ECLI:NL:RBDHA:2024:9659

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 mei 2024
Publicatiedatum
20 juni 2024
Zaaknummer
AWB - 24 _ 2172
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening bij tijdelijke sluiting woning wegens drugshandel

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Verzoeker, die in zijn woning aan de [adres] te [plaats] woont, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de burgemeester van Krimpenerwaard om zijn woning voor drie maanden te sluiten op grond van artikel 13b van de Opiumwet. De sluiting was het gevolg van de aangetroffen handelshoeveelheid harddrugs en diverse meldingen van overlast. De voorzieningenrechter oordeelt dat er geen sprake is van een onredelijk lang tijdsverloop dat de sluiting niet meer zou rechtvaardigen. De voorzieningenrechter stelt vast dat de aangetroffen hoeveelheid MDMA in de woning de grens van 0,5 gram ruimschoots overschrijdt, wat duidt op een handelshoeveelheid. De rechter benadrukt dat de sluiting van de woning noodzakelijk is voor de openbare orde en dat het belang van de sluiting zwaarder weegt dan het belang van verzoeker om in de woning te blijven. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af, met de conclusie dat het besluit in bezwaar waarschijnlijk zal standhouden. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 29 mei 2024.

Uitspraak

REchtbank DEN Haag
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/2172
uitspraak van de voorzieningenrechter van 29 mei 2024 op het verzoek om een voorlopige voorziening van

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. S. van der Eijk),
tegen

de burgemeester van Krimpenerwaard, verweerder

(gemachtigden: mr. T. Schouten en mr. P. Bijleveld).

Derde-partij: Stichting Qua Wonen, te Bergambacht

(gemachtigde: [naam 1] )

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen een last onder bestuursdwang, houdende de sluiting van zijn woning aan de [adres] te [plaats] (de woning). [1]
1.1.
Met het (primaire) besluit van 11 maart 2024 (het besluit) heeft verweerder besloten om de woning voor de duur van drie maanden te sluiten met ingang van 18 maart 2024.
1.2.
Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
1.3.
Verweerder heeft de sluiting opgeschort in afwachting van de uitspraak van de voorzieningenrechter. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 8 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, die is vergezeld van [naam 2] (zijn vriendin), de gemachtigde van verzoeker, de gemachtigden van verweerder en de gemachtigde van derde-partij.
De voorzieningenrechter heeft ter zitting het onderzoek geschorst. Verzoeker is in de gelegenheid gesteld om nadere medische stukken in te dienen en verweerder is in de gelegenheid gesteld om daarop te reageren. Partijen hebben een reactie ingediend. Verzoeker heeft desgevraagd laten weten een nadere zitting te wensen om te worden gehoord.
1.5
Op 14 mei 2024 heeft een nadere zitting plaatsgevonden. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigden van verweerder.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
2. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2.1.
In de bestuurlijke rapportage van de politie van 8 augustus 2023 (definitief ondertekend op 12 september 2023) is vermeld dat de politie op 13 mei 2023 naar aanleiding van een melding van geluidsoverlast de woning heeft bezocht. Verzoeker was niet in de woning, maar er was wel een aantal bezoekers. De politie zag op een tafel een hoeveelheid gripzakjes met inhoud, zoals pillen en poeder. De politie heeft de woning verlaten en is later op die nacht de woning binnengetreden. Verzoeker was toen aanwezig. In de woning is onder meer in totaal 13,6 gram MDMA aangetroffen (in de vorm van 21 groene en 5 roze pillen en witkleurig kristalachtig poeder in verschillende gripzakjes). In de rapportage is voorts vermeld dat er diverse meldingen zijn gedaan in de periode 2021 tot en met 16 juli 2023 over verzoeker, met betrekking tot (geluids)overlast, ruzies, een komen en gaan van ongure types in/naar de woning en vermoedens van het gebruik en dealen van drugs in/bij de woning. Bij een autocontrole waarbij verdovende middelen zijn aangetroffen, heeft een betrokkene verklaard over een persoon die 3-MMC koopt van verzoeker. In 2023 is in het kader van een (ander) onderzoek een gsm van een verdachte in beslag genomen, waarin audioberichten van verzoeker aan de verdachte stonden. Uit die berichten, waarin verzoeker 3-MMC en voorts onder de Geneesmiddelenwet vallende naaldjes Ketamine noemt, is opgemaakt dat verzoeker samen met die verdachte dealt in verdovende middelen. In de genoemde jaren zijn ook meldingen gedaan dat verzoeker en bezoekers van de woning lachgasflessen heen en weer sjouwden. Op 14 mei 2023 is de politie afgegaan op een melding van een ruzie in de straat tussen verzoeker en zijn buurman. De politie heeft op die dag gesproken met bewoners uit de straat.
In de rapportage is nog vermeld dat de politie op 27 juni 2023 bij de woning is geweest, dat daar niet open werd gedaan en dat de politie zag en hoorde dat twee personen in de achtertuin van en in de poort bij de woning snuivende geluiden maakten.
Op 16 juli 2023 heeft een omwonende geluidhinder en een ruzie bij de woning gemeld.
Verzoeker is bij de politie bekend als drugsverslaafde.
2.2.
Verweerder heeft op 13 november 2023 het voornemen tot sluiting aan verzoeker kenbaar gemaakt. Verzoeker heeft op 21 november 2023 gereageerd, maar dat hij in afwachting is van contact met een advocaat en hij verzoekt verweerder hem even de tijd te geven om met een gepast onderbouwd bezwaar te kunnen komen. Verweerder geeft verzoeker op 22 november 2023 gevraagd of het voor hem haalbaar is om voor
27 november 2023 een zienswijze in te dienen. Op 27 november 2023 heeft verweerder de gemachtigde van verzoeker meegedeeld dat de zienswijzetermijn wordt verlengd tot
4 december 2024. De zienswijze is ingediend op 4 december 2023. Derde-partij heeft op
24 november 2023 een zienswijze ingediend. De gemachtigde van verzoeker heeft op
4 januari 2024, naar aanleiding van het daartoe strekkende verzoek van verweerder van
13 december 2023, meegedeeld dat verzoeker niet over vervangende woonruimte beschikt in het geval van een sluiting.
2.3.
In de aanvullende bestuurlijke rapportage van de politie van 15 januari 2024 (ondertekend op 18 januari 2024) zijn onderzoeksbevindingen in de periode van november 2023 tot en met 13 januari 2024 vermeld. Dit ging over (geluids)overlast in de woning. Voorts ging het om informatie dat men bij een persoon genaamd [bijnaam] aan harddrugs kon komen en dat het betreffende telefoonnummer was te relateren aan verzoeker.
2.4.
Verweerder ziet in de aanvullende bestuurlijke rapportage een onveranderd beeld en
heeft het besluit op 11 maart 2024 genomen.
Verzoeker heeft bezwaar gemaakt en een kennisgeving van het Openbaar Ministerie (OM) van 5 maart 2024 meegezonden, waarin is vermeld dat een zaak betreffende het aanwezig hebben van 1 stof lijst I, gepleegd op 13 mei 2023 te Schoonhoven, wordt geseponeerd vanwege onvoldoende bewijs.
Overwegingen
3. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker niet heeft betwist dat op 13 mei 2023 een hoeveelheid harddrugs (MDMA) in de woning is aangetroffen, zoals is vermeld in de bestuurlijke rapportage van 8 augustus 2023. Met de aangetroffen hoeveelheid is de grens van 0,5 gram harddrugs ruimschoots overschreden en in de rechtspraak wordt dan als uitgangspunt aanvaard dat er vanuit kan worden gegaan dat sprake is van een handelshoeveelheid die (mede) bestemd is voor de verkoop, aflevering of verstrekking. Verzoeker heeft het tegendeel niet aannemelijk gemaakt. [2] De politie heeft na een melding van overlast bij het eerste bezoek op 13 mei 2023 al bezoekers aangetroffen in de woning, met gripzakjes met inhoud op tafel, en verzoeker was niet aanwezig. Er zijn meldingen gedaan van een komen en gaan van bezoekers. Op 14 mei 2023 hebben bewoners uit de straat de politie verteld dat zij al twee jaar overlast ervaren en dat zij allemaal bang zijn voor de veiligheid van hun kinderen. In de weekends tussen 01:00 uur en 03:00 uur rijden veel auto’s in de straat en het lijkt erop dat er dealers bij verzoeker aan de deur komen.
Het enkele gegeven dat sprake is van een sepot vanwege onvoldoende bewijs kan er niet toe leiden dat al gelet hierop het verzoek om een voorlopige voorziening moet worden toegewezen. Bij de vraag naar de bevoegdheid tot sluiting is niet van belang of verzoeker wel of niet strafrechtelijk wordt vervolgd of dat hem op enigerlei wijze een verwijt te maken valt. Verweerder is bevoegd de sluiting van de woning te gelasten.
Geschiktheid
4. De voorzieningenrechter volgt het standpunt van verweerder dat de maatregel van sluiting geschikt kan worden geacht, omdat dit zorgt voor beheersing van drugsgebruik en vermindering van overlast.
Noodzaak en evenwichtigheid
5.1.
Verweerder heeft de sluiting van de woning noodzakelijk mogen achten, vanwege de aangetroffen handelshoeveelheid harddrugs en dat het aannemelijk is dat er drugs vanuit de woning worden verkocht. Dit brengt gevaar voor de openbare orde met zich mee.
Uitgangspunt is dat, als in een woning een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen, aangenomen mag worden dat de woning een rol vervult binnen de keten van drugshandel. Dat levert op zichzelf al een belang bij sluiting op, ook als ter plaatse geen overlast of feitelijke drugshandel is geconstateerd. Met een sluiting wordt de bekendheid van een pand als drugspand weggenomen en wordt de ‘loop’ naar het pand eruit gehaald, waarmee het pand aan het drugscircuit wordt onttrokken. In dit geval zijn er meldingen over overlast en van ‘loop’. Ook als ter plaatse geen feitelijke drugshandel is geconstateerd, kan worden aangenomen dat de woning een rol vervult binnen de keten van drugshandel.
5.2.
Verzoeker stelt dat er sprake is van zodanig tijdsverloop tussen de vondst van drugs in de woning op 13 mei 2023 en het besluit - zelfs tot op heden - dat geen sprake meer is van enig actueel belang om nog tot sluiting van de woning over te gaan.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat geen sprake is van een zodanig tijdsverloop dat sluiting van een pand redelijkerwijs niet meer zal bijdragen aan het bereiken van de doelen die met een dergelijke sluiting worden gediend. [3] Volgens rechtspraak moet, als een burgemeester een pand nog niet feitelijk heeft gesloten en daar nog wel toe wil overgaan, hij daarom een beoordeling maken van de noodzaak van het alsnog sluiten als meer dan één jaar is verstreken sinds de datum dat de sluiting volgens het bestuursdwangbesluit zou zijn ingegaan. De sluiting zou in het geval van verzoeker op 18 maart 2024 ingaan.
In de bestuurlijke rapportage zijn ook bevindingen op 27 juni 2023 en een melding van
16 juli 2023 vermeld. Niet kan worden gezegd dat verweerder na ontvangst van de bestuurlijke rapportage, die definitief is ondertekend op 12 september 2023, onredelijk lang heeft gewacht met zijn besluitvorming. Enig tijdsverloop is ook nodig met het oog op een zorgvuldige voorbereiding van het besluit, waarbij betrokkenen de gelegenheid worden gegeven een zienswijze te geven op het voorgenomen besluit, wat in het geval van verzoeker ook is gebeurd. [4] Verweerder heeft verzoeker desgevraagd een ruimere termijn gegund voor de zienswijze en de beantwoording van een nadere vraag over vervangende woonruimte door verzoeker heeft enige tijd geduurd. Voorts heeft verweerder een aanvullende bestuurlijke rapportage gekregen die ook is meegewogen bij de besluitvorming.
Ten slotte heeft verweerder de effectuering van het bestuursdwangbesluit opgeschort in afwachting van de uitspraak van de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening. Van een onredelijk lang tijdsverloop is dan ook geen sprake.
5.3.
Verzoeker heeft, onder verwijzing naar een verklaring van de huisarts van
5 april 2024 dat verzoeker bekend is met ADHD en een bevestiging van de GGZ van
3 april 2024 dat verzoeker is doorverwezen, aangevoerd dat sluiting van de woning hem ver zal terugwerpen in zijn poging om meer structuur te krijgen. Verweerder heeft op de zitting van 8 april 2024 meegedeeld dat dit nog te summier is om te komen tot een andere uitkomst bij de belangenafweging. Verweerder is bereid om met meer medische onderbouwing van verzoeker te beoordelen of een andere uitkomst aan de orde kan zijn.
Verzoeker heeft vervolgens een brief van de huisartsartsenpraktijk van 15 april 2024 ingezonden, waarin is vermeld dat men zich kan voorstellen dat het verlies van een woning voor een persoon heftige consequenties kan hebben, zo ook voor verzoeker. Men kan hier verder echter geen waardeoordeel over uitspreken. Voorts heeft verzoeker de toelichting van de huisarts van 3 april 2024 (bij de heraanmelding/verwijsbrief van 3 april 2024) ingezonden, waarin is vermeld dat verzoeker aan de slag wil gaan met hechtingsproblematiek uit het verleden en de verlatingsangst die hij heden ervaart.
Verweerder heeft bij brief van 19 april 2024 meegedeeld dat op grond van de nadere medische informatie niet kan worden geconcludeerd dat de gevolgen van de sluiting zodanig zijn dat dit tot een ander besluit zou moeten leiden.
De voorzieningenrechter overweegt dat (de gemachtigde van) verzoeker op de zitting van
14 mei 2024 dit niet verder heeft betwist. Verweerder heeft de sluiting van de woning redelijkerwijs evenwichtig kunnen achten. De belangen van verzoeker zijn meegewogen. Verzoeker heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij een bijzondere binding heeft met de woning en dat het niet mogelijk is geweest om vervangende woonruimte te vinden. Verzoeker heeft, anders dan hij heeft gesteld, niet aannemelijk gemaakt dat hij door een sluiting van de woning schade zal leiden. Daarom heeft verweerder het belang van sluiting van de woning zwaarder mogen laten wegen dan het belang van verzoeker om in de woning te mogen blijven wonen.

Conclusie en gevolgen

6. De voorzieningenrechter komt tot de conclusie dat het besluit in bezwaar waarschijnlijk zal standhouden. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling of een vergoeding van het griffierecht, bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van A.J. van Rossum, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 mei 2024.
griffier voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open

Voetnoten

1.Op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Opiumwet (Ow), de Beleidsregel artikel 13b Opiumwet gemeente Krimpenerwaard 2021 (het Beleid)
2.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van
3.Zie de uitspraak van de Afdeling van 22 maart 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:1142) met verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 8 december 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:2756), uitspraak van de Afdeling van
4.Zie de uitspraak van de Afdeling van 4 oktober 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:3705)