Beoordeling door de voorzieningenrechter
9. De voorzieningenrechter verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
10. Verzoekster heeft volgens de voorzieningenrechter een spoedeisend belang, omdat zij en haar medebewoners de woning tijdelijk uit moeten als de burgemeester die mag sluiten.
De burgemeester is bevoegd om de woning te sluiten
11. Verzoekster betwist niet dat een groot deel van de aangetroffen softdrugs, namelijk de 3.600 gram henneptoppen, bestemd was voor de drugshandel en dat de burgemeester om die reden bevoegd is de woning te sluiten. Het gaat in deze zaak alleen om de vraag of de burgemeester gebruik heeft mogen maken van zijn bevoegdheid en in dat verband of de sluiting noodzakelijk en evenwichtig is. Die vraag zal de voorzieningenrechter beantwoorden aan de hand van de gronden van verzoekster en met inachtneming van het toetsingskader zoals dat volgt uit de uitspraken van de Afdeling van 28 augustus 2019(de zogenoemde overzichtsuitspraak), 2 februari 2022en 6 juli 2022. Ook betrekt de voorzieningenrechter de uitspraak van 20 maart 2024.
Noodzakelijkheid van de sluiting
12. Bij de beoordeling van de noodzaak van de sluiting is de vraag aan de orde of de burgemeester met een minder ingrijpend middel had kunnen en moeten volstaan, omdat het beoogde doel ook daarmee had kunnen worden bereikt. Aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding moet worden beoordeeld of sluiting van een woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. Hierbij is ten eerste van belang de hoeveelheid en de soort aangetroffen drugs. Daarnaast is de rol van de woning in de keten van drugshandel van belang. Met een sluiting wordt de bekendheid van de woning als drugspand weggenomen. Daarmee wordt beoogd om de woning aan het drugscircuit te onttrekken. Dat drugs feitelijk in of vanuit de woning werden verhandeld, kan bijvoorbeeld blijken uit meldingen bij de politie over mogelijke handel vanuit de woning, verklaringen van buurtbewoners of het aantreffen van attributen die duiden op handel vanuit de woning zoals gripzakjes, ponypacks en/of een (grammen)weegschaal. Als er geen of weinig aanwijzingen zijn dat in of vanuit de woning drugs werden verhandeld, zal de burgemeester – als hij zich op het standpunt stelt dat van dergelijke handel wél sprake was – nader moeten onderbouwen waarom dat het geval was. Slaagt de burgemeester hierin niet of onvoldoende, dan zal er doorgaans een mindere mate van of geen overlast zijn in de omgeving van de woning en wordt de openbare orde in mindere mate of niet verstoord. In dit soort gevallen vindt de Afdeling dat een sluiting van meer dan zes maanden in beginsel onevenredig is. Als niet alleen aanwijzingen dat drugs in of vanuit de woning werden verhandeld afwezig zijn, maar ook andere omstandigheden ontbreken die volgens de overzichtsuitspraak bij de beoordeling van de noodzaak van de sluiting van belang zijn, zoals de omstandigheid dat het gaat om harddrugs, een recidivesituatie en de ligging van een pand in een voor drugscriminaliteit kwetsbare wijk, kan dit ertoe leiden dat er geen noodzaak bestaat om de woning te sluiten.
13. Verzoekster voert aan dat er geen noodzaak was tot sluiting van de woning en dat de burgemeester had moeten volstaan met een waarschuwing. Volgens haar zijn er geen indicaties voor handel in drugs in of vanuit de woning, zoals attributen die hierop duiden, wapens of meldingen van overlast in de wijk waardoor geen sprake is van ‘loop’ naar de woning. Verder is er geen sprake van recidive en ligt de woning niet in een voor drugscriminaliteit kwetsbare buurt. Ten aanzien van het aangetroffen contant geld heeft verzoekster een afdoende verklaring gegeven. Bovendien doet de omstandigheid dat de burgemeester wilde wachten met sluiting tot de voorzieningenrechter uitspraak had gedaan op het verzoek hangende de bezwaarprocedure af aan de noodzaak tot sluiting, evenals de omstandigheid dat er inmiddels een half jaar is verstreken sinds het besluit van 1 mei 2024 en de maatregel zijn herstellende functie heeft verloren.
14. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
15. Allereerst is van belang dat met de aangetroffen 3.838 gram hennep(toppen) – ruim 700 keer meer dan de toegestane hoeveelheid voor eigen gebruik van 5 gram softdrugs – sprake is van een grote hoeveelheid softdrugs. Hierbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat, zoals hiervoor is overwogen, tussen partijen niet in geschil is dat 3.600 gram hiervan bestemd was voor de drugshandel. Daarbij heeft de burgemeester erop mogen wijzen dat de openbare orde extra in het geding is geweest, omdat uit de verklaringen van [naam] blijkt dat het om gestolen drugs gaat. Overigens heeft hij ook verklaard dat hij de drugs wilde verkopen aan een “Duitser” en dit naar het oordeel van de voorzieningenrechter erop duidt dat de drugs in of vanuit de woning in drugs zouden gaan worden verhandeld. Over de andere aangetroffen 268 gram softdrugs stelt de voorzieningenrechter vast dat die (ook) geen geringe overschrijding is van de toegestane hoeveelheid voor eigen gebruik van 5 gram softdrugs en dat gelet hierop het aan verzoekster is om aannemelijk te maken dat deze hoeveelheid desondanks uitsluitend voor eigen gebruik was.Daarin is zij niet geslaagd. Haar toelichting dat haar partner in de veronderstelling verkeerde dat hij op een legale manier aan deze drugs is gekomen, omdat hij deze op een legale website heeft besteld, en dat het verschillende soorten smaken waren die hij wilde uitproberen, vormt een onvoldoende verklaring voor de aanmerkelijke hoeveelheid drugs waarmee immers ruim 50 keer de toegestane hoeveelheid voor eigen gebruik wordt overschreden.
16. Daarnaast is op grond van de aangetroffen attributen, namelijk € 8.330,- aan contant geld, de 29 gesealde zakjes (met hennep), drie sealbags (met hennep) en een weegschaal, voldoende komen vast te staan dat drugs in of vanuit de woning werden verhandeld.
Over het contant geld heeft de burgemeester erop mogen wijzen dat verzoekster aanvankelijk (alleen) heeft gesteld dat het inkomsten van haar werk als zelfstandig reisconsulente, een gewonnen geldbedrag van € 1.000,- en inkomsten van haar partner als zelfstandig taxichauffeur zijn, en dat dit niet strookt met haar latere stelling dat € 5.000,- van het aangetroffen geld een lening is van een kennis ten behoeve van de financiering van de leaseauto.Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat de (andere) voorzieningenrechter in rechtsoverweging 16 van de uitspraak van 13 juni 2024 ook is uitgegaan van de aanvankelijke toelichting van verzoekster over het aangetroffen contant geld. Daar komt bij dat verzoekster ter onderbouwing van de latere stelling alleen een financieringsvoorstel van de leasemaatschappij heeft overgelegd en dat uit dit document de gestelde lening van € 5.000,- niet blijkt. Verzoekster heeft tijdens de zitting niet duidelijk kunnen maken waarom zij geen schriftelijke verklaring heeft overgelegd van de persoon die de gestelde lening heeft verstrekt. Bij deze stand van zaken is de voorzieningenrechter uit oogpunt van een goede procesorde voorbijgegaan aan het tijdens de zitting door verzoekster gedane aanbod om alsnog een dergelijke verklaring over te leggen. Over de € 1.147,- van het aangetroffen geld heeft verzoekster gesteld dat het een ontvangen aanbetaling is van een bij haar geboekte reis. Verzoekster heeft hierbij echter alleen een factuur van de boeking overgelegd en dus geen document, zoals een afschrift van een betalingsbewijs, waaruit de gestelde ontvangen aanbetaling blijkt. Over de rest van het aangetroffen geld heeft verzoekster gesteld dat het gaat om een bedrag van € 1.000,- dat haar partner heeft gewonnen in een casino en een bedrag van € 880,- aan contante betalingen ten behoeve van de taxionderneming van haar partner. Zo al verzoekster hierin moet worden gevolgd neemt dat niet weg dat zij voor de herkomst van het overgrote deel van het aangetroffen contant geld niet aannemelijk heeft gemaakt dat dat geen verband houdt met drugshandel.
Over de aangetroffen weegschaal heeft verzoekster gesteld dat haar partner en zij een ijzerhandel/een onderneming in RDW-export hebben gehad en dat de weegschaal werd gebruikt om kentekenplaten te wegen en dat de weegschaal niet geschikt is om kleine zakjes drugs te wegen. Verzoekster heeft die stelling echter niet onderbouwd. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat uit een proces-verbaal van bevindingen van de politie van 12 april 2024 blijkt dat de weegschaal (van het merk ‘Escali’) in een ladekast is aangetroffen en dat niet valt in te zien dat een kentekenplaat niet op een grammenweegschaal kan worden gewogen.
De omstandigheid dat geen drugshandel in of vanuit de woning is waargenomen en geen meldingen over mogelijke handel vanuit de woning bekend zijn, laat onverlet dat de in de woning aangetroffen grote hoeveelheid softdrugs en verschillende, op drugshandel duidende, attributen, in onderlinge samenhang bezien, voldoende aanwijzingen zijn dat drugs in of vanuit de woning werden verhandeld.
17. Verder is de voorzieningenrechter van oordeel dat geen sprake is van een zodanig tijdsverloop dat sluiting van de woning redelijkerwijs niet meer zal bijdragen aan het bereiken van de doelen die met een dergelijke sluiting worden gediend. Volgens rechtspraakvan de Afdeling moet, als een burgemeester een pand nog niet feitelijk heeft gesloten en daar nog wel toe wil overgaan, hij daarom een beoordeling maken van de noodzaak van het alsnog sluiten als meer dan één jaar is verstreken sinds de datum dat de sluiting volgens het bestuursdwangbesluit zou zijn ingegaan. In dit geval hoeft de burgemeester die beoordeling niet te maken, omdat de sluiting zou zijn ingegaan op 16 mei 2024 en er dus nog geen jaar is verstreken. Bovendien is enig tijdsverloop ook nodig met het oog op een zorgvuldige voorbereiding van het besluit.Zo is verzoekster in de gelegenheid gesteld een zienswijze te geven op het voornemen, voordat de burgemeester het primaire besluit heeft genomen. De burgemeester heeft de effectuering van het primaire besluit opgeschort in afwachting van het de uitspraak van de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorzieningen hangende het bezwaar en de burgemeester heeft verzoeksters bezwaar voorgelegd aan een bezwaarschriftencommissie en verzoekster is in dat kader gehoord.
18. Gelet op het voorgaande concludeert de voorzieningenrechter dat de burgemeester het noodzakelijk heeft mogen vinden om de woning te sluiten.
Evenwichtigheid van de sluiting
19. Als de burgemeester zich redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat sluiting van de woning noodzakelijk is, dient hij zich ervan te vergewissen dat de duur van de sluiting evenwichtig is, ook als de duur in overeenstemming is met de duur die volgt uit een beleidsregel. In de overzichtsuitspraak is overwogen dat bij de beoordeling van de evenwichtigheid verschillende omstandigheden van belang zijn, zoals de mate van verwijtbaarheid van de aangeschreven persoon, een bijzondere binding met de woning, de mogelijkheid om weer in de woning terug te keren, of de overtreder door sluiting van de woning op een zwarte lijst komt te staan bij een woningbouwcorporatie als gevolg waarvan hij voor een bepaalde duur geen nieuwe sociale huurwoning kan huren in de regio en of er minderjarige kinderen in de woning wonen. De nadelige gevolgen van de sluiting moeten worden afgewogen tegen de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat de burgemeester een sluiting noodzakelijk mocht vinden. Een sluiting met veel nadelige gevolgen is niet per definitie onevenwichtig. Inherent aan de sluiting van de woning is dat de bewoner de woning moet verlaten. Dat is op zichzelf geen bijzondere omstandigheid.
20. Verzoekster vindt dat haar geen verwijt van de overtreding kan worden gemaakt omdat zij niet wist van de aanwezigheid van de gevonden drugs in de garage. Verzoekster voert verder aan dat zij niet in staat in om zelf te voorzien in vervangende woonruimte, mede vanwege het gebrek aan financiële middelen. In dat kader vindt verzoekster dat de burgemeester bij het nemen van het bestreden besluit onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van verzoekster om in de woning te kunnen blijven in het kader van artikel 8 van het EVRM, en meer in het bijzonder met de belangen van haar minderjarige kinderen op grond van artikel 3 van het IVRK.
21. Als het gaat om de beoordeling van de verwijtbaarheid, dan moet het volgende worden meegewogen. Het ontbreken van iedere betrokkenheid bij de overtreding kan afzonderlijk of tezamen met andere omstandigheden maken dat de burgemeester niet van zijn bevoegdheid tot sluiting van de woning gebruik mag maken. Een hoofdbewoner kan bijvoorbeeld geen verwijt van de overtreding worden gemaakt als hij niet op de hoogte was en evenmin redelijkerwijs op de hoogte kon zijn van de aanwezigheid van de aangetroffen drugs in zijn woning. Wel wordt van de hoofdbewoner verlangd dat hij toezicht uitoefent op wat in de woning gebeurt. Daarbij past de kanttekening dat er grenzen zijn aan het toezicht dat redelijkerwijs mag worden verwacht en dat dat mede afhankelijk is van de woonsituatie. De burgemeester zal, indien hij van zijn bevoegdheid tot sluiting van een woning gebruik maakt, deugdelijk moeten motiveren welk verwijt de hoofdbewoner die door de sluiting wordt getroffen, wordt gemaakt.
22. De voorzieningenrechter stelt vast dat de drugs zijn aangetroffen in de garage waarvan verzoekster stelt dat die daar – voor haar – zijn verstopt door [naam] (3.600 gram henneptoppen) en haar partner (268 gram hennep).
Zoals verzoekster zelf over [naam] heeft gesteld is hij dakloos en mocht hij van haar af en toe in de garage slapen. Dan mag naar het oordeel van de voorzieningenrechter van haar worden verlangd dat zij toezicht uitoefent op wat in de garage gebeurt. Naar zij zelf stelt is zij nooit in de garage geweest en is de garage niet afgesloten geweest. Daarmee staat vast dat zij geen toezicht heeft gehouden. Dat zij [naam] al lang kent, vormt geen rechtvaardiging om van toezicht af te zien. Mede vanwege de omstandigheid dat hij dakloos is, had verzoekster alert moeten zijn.
Verder heeft verzoekster zelf verklaard dat zij heeft geweten van de drugs die door haar partner zijn besteld en dat zij tegen hem heeft gezegd dat hij die moest weggooien. Omdat verzoekster op de hoogte was van de aanwezigheid van drugs in de woning, had zij erop moeten toezien dat de drugs uit de woning werden verwijderd. Door slechts haar partner op te dragen de drugs weg te gooien en niet te controleren dat hij dat daadwerkelijk zou doen, heeft zij dat niet gedaan. Gelet hierop komt geen betekenis toe aan de (gestelde) omstandigheid dat verzoekster nooit in de garage is geweest.
Het voorgaande betekent dat verzoekster in ieder geval op de hoogte had kunnen zijn van de in de garage aangetroffen drugs.
23. Ten aanzien van de belangen van de minderjarige kinderen van verzoekster wijst de voorzieningenrechter erop dat als uitgangspunt geldt dat ouders van minderjarige inwonende kinderen zelf verantwoordelijk zijn voor het vinden van vervangende woonruimte bij ontruiming of sluiting van de woning als gevolg van handelen of nalaten van de ouders. Dat is in dit geval niet anders, omdat verzoekster, zoals hiervoor is geoordeeld, op de hoogte had kunnen zijn de in de woning aangetroffen zaken. Daar komt bij dat de sluiting van de woning mede het rechtstreeks gevolg is van het handelen van de partner van verzoekster die vader is van één van de minderjarige kinderen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de burgemeester zich op het standpunt heeft mogen stellen dat verzoekster niet met stukken aannemelijk heeft gemaakt dat zij naar vervangende woonruimte heeft gezocht. Dat laat onverlet dat de burgemeester zich, in het licht van artikel 8 van het EVRM en het IVRK, bij de voorbereiding van een besluit tot sluiting van een woning rekenschap moet geven van de aanwezigheid van inwonende, minderjarige kinderen en de gevolgen van de sluiting voor die kinderen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de burgemeester dat gedaan door erop te wijzen dat hij ondersteuning zal bieden indien blijkt dat verzoekster geen vervangende woonruimte kan vinden. Op de zitting is namens de burgemeester bevestigd dat in het uiterste geval noodopvang voor het gezin wordt geboden.
24. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat de sluiting van de woning voor de duur van drie maanden evenwichtig is.