heeft het Waterschap dat niet aan haar schadevordering ten grondslag gelegd. De kosten van deze maatregel zijn niet toewijsbaar.
Conclusie ten aanzien van de schadevorderingen 20, 21 en 22
4.181. De rechtbank concludeert dat alleen de kosten in verband met de drielaags ballenafdekking zijn aan te merken als kosten voor een beheersmaatregel waarvoor Besix verantwoordelijk was. Vordering 20 van het Waterschap is in zoverre toewijsbaar: de rechtbank zal voor recht verklaren dat Besix aansprakelijk is voor de schade van het Waterschap die verband houdt met het aanbrengen van de drielaags ballenafdekking in verband met de legionellaproblematiek op de RWZI Den Bosch. Ook vordering 21 zal in die beperkte zin worden toegewezen. De gevraagde verwijzing naar de schadestaat is in beginsel toewijsbaar, omdat de mogelijkheid van schade - eventuele kosten van onderzoek, voorbereiding en beheer verband houdend met het aanschaffen en aanbrengen van de afdekking - voldoende aannemelijk is. Niet helemaal duidelijk is echter of het Waterschap daarop wel aanspraak maakt in dit verband. Het Waterschap mag zich daarover nog uitlaten. Vordering 22 tot betaling van een voorschot van € 700.000,‑ zal worden afgewezen, omdat alleen de kosten in verband met de drielaags ballenafdekking onder de schade vallen en het Waterschap de (aanschaf)kosten daarvan à € 33.520,‑ al heeft verrekend (zie hierna onder ro.
Fout! Verwijzingsbron niet gevonden.). Over de hoogte van eventuele andere kosten in verband met die afdekking is door het Waterschap niets gesteld of onderbouwd, zodat er geen grond is voor toewijzing van een voorschot.
Slibverwerking factor 1,3 (discussiepunt V)
4.182. In het tussenvonnis van 3 augustus 2022 overwoog de rechtbank als volgt:
“5.203. De rechtbank constateert dat eis S.3 niet inhoudt dat de sliblijn in staat moet zijn 130% van de gemiddelde aanvoer van extern slib te verwerken, maar dat het ontwerp van de sliblijn moet zijn gebaseerd op die 130%. Het staat vast dat één onderdeel van het ontwerp niet aan die eis voldoet. Het Waterschap kan daarom van Besix verlangen dat zij haar ontwerp zodanig aanpast dat ook bij de toevoer van het extern slib naar de twee weegtrechters rekening wordt gehouden met de piekfactor 1,3. Dat vordert het Waterschap echter niet.
5.204. De vorderingen van het Waterschap betreffen alleen de aansprakelijkheid van Besix voor de schade van het Waterschap. Bij de mondelinge behandeling zijn de schadevorderingen nog niet extensief behandeld, zodat de rechtbank partijen in de gelegenheid zal stellen zich daarover nader uit te laten.”.
4.183. Partijen hebben gebruik gemaakt van deze gelegenheid om zich uit te laten.
4.184. Het Waterschap heeft in zijn akte van 26 oktober 2022 zijn eis gewijzigd. Het Waterschap heeft aan zijn vordering 23 een subsidiair deel toegevoegd, en vordering 24 uitgebreid met een vordering van wettelijke rente, waardoor die vorderingen nu als volgt luiden:
“ 23.
Primair: voor recht te verklaren dat Besix c.s. jegens het Waterschap toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van EisID S.3 van de Vraagspecificatie Deel 1 en dat zij dientengevolge aansprakelijk is voor de schade die het Waterschap hierdoor heeft geleden, lijdt en nog zal lijden, in de vorm van gederfde inkomsten door de ontoereikende capaciteit van de sliblijn, nader op te maken bij staat.
a.
Subsidiair: Besix c.s. te veroordelen tot het aanpassen van haar ontwerp zodanig dat de aanvoer van de sliblijn (en specifiek de weegtrechters) voldoen aan EisIS S.3 van Vraagspecificatie 1 en daarmee zullen zijn gedimensioneerd op 130% van de gemiddelde aanvoer van extern slib.
24. Besix en Besix Sanotec hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de schade die het Waterschap heeft geleden, lijdt en nog zal lijden als gevolg van het tekortschieten in de nakoming van EisID S.3 van de Vraagspecificatie, vermeerderd met wettelijke rente, nader op te maken bij staat.”.
4.185. Het Waterschap schat zijn schade op dit moment in op € 667.920,-. Dit zijn de kosten die volgens het Waterschap naar verwachting nodig zijn om - kort gezegd - de trechters juist te dimensioneren. Ter onderbouwing verwijst hij naar productie W-234. Subsidiair vordert het Waterschap dat Besix de benodigde aanpassing van het ontwerp zal doen, en deze vervolgens zal uitvoeren.
4.186. Besix stelt voorop dat het Waterschap geen daadwerkelijke herstelkosten heeft gemaakt. Voor het door het Waterschap genoemde schadebedrag ontbreekt volgens haar iedere onderbouwing. Besix stelt dat het Waterschap geen schade zal lijden omdat de gerealiseerde sliblijn - ondanks de lichte onderdimensionering van de weegtrechters – feitelijk aan de capaciteitseis voldoet. Zij verwijst daartoe naar de as-builtdocumentatie, die dit aantoont. Volgens Besix toont alleen het Technologisch ontwerp UO niet expliciet aan dat bij de toevoer van het extern slib naar de twee weegtrechters rekening wordt gehouden met de piekfactor 1,3. Volgens Besix kan dit worden opgelost door de bewoordingen in het Technologisch ontwerp UO aan te passen. Ter onderbouwing heeft Besix een notitie overgelegd van W+B van 15 december 2022 (prod. B-204) met daarin een voorstel voor deze ontwerpaanpassing. Besix geeft aan daarvoor VTW 149 te gaan indienen met een wijzigingsvoorstel ex § 15 UAV-GC 2005. Daarmee wordt volgens Besix voldaan aan wat de rechtbank overwoog in ro. I-5.203. Besix stelt dat er geen herstelwerkzaamheden aan de weegtrechters hoeven te worden uitgevoerd, en concludeert daarom tot afwijzing van de vorderingen 23 en 24 van het Waterschap.
De rechtbank overweegt het volgende.
4.187. Vaststaat dat de weegtrechters - op zichzelf beschouwd - niet voldoen aan de EisID S.3. In zoverre is sprake van een toerekenbare tekortkoming van Besix en is de door het Waterschap gevorderde verklaring voor recht (het eerste deel van vordering 23) toewijsbaar.
4.188. Met het tweede deel van vordering 23 vraagt het Waterschap in verband met die tekortkoming om voor recht te verklaren dat hij recht heeft op vergoeding van zijn schade in de vorm van gederfde inkomsten door de ontoereikende capaciteit van de sliblijn. Het Waterschap heeft zich na het tussenvonnis niet nader uitgelaten over deze schade wegens gederfde inkomsten, zoals bedoeld in zijn vordering 23. De rechtbank begrijpt uit wat het Waterschap in verband met onderdeel (b) van zijn vorderingen 37 t/m 39 (discussiepunt X) aanvoert in zijn akte van 26 oktober 2022 (onder 11.3.1 en verder), dat het gaat om inkomsten uit de productie van biogas die het Waterschap is misgelopen doordat er gedurende langere tijd minder extern slib kon worden verwerkt. Dat deze verminderde slibverwerking het gevolg was van de onderdimensionering van de weegtrechters, is door het Waterschap echter niet gesteld of onderbouwd. In 11.3.3 van zijn akte van 26 oktober 2022 erkent het Waterschap dat de sliblijn vanaf november 2021 voor wat betreft de capaciteit voldoet aan de Vraagspecificatie. Dat de weegtrechters tussentijds zijn aangepast, is niet gesteld of gebleken. De rechtbank ziet dan ook geen grond om aan te nemen dat de schade die het Waterschap stelt te hebben geleden, in de vorm van gederfde inkomsten, het gevolg is geweest van een tekortkoming ter zake van de weegtrechters, als bedoeld in het eerste deel van vordering 23. Het tweede deel van vordering 23 moet daarom worden afgewezen. Voor zover het Waterschap op andere gronden schadevergoeding vordert wegens een verminderde capaciteit van de sliblijn gedurende een bepaalde periode, verwijst de rechtbank naar ro. 4.212 en verder over onderdeel (b) van de vorderingen 37 t/m 39 van het Waterschap.
4.189. In zijn akte van 26 oktober 2022 stelt het Waterschap - naar de rechtbank aanneemt in verband met zijn subsidiaire vordering 23a en zijn vordering 24 - dat de weegtrechters moeten worden aangepast. Hoewel vaststaat dat de weegtrechters niet voldoen aan de EisID S.3 wegens onderdimensionering, is de rechtbank van oordeel dat in redelijkheid van Besix niet kan worden verlangd dat zij de kosten voor een aanpassing van de weegtrechters voor haar rekening neemt, of dat Besix de aanpassing zelf uitvoert, zoals het Waterschap eist. Niet gesteld is welk redelijk belang het Waterschap heeft bij een dergelijke aanpassing. Van het Waterschap had wel mogen worden verwacht dat hij dit duidelijk zou maken, nu tussen partijen immers vaststaat dat de sliblijn als geheel voor wat betreft de capaciteit voldoet aan de Vraagspecificatie. Het Waterschap erkent dat onder meer in 11.3.3 van zijn akte van 26 oktober 2022. Het Waterschap betwist ook niet het met een notitie van W+B (prod. B-204) onderbouwde standpunt van Besix, dat de weegtrechters ruim voldoende capaciteit hebben om ook de extern-slibaanvoer met piekfactor 1,3 te verwerken, en dat voor wat betreft de door de rechtbank bedoelde ontwerpaanpassing (ro. I-5.203) kan worden volstaan met een tekstuele correctie van het Technologisch ontwerp UO. De rechtbank gaat dan ook uit van de juistheid van dit standpunt van Besix. Van schade voor het Waterschap door de onderdimensionering van de weegtrechters en/of van een belang van het Waterschap bij aanpassing van de weegtrechters is geen sprake, en de subsidiaire vordering 23a en vordering 24 van het Waterschap moeten daarom worden afgewezen.
4.190. De conclusie luidt dat het eerste deel van vordering 23 van het Waterschap (de verklaring voor recht dat Besix toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van EisID S.3) toewijsbaar is, maar dat het tweede deel van die vordering 23 en ook de vorderingen 23a en 24 van het Waterschap moeten worden afgewezen.
4.191. De rechtbank stelt in dit verband nog vast dat Besix heeft aangekondigd een wijzigingsvoorstel te zullen voorleggen aan het Waterschap middels VTW 149, voor een correctie van het Technologisch ontwerp UO op haar initiatief ex § 15 UAV-GC 2005. De kosten van deze correctie zullen naar het oordeel van de rechtbank voor rekening van Besix moeten komen, omdat deze correctie noodzakelijk is in verband met een tekortkoming van Besix.
De korting van artikel 18.1 van de basisovereenkomst (discussiepunt VI)
4.192. Dit discussiepunt ziet op de vorderingen 25, 26 en 27 van het Waterschap waarover de rechtbank al een oordeel heeft gegeven in het tussenvonnis van 3 augustus 2022. Zie hierna bij de samenvatting onder 4.345.
De boetes op grond van artikel 16 basisovereenkomst (discussiepunt VII)
4.193. Dit discussiepunt ziet op de vorderingen 28 t/m 31 van het Waterschap waarover de rechtbank eveneens al een oordeel heeft gegeven in het tussenvonnis van 3 augustus 2022. Zie hierna bij de samenvatting onder 4.346 en 4.347.
De uitvoering van restpunten (discussiepunt VIII)
4.194. In het tussenvonnis van 3 augustus 2022 heeft de rechtbank beslist dat de vorderingen 32, 33 en 34 van het Waterschap moeten worden afgewezen, kort gezegd omdat het Waterschap niet aan zijn stelplicht heeft voldaan ten aanzien van welke restpunten Besix is tekortgeschoten, en omdat uit een door het Waterschap overgelegd Excelbestand niet volgt dat het als gevolg daarvan werkzaamheden tot een bedrag van € 905.525,46 aan derden heeft uitbesteed (ro. I-5.243).
Verzoek om terug te komen op bindende eindbeslissing
4.195. Het Waterschap heeft in de akte na tussenvonnis de rechtbank verzocht van deze (voorgenomen) beslissing terug te komen.
4.196. Het Waterschap vermoedt dat de rechtbank abusievelijk prod. W-192 niet bij haar beschouwing heeft betrokken, waarin het Waterschap nauwkeurig heeft vermeld welke derde partij voor welk bedrag de resterende werkzaamheden heeft uitgevoerd. Het oordeel van de rechtbank is volgens hem daarom gebaseerd op een onjuiste feitelijke grondslag.
Het Waterschap voert ook aan dat met de toewijzing van vordering 8 (ro. I5.66) vaststaat dat Besix toerekenbaar tekort is geschoten en de schade zal moeten vergoeden die daar het gevolg van is. Daaronder valt volgens het Waterschap ook de schade die is ontstaan doordat hij resterende werkzaamheden door derden heeft moeten laten uitvoeren. Het Waterschap meent voldoende te hebben gesteld gelet op de lage drempel die geldt voor een verwijzing naar de schadestaatprocedure. Het Waterschap meent dat de rechtbank niet zo resoluut mocht beslissen de vorderingen 32, 33 en 34 af te wijzen wegens het niet voldoen aan de stelplicht, en dat de rechtbank zijn bewijsaanbod ten onrechte heeft gepasseerd.
4.197. Besix heeft in haar antwoordakte aangevoerd dat en waarom de rechtbank de vorderingen terecht heeft afgewezen en daar niet op terug kan komen.
De rechtbank overweegt het volgende.
4.198. De beslissing van de rechtbank om de vorderingen 32, 33 en 34 af te wijzen, is een bindende eindbeslissing. De rechtbank kan daar enkel op terugkomen als deze beslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag.
4.199. Het is juist, zoals het Waterschap heeft opgemerkt, dat de rechtbank in haar overwegingen abusievelijk heeft gerefereerd aan de lijst met uitbesteed werk die was overgelegd als prod. W-166 en niet (ook) aan de geactualiseerde lijst die was overgelegd als prod. W-192. Naar het oordeel van de rechtbank doet dit uiteindelijk evenwel niets af aan de feitelijke en juridische juistheid van haar eerdere beslissing en de rechtbank zal daar dan ook niet op terugkomen. De rechtbank licht dat als volgt toe.
4.200. Vaststaat dat de restpunten waar de vorderingen 32, 33 en 34 van het Waterschap op zien, geen (relevant) verband houden met de EssDe®-problematiek (ro. I-5.240). Zoals ook Besix bepleit, is de aangekondigde toewijzing van vordering 8 van het Waterschap hier dan ook niet relevant: die toewijzing ziet enkel op de toerekenbare tekortkoming van Besix ter zake de ongeschiktheid van EssDe® (ro. I-5.66 en ro. 4.76). Het is aan het Waterschap om duidelijk aan te geven ten aanzien van welke restpunten schadevergoeding wordt gevorderd en voor elk van die restpunten te stellen en onderbouwen waaruit de toerekenbare tekortkoming van Besix heeft bestaan.
4.201. Zoals de rechtbank eerder al heeft beslist, is het Waterschap daar niet in geslaagd. Uit de overgelegde versies van de restpuntenlijst en de daarover gevoerde correspondentie blijkt niet ten aanzien van welke restpunten Besix nu precies zou zijn tekortgeschoten en waar die tekortkomingen uit zouden hebben bestaan. Uit de overgelegde versies van de lijst met uitbestede werkzaamheden blijkt bovendien ook niet in hoeverre de daarop vermelde werkzaamheden een gevolg zijn van de beweerdelijke - maar niet concreet omschreven - tekortkomingen van Besix. Een koppeling tussen de restpuntenlijst en de lijst met uitbestede werkzaamheden is door het Waterschap niet gemaakt. Dat geldt niet alleen voor de lijst met uitbestede werkzaamheden die als prod. W-166 is overgelegd, waar de rechtbank in het tussenvonnis aan heeft gerefereerd, maar ook voor de als prod. W-192 overgelegde geactualiseerde lijst met uitbestede werkzaamheden. Hierin staan weliswaar allerhande werkzaamheden opgesomd die in opdracht van het Waterschap door derden zouden zijn uitgevoerd, maar door het Waterschap is niet gesteld of onderbouwd waarom de kosten daarvan voor rekening van Besix moeten komen. Net als prod. W-166 roept ook prod. W192 bovendien de nodige vragen op. Zo zijn onder meer enkele grote posten ten aanzien van de kwesties geur, legionella en influent van deze lijst verdwenen maar is het eindbedrag slechts bijgesteld van € 748.368,- naar € 743.345,- (beide bedragen ex btw) en is het aantal posten toegenomen van 26 naar 37, waaruit volgt dat er nieuwe posten zijn toegevoegd. Door het Waterschap is hier in de akte eiswijziging van 4 februari 2022 geen toelichting op gegeven. Ook als rekening wordt gehouden met prod. W-192 kan de rechtbank daarom niet anders dan oordelen dat het Waterschap niet aan zijn stelplicht heeft voldaan. Aan een bewijsopdracht wordt daarom niet toegekomen. Omdat het Waterschap niet of onvoldoende heeft gesteld hoe de restpunten zich verhouden tot een tekortschieten van Besix in dat opzicht, komt de rechtbank ook niet toe aan de vraag of over de mogelijkheid van schade voldoende is gesteld voor een verwijzing naar de schadestaat.
4.202. De rechtbank ziet gelet op het voorgaande geen grond om terug te komen op haar beslissing om de vorderingen 32, 33 en 34 van het Waterschap af te wijzen.
4.203. De rechtbank stelt vast dat het Waterschap bij zijn akte na tussenvonnis opnieuw een geactualiseerde lijst met uitbestede werkzaamheden heeft overgelegd (prod. W235), met daarop dezelfde 37 punten, nu sluitend op een bedrag van € 828.116,53 (ex btw), voorzien van facturen en/of orderbonnen (prod. W-236). Het Waterschap heeft bovendien bij elk van deze 37 punten alsnog een korte toelichting gegeven. De rechtbank ziet gelet op de eerder gegeven beslissing, waarop zij niet zal terugkomen, geen ruimte om nog rekening te houden met deze aanvullende stukken en stellingen van het Waterschap. Zoals de rechtbank ter zitting al heeft aangegeven, diende zij prod. W-192 alsnog in haar oordeel te betrekken, maar geeft de omstandigheid dat de rechtbank dat eerder niet had gedaan, aan het Waterschap niet het recht zijn stellingen met betrekking tot de restpunten van een nadere toelichting en onderbouwing te voorzien.
Eisvermeerdering
4.204. Het Waterschap heeft in zijn akte na tussenvonnis niet alleen de rechtbank gevraagd om terug te komen op haar beslissing over de vorderingen 32, 33 en 34, maar deze vorderingen ook anders geformuleerd en uitgebreid middels een eisvermeerdering.
4.205. De vorderingen 32, 33(a en b) en 34 van het Waterschap luiden thans als volgt:
32. Voor recht te verklaren dat Besix ten aanzien van de werkzaamheden op de Lijst Uitbestede Werkzaamheden en de Nieuwe Lijst Uitbestede Werkzaamheden is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen, ondanks dat het Waterschap haar deswege op rechtsgeldige wijze schriftelijk in gebreke heeft gesteld op de voet van paragraaf 43 lid 2 UAV-GC 2005, zodat het Waterschap gerechtigd was en is de betreffende werkzaamheden, voor zover die onderdeel vormen van het overeengekomen Werk, in eigen beheer te voltooien of te doen voltooien, onverminderd de instandhouding van de overige rechten en plichten volgend uit de Overeenkomst en onverminderd het recht van het Waterschap op aanvullende en/of vervangende schadevergoeding.
33a. Besix hoofdelijk te veroordelen tot vergoeding van de kosten voor de werkzaamheden op de Lijst Uitbestede Werkzaamheden die het Waterschap aan derden heeft uitbesteed, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop het Waterschap de verschillende kosten voor de werkzaamheden op de Lijst Uitbestede Werkzaamheden heeft voldaan, nader op te maken bij staat;
33b. Besix hoofdelijk te veroordelen tot vergoeding van de kosten voor de werkzaamheden op de Nieuwe Lijst Uitbestede Werkzaamheden die het Waterschap aan derden heeft uitbesteed, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop het Waterschap de verschillende kosten voor de werkzaamheden op de Lijst Uitbestede Werkzaamheden heeft voldaan, nader op te maken bij staat;
34. Besix hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 600.000,- althans van een in goede justitie door de rechtbank te bepalen bedrag, bij wijze van voorschot op de vergoeding van de kosten voor de werkzaamheden op de Lijst Uitbestede Werkzaamheden en/of de Nieuwe Lijst Uitbestede Werkzaamheden die het Waterschap aan derden heeft uitbesteed, nader op te maken bij staat.
4.206. Voor zover deze vorderingen zijn geherformuleerd doordat de aanduiding ‘Restpuntenlijst’ is vervangen door ‘Lijst Uitbestede Werkzaamheden’ is dit niet meer relevant, aangezien de rechtbank daarover al heeft beslist en op die beslissing niet zal terugkomen (zie ro. 4.202).
4.207. Het Waterschap heeft deze vorderingen niet alleen anders geformuleerd maar ook uitgebreid. De vorderingen zien nu ook op de ‘Nieuwe Lijst Uitbestede Werkzaamheden’ en omvatten tevens een vordering tot vergoeding van wettelijke rente. Deze nieuwe lijst is overgelegd als prod. W-237 met de onderliggende facturen en/of orderbonnen als prod. W238. De nieuwe lijst omvat 18 punten en sluit op een bedrag van € 615.357,- (ex btw). Volgens het Waterschap gaat het om restpunten die niet eerder in het geding zijn gebracht en waarvan sommige pas na de mondelinge behandeling in maart 2022 aan derden zijn uitbesteed. Het Waterschap heeft in zijn akte voor elk nieuw restpunt een korte omschrijving gegeven van de werkzaamheden die zijn uitgevoerd en daarbij vermeld waarom deze volgens hem voor rekening van Besix moeten komen.
4.208. Besix meent dat deze eisvermeerdering buiten beschouwing moet worden gelaten omdat de restpuntendiscussie al in het tussenvonnis is afgedaan. Mocht de rechtbank
de eisvermeerdering wel toestaan, dan vraagt Besix om zich nog over de nieuwe restpunten
te mogen uitlaten. Besix heeft alvast wel enkele kanttekeningen geplaatst: volgens Besix werkten de betreffende onderdelen naar behoren toen ze aan het Waterschap werden overgedragen, is zij niet verantwoordelijk voor vervanging van slijtage-onderdelen, en is zij ter zake de 18 punten nooit in gebreke gesteld en dus ook niet in verzuim komen te verkeren.
De rechtbank overweegt het volgende.
4.209. De eisvermeerdering in de vorderingen 32, 33b en 34 die ziet op de 18 nieuwe restpunten wordt toegestaan, nu - zoals ook Besix bepleit - in feite sprake is van afzonderlijke geschilpunten en over deze nieuwe restpunten nog niet is beslist.
4.210. Vaststaat dat Besix ten aanzien van de 18 nieuwe restpunten niet in gebreke is gesteld. Volgens het Waterschap was dat niet nodig en verkeerde Besix al in verzuim omdat uit het handelen en mededelingen van Besix kon en mocht worden afgeleid dat Besix alle openstaande verplichtingen niet meer zou nakomen. Op welk handelen of welke mededelingen van Besix het Waterschap hier doelt, heeft hij niet toegelicht. De rechtbank acht evenwel niet relevant of hier sprake zou kunnen zijn van een situatie als bedoeld in artikel 6:83 sub c BW waar het Waterschap op doelt. In § 43 lid 2 UAV-GC 2005 is immers een schriftelijke ingebrekestelling voorgeschreven en dat een dergelijke ingebrekestelling heeft plaatsgevonden maakt ook uitdrukkelijk onderdeel uit van de door het Waterschap gevorderde verklaring voor recht (zie diens vordering 32). Aangezien vaststaat dat een dergelijke ingebrekestelling niet heeft plaatsgevonden, moet deze vordering worden afgewezen. De daarop voortbordurende vorderingen 33b en 34 moeten daarom ook ten aanzien van de 18 nieuwe restpunten worden afgewezen.
Biogas (discussiepunt IX)
4.211. Dit discussiepunt ziet op de vorderingen 35 en 36 van het Waterschap waarover de rechtbank al een oordeel heeft gegeven in het tussenvonnis van 3 augustus 2022. Zie hierna bij de samenvatting onder 4.350.
Overige schade Waterschap (discussiepunt X)
4.212. In het tussenvonnis van 3 augustus 2022 heeft de rechtbank partijen gelegenheid gegeven zich uit te laten over de vorderingen 37, 38 en 39 van het Waterschap, en het daartegen door Besix gevoerde verweer, omdat deze vorderingen bij de mondelinge behandeling in maart 2022 niet aan de orde waren gekomen (ro. I-5.256).
4.213. Het Waterschap heeft in de akte na tussenvonnis de drie in vordering 37 genoemde schadeposten (a) extra projectkosten, (b) extra afzetkosten extern slib en (c) kosten voor verhoogd chemicaliënverbruik nader toegelicht en onderbouwd. Daarnaast heeft het Waterschap middels een eiswijziging zijn vorderingen 37, 38 en 39 aangevuld door daarin onder (d) ook op te nemen de beslagkosten, die eerder onderdeel waren van vordering 40. Ook heeft het Waterschap zijn eis vermeerderd door in vordering 38 wettelijke rente te vorderen over de posten van vordering 37.
4.214. Besix heeft in haar antwoordakte gemotiveerd verweer gevoerd. Besix beroept zich onder meer op haar recht op bouwtijdverlenging, op het ontbreken van een voldoende concrete onderbouwing van de schadeposten, op het ontbreken van causaal verband met de te late oplevering, en op het feit dat het Waterschap slechts recht heeft op een vergoeding van schade voor zover die hoger is dan de boete wegens te late oplevering. Besix betwist de schadeposten ook inhoudelijk.
De rechtbank overweegt het volgende.
4.215. Vorderingen 37, 38 en 39 van het Waterschap zien op de schade die het Waterschap stelt te hebben geleden wegens (a) extra projectkosten, (b) extra afzetkosten extern slib, en (c) kosten voor verhoogd chemicaliënverbruik. Het betreft dezelfde drie schadeposten die het Waterschap ook opvoert bij zijn vordering 8 (zie ook hiervoor onder ro. 4.73 e.v.) en overigens ook als verrekenpost (zie hierna onder ro. 4.301). Het Waterschap voert in vordering 37 en 38 onder (d) ook de beslagkosten op, daar komt de rechtbank verderop in dit vonnis nog op terug (zie ro. 4.223 en 4.318 e.v.).
4.216. Tijdens de mondelinge behandeling op 20 juni 2023 heeft het Waterschap, in reactie op vragen daarover van de rechtbank, toegelicht dat hij de aansprakelijkheid van Besix voor deze drie schadeposten (a), (b) en (c) op twee juridische grondslagen baseert: op artikel 16.2 van de basisovereenkomst, dat het Waterschap recht geeft op vergoeding van schade bij te laat opleveren van het Werk door Besix, en op de toerekenbare tekortkoming van Besix wegens ondeugdelijk nakomen van de basisovereenkomst, die de rechtbank reeds heeft vastgesteld (ro. I-5.65). Een uitsplitsing van de verschillende (onderdelen van de) gestelde schadeposten naar hun grondslag is door het Waterschap (nog) niet gemaakt, terwijl dit - zoals de rechtbank op de zitting ook heeft aangegeven - wel relevant is om de hoogte van een eventueel toe te wijzen voorschot te kunnen bepalen. Duidelijkheid over de grondslag van de verschillende schadeposten is onder meer van belang omdat vertragingsschade op grond van artikel 16.2 van de basisovereenkomst slechts toewijsbaar is voor zover die schade hoger is dan het boetebedrag wegens te late oplevering.
4.217. Uit procestechnische overwegingen heeft het Waterschap er vervolgens tijdens de mondelinge behandeling voor gekozen om zijn vordering ter verkrijging van een voorschot - vordering 39 - in te trekken. Het Waterschap heeft zijn vorderingen 37 en 38 gehandhaafd. Het Waterschap heeft aangegeven graag een oordeel van de rechtbank te verkrijgen over de grondslagen voor aansprakelijkheid van Besix, waarna het Waterschap de in vorderingen 37 en 38 genoemde schadeposten nader wil onderbouwen in een schadestaatprocedure.
4.218. De rechtbank overweegt dat het Waterschap op de twee door hem genoemde grondslagen recht heeft op schadevergoeding. Het staat immers vast dat Besix te laat is met het opleveren van het Werk, zodat het Waterschap een beroep kan doen op artikel 16.2 van de basisovereenkomst. En zoals de rechtbank eerder al heeft beslist, bij de beoordeling van (het eerste deel van) vordering 8 van het Waterschap, heeft het Waterschap ook recht op vergoeding van de schade die is veroorzaakt doordat EssDe® niet functioneert, wat aan Besix moet worden toegerekend (ro. I-5.66 en ro. 4.78).
4.219. Wat de schade is die het Waterschap op deze twee grondslagen kan vorderen staat nog niet vast. Dat het Waterschap recht heeft op vergoeding voor de door hem genoemde schadeposten (a), (b) en (c) is door Besix gemotiveerd betwist en staat daarom nog niet vast. Vordering 37 (verklaring voor recht dat Besix verplicht is tot vergoeding van deze drie schadeposten) zal om die reden worden afgewezen, maar dat betekent niet dat deze posten in de schadestaatprocedure niet meer aan de orde kunnen komen, zoals hierna wordt overwogen.
4.220. Hoewel dus nog niet duidelijk is of de door het Waterschap gestelde schadeposten voor vergoeding in aanmerking komen, en zo ja, tot welk bedrag, is wel aannemelijk dat het Waterschap mogelijk schade lijdt door de (veel) te late oplevering en door het niet goed functioneren van de toegepaste EssDe®-technologie. Het is bovendien voldoende aannemelijk dat die schade, voor zover het vertragingsschade betreft, mogelijk uitstijgt boven het boetebedrag van € 3.650.000,-. Meer zekerheid over de schade is voor een verwijzing naar de schadestaatprocedure niet vereist.
4.221. Zoals op de zitting met partijen is besproken, zal vordering 38 worden toegewezen in die zin dat Besix zal worden veroordeeld om aan het Waterschap te vergoeden alle schade die het Waterschap heeft geleden en nog zal lijden (-) wegens de te late oplevering van het Werk, voor zover die schade uitstijgt boven de toe te kennen boete van € 3.650.000,-, en (-) wegens het niet functioneren van EssDe®, alle schade op te maken bij staat. De rechtbank zal, zoals met partijen is afgestemd op de zitting, bij de toewijzing van vordering 38 opnemen dat de schade volgens het Waterschap bestaat uit de posten ‘extra projectkosten’, ‘extra afzetkosten extern slib’ en ‘kosten voor verhoogd chemicaliënverbruik’. Daarmee overlapt deze toewijzing van vordering 38 overigens de toewijzing van het schadeonderdeel van vordering 8 voor zover het gaat om schade die verband houdt met het niet functioneren van de EssDe®-technologie (ro. I5.65 en I-5.66 en ro. 4.78).
4.222. In de schadestaatprocedure kan per toewijsbare schadepost tevens een oordeel worden gegeven over de ingangsdatum van de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW, waar het Waterschap naar het oordeel van de rechtbank tevens aanspraak op kan maken.
4.223. Over de beslagkosten overweegt de rechtbank het volgende. Het Waterschap heeft de beslagkosten opgenomen als vierde schadepost in zijn vorderingen 37, 38 en 39, terwijl die beslagkosten ook onderdeel uitmaakten - en nog altijd uitmaken - van zijn vordering 40. Aangezien de grondslag voor het vorderen van de beslagkosten (artikel 706 Rv) een andere is dan de twee hiervoor besproken grondslagen, en een verwijzing naar de schadestaat zoals gevorderd in vordering 38 voor de beslagkosten niet voor de hand ligt omdat die kosten kunnen worden begroot, zal de rechtbank de beslagkosten beoordelen bij vordering 40 van het Waterschap.
Bouwtermijnen en bankgarantie
4.224. Besix vordert van het Waterschap betaling van de nog niet betaalde bouwtermijnen, vermeerderd met rente. Besix vordert een hoofdsom van € 6.928.609,- (vordering X) met verwijzing naar nr.11.3 van de dagvaarding met daarin een overzicht van alle bouwtermijnen, alle door het Waterschap betaalbaar gestelde bedragen en, in de rechterkolom, de door het Waterschap ten onrechte ingehouden bedragen. Het Waterschap heeft opgemerkt dat een optelling van alle bedragen in de rechterkolom niet het gevorderde bedrag van € 6.928.609,- oplevert, maar het bedrag van € 6.908.609,-. Besix heeft dit niet betwist en de rechtbank zal dan ook uitgaan van dit lagere bedrag.
4.225. Besix vordert van het Waterschap ook betaling van het ten onrechte onder de bankgarantie getrokken bedrag van € 1.993.500,-, vermeerderd met rente (vordering XI).
4.226. Het Waterschap heeft als verweer tegen de vorderingen X en XI aangevoerd dat de bouwtermijnen 57a, b en c nog niet opeisbaar zijn, en dat hij de wel opeisbare bouwtermijnen en de getrokken bankgarantie terecht heeft verrekend (of alsnog kan verrekenen) met zijn tegenvorderingen. Het Waterschap heeft zich ook beroepen op een opschortingsrecht.
4.227. Hierna zal de rechtbank deze verweren beoordelen, in welk verband ook het beroep dat door Besix is gedaan op bouwtijdverlenging relevant is en zal worden beoordeeld.
Bouwtermijnen 57a, b en e
4.228. In het tussenvonnis van 3 augustus 2022 heeft de rechtbank Besix in de gelegenheid gesteld te reageren op het verweer van het Waterschap dat de bouwtermijnen 57a, b en e nog niet opeisbaar zijn geworden omdat (nog) niet aan de voorwaarden voor betaling is voldaan (ro. I-5.195).
4.229. Besix stelde in de dagvaarding dat termijn 57a (€ 888.304,-) ziet op een deel van de laatste termijn. Volgens Besix weigerde het Waterschap ten onrechte een prestatieverklaring af te geven voor termijn 57a, nu het Waterschap de betreffende onderdelen volledig in gebruik heeft genomen. In de akte van 26 oktober 2022 heeft Besix aangevoerd dat aan bouwtermijn 57a werkzaamheden ten grondslag liggen (terreinafwerking zoals het aanleggen van bestrating en het aanvullen van grond) die daadwerkelijk zijn uitgevoerd conform het ontwerp.
Besix stelt dat de bouwtermijnen 57b (€ 422.649,-) en 57e (€ 299.851,-) bestaan uit het saldo van de overeengekomen totale aanneemsom minus de al in rekening gebrachte termijnen. Voor de termijnen 57b en 57e heeft Besix geen prestatieverklaring ingediend, maar het Waterschap is deze termijnen volgens Besix wel verschuldigd omdat alle werkzaamheden zijn afgerond, het as-builtdossier aan het Waterschap is overhandigd en het Waterschap het volledige gebruik en beheer van de installatie heeft overgenomen.
4.230. Het Waterschap stelt over bouwtermijn 57a dat hij die niet verschuldigd is omdat deze termijn ziet op 50% van de oplevertermijn en er niet is opgeleverd. Ook de termijnen 57b en 57e zijn volgens het Waterschap niet opeisbaar omdat geen oplevering heeft plaatsgevonden. Voor die laatste twee termijnen zijn bovendien geen prestatieverklaringen aangevraagd.
De rechtbank overweegt het volgende.
4.231. Voor wat betreft termijn 57a heeft Besix in de dagvaarding verwezen naar haar aanvraag om een prestatieverklaring en naar de afwijzing daarvan door het Waterschap (prod. B-150 en B-151). Beide stukken sluiten evenwel niet op elkaar aan. De aanvraag van Besix betreft termijnstaat 57a versienummer 1.0 en op de laatste pagina daarvan staat dat het gaat om de betaalposten BP051 (werkzaamheden aan de infrastructuur) en BP063 (het aanvullen van grond). In de afwijzing van het Waterschap wordt gereageerd op termijnstaat 57a versie 20.pdf waarin de helft van de laatste 5% van alle betaalposten wordt opgevoerd. De aanvraag en de afwijzing lijken dus betrekking te hebben op verschillende betaalposten. De stellingen van Besix in de dagvaarding en in de akte van 26 oktober 2022 sluiten op dezelfde manier niet goed op elkaar aan. Besix heeft aldus niet goed onderbouwd waarop termijn 57a nu precies ziet en waarom deze termijn opeisbaar is. Hoe dan ook moet dit beroep van Besix op de opeisbaarheid van deze termijn worden afgewezen. Indien termijn 57a ziet op uitgevoerde werkzaamheden op het gebied van terreinafwerking, zoals Besix in haar akte stelt, dan ontbreekt een prestatieverklaring van het Waterschap die nodig is om aanspraak te kunnen maken op betaling (§ 33 UAV-GC 2005). Indien met termijn 57a een deel van de oplevertermijn in rekening is gebracht, zoals het Waterschap stelt, dan is die termijn niet opeisbaar geworden omdat vaststaat dat een formele oplevering nog niet heeft plaatsgevonden (ro. I2.1).
4.232. Voor de termijnen 57b en 57e geldt dat zij onderdeel zijn van de oplevertermijn, en ook hiervoor geldt dat door Besix onvoldoende is onderbouwd waarom zij recht heeft op betaling van (delen van) de oplevertermijn, terwijl er nog niet formeel is opgeleverd.
4.233. Van vordering X van Besix kan daarom een bedrag van € 1.610.804,- (het totaal van de bouwtermijnen 57a, b en e) niet worden toegewezen.
4.234. Zoals hierna onder ro. 4.271 nog aan de orde zal komen, kan van vordering X van Besix ook een bedrag van € 180.655,- (onderdeel van bouwtermijn 54) niet worden toegewezen, omdat dit bedrag door het Waterschap is voldaan als onderdeel van bouwtermijn 57c.
Bouwtijdverlenging
4.235. De rechtbank heeft eerder, in het kader van de vraag welk bedrag aan boetes Besix verschuldigd is wegens overschrijding van de contractuele oplevertermijn (discussiepunt VII inzake artikel 18.1 basisovereenkomst), geoordeeld dat het vanwege de maximering van het boetebedrag niet nodig was om vast te stellen over welke periodes Besix die boete precies verschuldigd was, en dat een bewijsopdracht aan Besix ter zake haar stellingen omtrent haar recht op bouwtijdverlenging daarom achterwege kon blijven (ro. I-5.236).
4.236. Zoals de rechtbank ook op de zitting van 20 juni 2023 met partijen heeft besproken, heeft Besix in haar akte van 26 oktober 2022 terecht opgemerkt dat voor een aantal andere geschilpunten dat nog ter beoordeling voorligt, onder meer verband houdend met de bevoegdheid van het Waterschap tot opschorting en/of verrekening met bepaalde schadeposten, wel relevant is in hoeverre Besix recht had op bouwtijdverlenging. Dit geschilpunt komt hier daarom alsnog aan de orde.
4.237. Besix heeft in haar akte van 26 oktober 2022 aangegeven dat zij haar beroep op bouwtijdverlenging handhaaft. Volgens Besix zijn er gaandeweg het project verschillende omstandigheden geweest die hebben geleid tot een aanzienlijke vertraging in de uitvoering van het Werk, en die Besix recht geven op bouwtijdverlenging. Zo heeft het Waterschap veel wijzigingen in het Werk opgedragen aan Besix. Die wijzigingen konden niet altijd tegelijk met de geplande werkzaamheden worden uitgevoerd, en leidden er dan toe dat andere activiteiten later dan gepland konden aanvangen. Die wijzigingen hadden aldus impact op het kritieke pad en resulteerden in een vertraging in het hele Werk die recht geeft op bouwtijdverlenging, zo stelt Besix.
4.238. Besix heeft op 4 september 2018 - enkele weken voor de overeengekomen opleverdatum van 1 oktober 2018 - een aanspraak op 49 weken bouwtijdverlenging voorgelegd aan het Waterschap middels VTW 59 (VTW staat voor ‘verzoek tot wijziging’). Besix heeft VTW 59 voorzien van een memo waarin de aanspraak is toegelicht met verwijzing naar vele andere VTW’s over wijzigingen in het Werk en (andere) vertragende omstandigheden van voor en na 1 mei 2017. Volgens Besix hadden partijen tijdens een stuurgroepvergadering op 23 maart 2017 afgesproken om de termijnverlengingen uit de verschillende VTW’s op deze wijze (op een later moment en gebundeld in VTW 59 ) af te handelen. Besix heeft in aanvulling op VTW 59 nog aanspraak gemaakt op extra bouwtijdverlenging met de indiening van VTW 70 van 11 september 2018 (23 weken), VTW 93 van 26 september 2018 (5 weken) en VTW 91 van 4 oktober 2018 (30 weken).
4.239. Besix meent dat het Waterschap deze aanspraken op bouwtijdverlenging ten onrechte heeft afgewezen en stelt thans dat zij recht heeft op minimaal 49 weken bouwtijdverlenging, te weten tot 9 september 2019. Ter onderbouwing heeft Besix een uitvoerige notitie van 7 februari 2022 overgelegd, waarin de tien VTW’s waarin de vertraging op het kritieke pad hoofdzakelijk zou zijn gelegen (waaronder VTW’s 70 en 91) worden toegelicht, met als bijlage een 19 pagina’s tellende impactanalyse (prod. B178 en B-197).
4.240. Het Waterschap meent dat Besix slechts recht had op drie weken bouwtijdverlenging en wijst daarbij op § 44 en 45 van de UAV-GC 2005, waarin onder meer is bepaald in welke situaties aanspraak kan worden gemaakt op termijnverlenging. Volgens het Waterschap heeft Besix onvoldoende onderbouwd dat aan de gestelde voorwaarden is voldaan. In een uitvoerige notitie heeft het Waterschap de door Besix geclaimde termijnverlenging per VTW betwist (prod. W-150). Het Waterschap meent onder andere dat in veel gevallen de vertragende wijzigingen of omstandigheden voor rekening en risico komen van Besix en/of hooguit hebben geleid tot een verschuiving in de planning van een deelactiviteit, en niet tot een vertraging in het gehele Werk.
4.241. Het Waterschap beroept zich er ook op dat de claims op termijnverlenging door Besix niet tijdig en op de juiste wijze aan het Waterschap zijn voorgelegd, zoals voorgeschreven in § 44 en 45 van de UAV-GC 2005. Het Waterschap betwist dat met Besix op 23 maart 2017 de afspraak zou zijn gemaakt om alle aanspraken op termijnverlenging op een later moment gebundeld af te handelen met een separate VTW 59. Het Waterschap erkent enkel een recht op bouwtijdverlenging van drie weken, zoals vastgesteld in de door hem op 17 mei 2016 goedgekeurde VTW 26.
De rechtbank overweegt als volgt.
4.242. In de eerste plaats stelt de rechtbank vast dat uit de stellingen van Besix, en de door haar overgelegde stukken, niet duidelijk wordt hoe Besix komt tot het aantal van 49 weken, en door welke wijzigingen in het Werk of andere vertragende omstandigheden die vertraging van 49 weken zou zijn veroorzaakt. De rechtbank overweegt in dit verband het volgende.
4.243. In september/oktober 2018 heeft Besix tegenover het Waterschap in totaal aanspraak gemaakt op 107 weken bouwtijdverlenging, middels de VTW’s 59, 70, 93 en 91. VTW 59 was een verzamel-VTW waarin door Besix verlenging werd gevraagd in verband met 23 VTW’s van vóór 1 mei 2017 (25 weken), 16 VTW’s van ná 1 mei 2017 (18 weken) en als compensatie voor niet werkbare periodes wegens feestdagen en weersomstandigheden (6 weken), derhalve in totaal 49 weken. Met de VTW’s 70, 93 en 91 vroeg Besix bovendien verlenging van respectievelijk 23, 5 en 30 weken. In totaal maakt dat 107 weken.
4.244. In deze procedure, meest recent in haar akte van 26 oktober 2022, stelt Besix dat zij recht heeft op minimaal 49 weken bouwtijdverlenging. Besix verwijst daarvoor naar de conclusie van antwoord, waarin zij heeft aangegeven dat de vertragingen die op het kritieke pad lagen - en de oplevering van het Werk met minimaal 49 weken hebben vertraagd - hoofdzakelijk zijn gelegen in een tiental VTW’s, te weten de VTW’s 26, 36, 37, 70, 76, 77, 81, 91, 92 en 102. De meeste van deze VTW’s (met uitzondering van VTW’s 70 en 91) maken onderdeel uit van VTW 59. Besix heeft de tien VTW’s waar zij zich op beroept afzonderlijk toegelicht en per VTW aangegeven om hoeveel weken verlenging het daarbij zou gaan. De acht VTW’s die onderdeel uitmaakten van VTW 59 zouden volgens die toelichting samen hebben geleid tot een vertraging van 35,4 weken. VTW 70 zou hebben geleid tot een vertraging van 23 weken, en VTW 91 tot een vertraging van 27 weken. Als de rechtbank deze weken bij elkaar optelt, komt zij tot een veel hoger aantal weken (85,4) dan de 49 weken die Besix claimt.
4.245. Een andere discrepantie is te zien tussen het memo bij VTW 59 (onder 4.6) waarin Besix voor de VTW’s 76, 77, 81, 92 en 102 samen 14,5 weken verlenging claimt, terwijl zij voor diezelfde vijf VTW’s in de conclusie van antwoord opgeteld 16,4 weken claimt. Ook over het aantal weken verlenging dat gemoeid zou zijn met VTW 91 is Besix niet eenduidig in haar stellingen: in die VTW staat dat het zou gaan om 30 weken, in de dagvaarding noemt Besix een aantal van 12 weken, en in de conclusie van antwoord in reconventie 27 weken. En van welke aantallen weken de rechtbank ook uitgaat, in geen enkel geval levert de optelsom daarvan met de overige weken het aantal van 49 weken op waar Besix aanspraak op maakt. Het is daarom niet helder hoe Besix komt tot 49 weken en in verband met welke wijzigingen in het Werk of andere vertragende omstandigheden Besix nu precies dat recht op 49 weken bouwtijdverlenging claimt.
4.246. In de tweede plaats stelt de rechtbank vast dat Besix de VTW’s waarin zij aanspraak heeft gemaakt op bouwtijdverlenging pas kort voor de overeengekomen opleverdatum (en deels ook nog daarna) heeft ingediend. In verband daarmee overweegt de rechtbank het volgende.
4.247. In § 44 en 45 van de UAV-GC 2005 (deels geciteerd in 3.21 en 3.22 van het tussenvonnis van 3 augustus 2022), die op de overeenkomst van partijen van toepassing zijn, zijn regels gesteld over het recht van de opdrachtnemer op kostenvergoeding en bouwtijdverlenging bij wijzigingen in het Werk en bij andere omstandigheden die leiden tot vertraging. Daarin is niet alleen limitatief bepaald in welke gevallen de opdrachtnemer recht heeft op kostenvergoeding en/of termijnverlenging, maar zijn ook procedurevoorschriften gegeven voor de wijze waarop dat recht moet worden vastgesteld.
4.248. Die procedurevoorschriften houden kort samengevat en op hoofdlijnen het volgende in. Als zich een van de vertragende situaties voordoet als bedoeld in § 44 lid 1 UAV-GC 2005, dan moet Besix, als zij van mening is dat zij recht heeft op kostenvergoeding en/of termijnverlenging, dit met bekwame spoed schriftelijk en gemotiveerd aan het Waterschap mededelen, en daarbij aangeven wat de impact daarvan is op onder meer de overeengekomen datum van oplevering. Besix heeft recht op kostenvergoeding en/of termijnverlenging als dit door het Waterschap wordt erkend (eventueel na overleg), of als het Waterschap na ontvangst van de mededeling van Besix niet met bekwame spoed van zich laat horen, ook niet nadat Besix daartoe een nadere termijn heeft gesteld. In dat geval wordt de aanspraak van Besix geacht door het Waterschap te zijn erkend.
Als sprake is van een wijziging in het Werk op initiatief van het Waterschap, dan rust ingevolge § 45 UAV-GC 2005 op Besix de plicht om zodra zij aan het Waterschap heeft meegedeeld dat zij de wijziging zal uitvoeren, of zodra zij daartoe verplicht wordt, het Waterschap met bekwame spoed schriftelijk een prijsaanbieding te sturen met daarin een opgave van de prijs én van de consequenties voor onder meer de overeengekomen datum van oplevering. Van een aanpassing van de overeenkomst, en van de daarin opgenomen datum van oplevering, is sprake als dit door het Waterschap wordt aanvaard (eventueel na overleg), of als het Waterschap na ontvangst van de prijsaanbieding niet met bekwame spoed van zich laat horen, ook niet nadat Besix daartoe een nadere termijn heeft gesteld. In dat geval wordt de prijsaanbieding geacht door het Waterschap te zijn aanvaard.
4.249. Deze procedurevoorschriften, die meebrengen dat Besix het met spoed aan het Waterschap moet laten weten als zij aanspraak maakt op bouwtijdverlenging (en kostenvergoeding), dienen onder meer ter bescherming van het Waterschap als opdrachtgever, die hierdoor tijdig weet wat de consequenties zijn van bepaalde vertragende omstandigheden die zich voordoen, of van een door hem opgedragen wijziging in het Werk, voor wat betreft extra bouwtijd en extra kosten. Het Waterschap kan hierdoor eventueel kiezen voor een aanpassing van de werkzaamheden. Het nakomen van deze voorschriften behoedt partijen ook voor ingewikkelde discussies achteraf over de invloed van vertragende omstandigheden en extra werk op het verloop van de werkzaamheden.
4.250.
VTW 59is aan het Waterschap voorgelegd op 4 september 2018 maar ziet op vertragingen in het Werk die ruim daarvoor zouden zijn opgetreden. De in VTW 59 verwerkte acht VTW’s waar Besix zich blijkens haar conclusie van antwoord hoofdzakelijk op beroept, hebben betrekking op vertragende omstandigheden die zich voordeden tussen april 2016 en januari 2018. Volgens het Waterschap heeft Besix daarmee gehandeld in strijd met § 44 en 45 van de UAV-GC 2005. Besix betwist niet dat zij door deze laattijdige indiening van haar claim niet heeft gehandeld in overeenstemming met de bedoelde voorschriften uit de UAV-GC 2005, maar volgens Besix was in afwijking van deze voorschriften tussen partijen op 23 maart 2017 de afspraak gemaakt om termijnverlengingen in verband met verschillende VTW’s gebundeld en op een later moment af te handelen middels een afzonderlijke VTW 59. Het Waterschap betwist dat een dergelijke afspraak is gemaakt.
4.251. Over deze afspraak, de aanleiding daarvoor en de uitvoering daarvan, heeft Besix in de dagvaarding het volgende gesteld (waarbij met ‘ON’ wordt bedoeld opdrachtnemer, met ‘OG’ opdrachtgever en met ‘Combinatie’ Besix):
“6.13 Op 22 december 2016 heeft het Waterschap VTW 49 inzake de gascompressor voor [J] (Productie 28) ondertekend. In deze VTW heeft de Combinatie aangegeven dat als gevolg van de procesverstoring door deze VTW een termijnverlening van 6 tot 8 weken nodig is (…).