ECLI:NL:RBOBR:2024:6108

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
8 juli 2024
Publicatiedatum
5 december 2024
Zaaknummer
WR24/021
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter-commissaris in strafzaak wegens vermeende partijdigheid

Op 8 juli 2024 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Oost-Brabant een verzoek tot wraking van mr. E.C.P.M. Valckx, rechter-commissaris in strafzaken, afgewezen. Het verzoek was ingediend door de raadsvrouw van de verzoeker, mr. F. van Baarlen, naar aanleiding van een aantal gebeurtenissen tijdens de strafzaak tegen de verzoeker, die het parketnummer 01.322491.20 heeft. De verzoeker stelde dat de rechter-commissaris partijdig was, omdat zij een verzoek om uitstel van getuigenverhoren had afgewezen, terwijl de raadsvrouw zich niet adequaat had kunnen voorbereiden. De wrakingskamer oordeelde dat de afwijzing van het uitstel een processuele beslissing was en dat de rechter-commissaris niet in de wraking kon berusten. De wrakingskamer concludeerde dat er geen objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid was en verklaarde het verzoek tot wraking ongegrond. De beslissing werd genomen door de voorzitter en twee leden van de wrakingskamer, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK OOST-BRABANT

Wrakingskamer
zaaknummer: WR 24-021
Beslissing van 8 juli 2024
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker],
wonende te Uden,
raadsvrouw mr. F. van Baarlen
hierna te noemen: verzoeker,
strekkende tot de wraking van
mr. E.C.P.M. Valckx,
rechter-commissaris in strafzaken in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het proces-verbaal van bevindingen voorafgaand aan het verhoor van de rechter-commissaris in strafzaken van de rechtbank Oost-Brabant van 14 juni 2024 in de strafzaak met parketnummer 01 .322491.20, waarin het mondelinge wrakingsverzoek van verzoeker en de gronden daarvoor zijn vermeld;
  • de e-mail van mr. F. Van Baarlen aan de rechter van 14juni 2024, te 14.02 uur, houdende een nieuwe wrakingsgrond;
  • de schriftelijke reactie van de rechter op het wrakingsverzoek van 18 juni 2024;
  • de e-mail van mr. Van Baarlen, betreffende haar aanvulling/commentaar op het proces-verbaal van bevindingen voorafgaand aan het verhoor;
  • de spreekaantekeningen van mr. Van Baarlen, overgelegd op de mondelinge behandeling van de wrakingskamer op 27juni 2024.
Voorts heeft de wrakingskamer de beschikking over e-mail correspondentie tussen
mr. Van Baarlen en de rechter voorafgaand aan het wrakingsverzoek, te weten:
  • de e-mail van mr. Van Baarlen van 13 juni 2024, te 14:35 uur;
  • de e-mail van de rechter in antwoord daarop van 13 juni 2024, te 16:42;
  • de e-mail van mr. Van Baarlen van 13 juni 2024, te 17:41.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek op 27 juni 2024 zijn
verschenen:
- de raadsvrouw van verzoeker, mr. Van Baarlen.
- de rechter.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter, in haar hoedanigheid van rechter-commissaris in de strafzaak tegen verzoeker (verdachte) met parketnummer 01.322491.20.
2.2.
Verzoeker heeft aan zijn wrakingsverzoek, zakelijk weergegeven, het volgende ten
grondslag gelegd.
Op 14 en 27 juni 2024 waren er getuigenverhoren gepland bij de rechter-commissaris.
Verzoeker heeft de raadsvrouw kort daarvoor, op 13 juni 2024, aangezocht om hem te
verdedigen in de strafzaak. De raadsvrouw heeft zich daarop gesteld. Op het moment van de
geplande verhoren heeft de raadsvrouw nog geen kennis kunnen nemen van het dossier, het
dossier dus ook niet met verzoeker kunnen bespreken en zich niet adequaat op de
getuigenverhoren kunnen voorbereiden. Daardoor kon zij tijdens de getuigenverhoren ook
geen effectieve verdediging voeren. De raadsvrouw heeft de rechter daarom gevraagd de
getuigenverhoren aan te houden. Dit verzoek is niet gehonoreerd door de rechter. Daarop
heeft de raadsvrouw de rechter voor de tweede keer gemotiveerd verzocht de
getuigenverhoren aan te houden.
Het afwijzen van het tweede verzoek om aanhouding en het aansluitend doorzetten van een
aantal getuigenverhoren, terwijl de raadsvrouw zich daar niet op heeft kunnen voorbereiden,
is voor de raadsvrouw van verzoeker aanleiding geweest de rechter te wraken.
De rechter is na de wraking doorgegaan met het verrichten van inhoudelijke
werkzaamheden in de zaak door enkele getuigen te horen, terwijl het wrakingsprotocol de
rechter gebiedt bij een wraking alle inhoudelijke werkzaamheden in de zaak te staken.
Het handelen van de rechter – het ondanks het verzoek daartoe niet aanhouden van de
getuigenverhoren en het, ondanks het wrakingsverzoek, horen van enkele getuigen – levert
een zwaarwegende aanwijzing op voor het aannemen van (minst genomen) de schijn van
partijdigheid. Die vrees voor vooringenomenheid is, aldus de raadsvrouw, objectief
gerechtvaardigd.
2.3.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten. Zij heeft -samengevat- aangevoerd dat de afwijzing van het verzoek tot uitstel van de getuigenverhoren een
processuele beslissing is. Dit levert geen grond voor wraking op. De rechter heeft zich
vervolgens genoodzaakt gezien om de verhoren van de eerste drie getuigen door te laten
gaan, omdat dit werkzaamheden betroffen die geen uitstel duIdden. Het ging om kwetsbare
getuigen, die tevens als slachtoffer dienen te worden beschouwd en waardoor de rechter zich
op grond van de EU-Slachtofferrichtlijn genoodzaakt voelde hun ondervraging geen
onnodige vertraging te laten oplopen. De beslissing om getuigen te horen is een
(proces)beslissing en levert geen grond voor wraking op.

3.De beoordeling

3.1.
Op grond van artikel 5 12 Sv kan een rechter alleen gewraakt worden als zich
omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen
lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als
de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter
wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel
dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van
bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen
van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid.
3.2.
De wrakingskamer is van oordeel dat beide wrakingsgronden zien op processuele
beslissingen van de rechter, te weten een afwijzing van een verzoek om uitstel van het horen
van getuigen en de beslissing tot het verrichten van werkzaamheden na gewraakt te zijn. Het
gesloten stelsel van rechtsmiddelen in strafzaken brengt mee dat een rechterlijke
(tussen)beslissing als zodanig geen grond kan vormen voor wraking: wraking is geen
verkapt rechtsmiddel. De wrakingskamer komt geen oordeel toe over de juistheid van de
(tussen)beslissing. Het is dus niet aan de wrakingskamer om de juistheid van de beslissing
tot het afwijzen van het uitstellen van de getuigenverhoren te beoordelen. Evenmin is het
aan de wrakingskamer om te beoordelen of het horen van getuigen een beslissing is die geen
uitstel duldde en waarbij de beslissing op het wrakingsverzoek niet kon worden afgewacht.
Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een
rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak.
3.3.
Wat betreft de motivering van de beslissing geldt evenzeer dat het gesloten stelsel
van rechtsmiddelen zich ertegen verzet dat die motivering grond kan vormen voor wraking,
ook indien het gaat om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te
summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend
anders indien de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden
van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de
motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van
vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven. (HR 25 september 2018,
ECLI:NL:HR:2018:1770, r.o. 4.2.4.)
3.4.
De vraag is of de beslissingen, vanwege hun motivering, blijk geven van
vooringenomenheid. Verzoeker heeft over de beslissing tot afwijzing van het verzoek om
uitstel van het horen van getuigen niet met voldoende feiten en omstandigheden
onderbouwd dat daarvan sprake is. Voor wat betreft de beslissing van de rechter om
getuigen te horen na gewraakt te zijn, geldt dat de rechter heeft gemotiveerd dat de die
ochtend te horen getuigen kwetsbare getuigen zijn voor wie een verhoor bij de rechter
commissaris zeer spannend is. Omdat één van de getuigen al was gearriveerd bij de
rechtbank en de twee overige getuigen (waarschijnlijk) al onderweg waren kon de beslissing
op het wrakingsverzoek in het belang van deze getuigen niet kon worden afgewacht, aldus
de rechter. Deze motivering geeft geen blijk van vooringenomenheid van de rechter.
3.5.
De verwijzing van verzoeker naar een uitspraak van de wrakingskamer van de
rechtbank Rotterdam (ECLI:NL:RBROT:2018:1830) maakt dit oordeel niet anders, omdat
de feiten en omstandigheden in die zaak wezenlijk anders zijn dan onderhavige feiten en
omstandigheden. In die zaak ging het om een procedurele beslissing, namelijk het uitstellen
van een getuigenverhoor nadat de advocaat had laten weten ziek te zijn en de verhoren niet
bij te kunnen wonen. In onderhavige zaak heeft de raadsvrouw de verhoren wel kunnen
bijwonen. Bovendien gaat het anders dan de zaak waar verzoeker naar verwijst in
onderhavige zaak om volgens de rechter kwetsbare getuigen.
3.6.
De conclusie is dat geen vooringenomenheid van de rechter kan worden
aangenomen en dat evenmin de daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het
wrakingsverzoek wordt daarom ongegrond verklaard.

4.De beslissing

De wrakingskamer
- verklaart het verzoek tot wraking ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mr. C.A. Mandemakers, voorzitter, mr. J.H. Wiggers en mr.
F. Kooijman, leden, in tegenwoordigheid van de griffier en is in het openbaar uitgesproken
op 8 juli 2024.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.