ECLI:NL:RBOBR:2024:5577

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
21 november 2024
Publicatiedatum
19 november 2024
Zaaknummer
24/1920
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Waardering zorgcentrum en objectafbakening in het kader van de Wet WOZ

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedateerd 21 november 2024, wordt het beroep van [bedrijf] B.V. tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Oost-Brabant beoordeeld. De zaak betreft de waardering van een zorgcentrum, dat oorspronkelijk een klooster was, en de objectafbakening volgens de Wet WOZ. De heffingsambtenaar had een kadastraal perceel van 43.921 m² niet betrokken in de waardering, terwijl dit perceel wel tot het zorgcentrum behoort. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar ten onrechte het object te klein heeft afgebakend, aangezien het zorgcentrum en het naastgelegen perceel dezelfde eigenaar en gebruiker hadden op de waardepeildatum. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt de aanslag onroerendezaakbelasting (OZB) voor het zorgcentrum. Tevens wordt de heffingsambtenaar veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiseres, die in bezwaar en beroep zijn gemaakt. De rechtbank stelt de proceskosten voor de bezwaar- en beroepsfase vast op respectievelijk € 1.248 en € 676,88, en bepaalt dat het griffierecht van € 371 aan eiseres moet worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 24/1920

uitspraak van de meervoudige kamer van 21 november 2024 in de zaken tussen

[bedrijf] B.V., uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: D. van der Locht),
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Oost-Brabant, de heffingsambtenaar
(gemachtigde: S.A. van Eck).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 8 februari 2024 en de waarde van het object [adres] in [plaats] .
2.
De heffingsambtenaar heeft de WOZ-waarde voor kalenderjaar 2023 met de beschikking van 22 februari 2023 vastgesteld op € 1.452.000. De waarde is vastgesteld per waardepeildatum 1 januari 2022 en geldt voor het kalenderjaar 2023. De WOZ-beschikking is opgenomen in het aanslagbiljet van dezelfde datum. In dit aanslagbiljet heeft de heffingsambtenaar voor dit kalenderjaar de aanslag onroerendezaakbelasting (OZB) 2023 gebruiker naar een grondslag van € 658.000 opgelegd.
3. De heffingsambtenaar heeft met de in één geschrift verenigde uitspraken op bezwaar van 8 februari 2024 ook de waarde van het object voor het kalenderjaar 2023 en de aanslag OZB gebruikersheffing gehandhaafd (bestreden uitspraak). Aan eiseres is een proceskostenvergoeding toegekend van € 620 voor de verlaging van de waarden van drie andere in de uitspraak genoemde objecten.
4. Eiseres heeft tegen de bestreden uitspraak beroep ingesteld en de heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
5. De rechtbank heeft partijen op 1 oktober 2024 een brief gestuurd waarop partijen hebben gereageerd.
6. De rechtbank heeft het beroep op 10 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de kantoorgenoot van de gemachtigde van eiseres, [naam] en taxateur E.M.J. Brandsen RT, en de gemachtigde van de heffingsambtenaar.

Feiten

7. Eiseres is huurder en daarmee gebruiker van de onroerende zaak.
8. Het betreft een zorgcentrum. Het oorspronkelijk bouwjaar van het object, een voormalig klooster, is 1952. Vervolgens zijn diverse aanbouwen gerealiseerd in 1961, 1981 en 1994. In 2014 heeft het object de functie gekregen als verzorgingstehuis. De opstallen omvatten verzorgingsruimtes, woonruimtes, centrale voorzieningen op de begane grond en de eerste verdieping en een vrijstaande berging/schuur.

Beoordeling door de rechtbankDe objectafbakening

9. De rechtbank moet allereerst ambtshalve oordelen over de objectafbakening. Vanwege het dwingend karakter van artikel 16 van de Wet WOZ komt aan de heffingsambtenaar daarbij geen beoordelingsvrijheid toe. [1] De rechtbank moet zich over de juistheid van de door de heffingsambtenaar toegepaste objectafbakening zelfstandig een oordeel vormen. Zij mag zich daarbij niet laten weerhouden door de omstandigheid dat partijen van een andere opvatting zijn uitgegaan. [2]
10. De rechtbank heeft voorafgaand aan de zitting een brief naar partijen gestuurd waarin zij heeft aangeven dat mogelijk sprake is van een onjuiste objectafbakening.
11. De heffingsambtenaar heeft in zijn reactie en ook ter zitting betwist dat sprake is van een onjuiste objectafbakening. Hij heeft gesteld dat perceel [perceel] , groot 43.921 m², als onderdeel in eerste instantie niet in de waardering is betrokken, maar dat het wel altijd onderdeel is geweest van het klooster en niet los van het hoofdobject kan worden beschouwd.
12. Eiseres heeft in haar reactie, kort gezegd, aangegeven dat de heffingsambtenaar ten onrechte perceel [perceel] niet heeft betrokken in de objectafbakening. Daarmee is volgens eiseres sprake van een onjuiste objectafbakening.
13. In artikel 16 van de Wet WOZ is het volgende bepaald:
“Voor de toepassing van de wet wordt als één onroerende zaak aangemerkt:
a. een gebouwd eigendom;
b. een ongebouwd eigendom; (…)
d. een samenstel van twee of meer (…) eigendommen (…) die bij dezelfde belastingplichtige in gebruik zijn en die, naar de omstandigheden beoordeeld, bij elkaar behoren; (…).”
14. Of sprake is van een samenstel zoals bedoeld in artikel 16, onderdeel d, van de Wet WOZ moet worden beoordeeld naar de omstandigheden. De heffingsambtenaar heeft bij de aanslag en de WOZ-beschikking van 22 februari 2023, zoals ook volgt uit het taxatieverslag dat de heffingsambtenaar in bezwaar heeft overgelegd, het object afgebakend met een perceelgrootte van 26.172 m² met daarop gelegen de opstallen. Uit het taxatieverslag blijkt duidelijk dat de heffingsambtenaar alleen perceel [perceel] , groot 26.172 m², heeft betrokken. In beroep heeft de heffingsambtenaar op 27 september 2024 een verweerschrift uitgebracht en daarbij onder andere een taxatierapport gevoegd. In dit taxatierapport staat, voor zover hier van belang, vermeld op bladzijde 6:
“Bij de controle van de objectkenmerken ten behoeve van onderhavige taxatie is gebleken dat het perceel [perceel] , groot 43.921 m² in eerste instantie niet in de waardering is betrokken. In beroep dit perceel betrokken in de taxatie (…).”Dat betekent volgens de rechtbank dat in dit geval sprake is van een samenstel van een gebouwd eigendom (de opstallen) en twee ongebouwde eigendommen (de twee kadastrale percelen) die bij eiseres in gebruik zijn en die, naar de omstandigheden beoordeeld, bij elkaar horen.
15. De rechtbank volgt de heffingsambtenaar dan ook niet in zijn standpunt dat kadastraal perceel [perceel] altijd is meegenomen in de objectafbakening. De rechtbank constateert namelijk dat de heffingsambtenaar aanvankelijk het object heeft afgebakend met daarbij enkel behorend kadastraal perceel [perceel] , groot 26.172 m². Anders dan de heffingsambtenaar stelt, maakte het perceel [perceel] niet eerder dan in beroep deel uit van het object. Dat betekent dat de heffingsambtenaar het object te klein heeft afgebakend en het laatstgenoemde kadastrale perceel ten onrechte buiten de waardering is gehouden.
16. Omdat het object te klein is afgebakend volgt uit het Schiphol-arrest dat de WOZ-beschikking onjuist is en de aanslag als een ten onrechte vastgestelde aanslag geldt. Dat betekent dat de rechtbank, anders dan wat de heffingsambtenaar heeft bepleit, niet toekomt aan de inhoudelijke beoordeling en het bespreken van de beroepsgronden. Het beroep is dus gegrond en de rechtbank zal de WOZ-beschikking en de aanslag OZB vernietigen. [3] De heffingsambtenaar kan voor het juist afgebakende object een nieuwe WOZ-beschikking geven. Ook kan verweerder een nieuwe aanslag OZB opleggen, als de termijn van artikel 11, derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen nog niet is verstreken.

Conclusie en gevolgen

17.
Omdat het beroep gegrond wordt verklaard, ziet de rechtbank reden om te bepalen dat het griffierecht (€ 371) moet worden vergoed.
18. Ook ziet de rechtbank aanleiding een veroordeling uit te spreken in de proceskosten van eiseres in de bezwaar- en beroepsfase. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht, als volgt berekend.
Bezwaarfase
19. Eiseres heeft in bezwaar gevraagd om vergoeding van de proceskosten. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend en is naar de hoorzitting gegaan. In het geval van eiseres zijn in bezwaar de waarden van twee andere objecten verlaagd, maar deze zijn op één aanslag vermeld en de bezwaren daartegen hebben dus ook te gelden als één bezwaarschrift. De omstandigheid dat belanghebbende in afzonderlijke geschriften bezwaar heeft gemaakt doet hieraan niet af. [4] De Hoge Raad heeft bepaald dat de kosten voor het bezwaar met toepassing van het hogere tarief voor overige gevallen worden vergoed. [5] Omdat de uitspraak van de rechtbank in 2024 wordt gedaan, moet daarbij het tarief worden toegepast dat in 2024 is vastgesteld (€ 624 per punt voor bezwaar). [6] Voor een vergoeding van andere kosten in bezwaar bestaat geen grond. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen een WOZ-beschikking van voor 1 januari 2024. Gelet op het overgangsrecht betekent dit, dat de in artikel 30a van de Wet WOZ bepaalde vermenigvuldigingsfactor voor de bezwaarfase niet van toepassing is. De rechtbank stelt op grond hiervan de kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op in totaal € 1.248 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor de hoorzitting met een waarde per punt van € 624), waarvan de heffingsambtenaar al € 620 heeft vergoed.
Beroepsfase
20. De gemachtigde van eiseres heeft een beroepschrift ingediend en is op de zitting verschenen. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875. De vergoeding voor de beroepsfase bedraagt dan € 2.187,50 (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor de zitting en 0,5 punt voor de schriftelijke reactie van eiseres, met een waarde per punt van € 875 en een wegingsfactor 1). De rechtbank ziet geen aanleiding om vanwege bijzondere omstandigheden de wegingsfactor aan te passen naar boven zoals eiseres heeft betoogd. Voor zover de zaak aanvankelijk ingewikkelder was dan gemiddeld, betreft het vooral de inspanning van de taxateur en niet zozeer de inspanning van de gemachtigde. Omdat het beroep van eiseres is gericht tegen een uitspraak op bezwaar van 8 februari 2024 [7] is de wettelijke vermenigvuldigingsfactor van 0,25 uit de Wet WOZ [8] voor de proceskostenvergoeding in de beroepsfase wel van toepassing. De vergoeding voor de beroepsfase bedraagt daarmee € 546,88.
21. De rechtbank ziet geen aanleiding voor de vergoeding van de kosten van het namens eiseres opgestelde taxatierapport, omdat voor vergoeding geen aanleiding bestaat omdat het besluit wordt vernietigd vanwege een ambtshalve te toetsen aspect. De heffingsambtenaar moet wel de kosten vergoeden voor het bijwonen van de zitting door de taxateur, omdat het voorafgaand aan de zitting nog niet duidelijk was of tot een inhoudelijke bespreking van het geschil zou worden gekomen. Hierbij wordt hetzelfde tarief in aanmerking genomen als voor de taxatiewerkzaamheden geldt. De rechtbank stelt deze kosten vast op € 130 per uur (zittingsduur 1 uur), exclusief BTW, omdat onweersproken is dat deze BTW niet op haar drukt. In het Bpb en de toepasselijke Richtlijn is, anders dan eiseres meent, geen grondslag voor een afzonderlijke vergoeding van de gemaakte reiskosten van de taxateur. [9]
22. De totale proceskosten voor beroep komen daarmee uit op € 676,88.
23. De rechtbank merkt ten slotte op dat de heffingsambtenaar op grond van artikel 30a, vierde lid, van de Wet WOZ verplicht is om de genoemde bedragen uit te betalen op een bankrekening die op naam staat van eiseres.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de bestreden uitspraak voor zover deze ziet op het object [adres] in [plaats] en de proceskostenvergoeding in bewaar;
  • vernietigt de WOZ-beschikking ten aanzien van het object [adres] in [plaats] en de op die waarde gebaseerde aanslag onroerendezaakbelasting gebruikersheffing;
  • stelt de aan eiseres te vergoeden proceskosten van bezwaar vast op een bedrag van
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van de bestreden uitspraak;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van beroep tot een bedrag van
  • draagt de heffingsambtenaar op het betaalde griffierecht van € 371 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van den Brink, voorzitter, en mr. M. Venderbosch en mr. R. Grimbergen, leden, in aanwezigheid van drs. H.A.J.A. van de Laar, griffier.
De uitspraak is in het openbaar geschied op 21 november 2024.
griffier
De voorzitter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroepEen partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Hoge Raad, 9 mei 2003, ECLI:NL:HR:2003:AD6058 (Schiphol-arrest).
2.Hoge Raad, 18 januari 1984, ECLI:NL:HR:1984:AW8687.
3.Zie Hoge Raad 9 mei 2003, ECLI:NL:HR:2003:AD6058 (Schiphol-arrest).
4.Hoge Raad, 12 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ6822 en Hoge Raad, 9 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:19.
5.Hoge Raad, 12 juli 2024, ECLI:NL:HR:2024:1060.
6.Bijlage bij het Bpb onder B.
7.Artikel IV, onder a, van de Wet herwaardering proceskostenvergoedingen WOZ en bpm.
8.Artikel 30a, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wet WOZ.
9.Richtlijn van de belastingkamers van de gerechtshoven inzake vergoeding van proceskosten bij WOZ-taxaties, Stcrt. 2018, 28796.