ECLI:NL:RBOBR:2024:5485

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
14 november 2024
Publicatiedatum
14 november 2024
Zaaknummer
C/01/408646 / KG ZA 24-530
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming huurwoning wegens drugshandel en tekortkomingen huurder

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 14 november 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de stichting Trudo en een huurder. De huurder, die een zelfstandige woonruimte huurt van Trudo, wordt beschuldigd van het gebruik van de woning voor de opslag en handel van harddrugs. Tijdens een politie-inval op 11 september 2024 werd in de woning van de huurder een aanzienlijke hoeveelheid amfetamine (725 gram) aangetroffen, evenals attributen die vaak worden gebruikt voor drugshandel, zoals versnijdingsmiddelen en verpakkingsmateriaal. Trudo vorderde ontruiming van de woning, stellende dat de huurder tekort is geschoten in zijn verplichtingen als huurder door de woning te gebruiken voor criminele activiteiten.

De huurder betwistte de beschuldigingen en voerde aan dat de aangetroffen drugs voor eigen gebruik waren en dat hij geen overlast veroorzaakte. Hij stelde ook dat hij kampt met gezondheidsproblemen en dat ontruiming zou leiden tot een noodsituatie voor hem. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat Trudo voldoende spoedeisend belang had bij de ontruiming, gezien haar zerotolerancebeleid ten aanzien van drugshandel. De rechter concludeerde dat de huurder in ernstige mate tekort was geschoten in zijn verplichtingen en dat de vordering tot ontruiming toewijsbaar was. De ontruimingstermijn werd vastgesteld op vier weken, zodat de huurder voldoende tijd had om een nieuwe woning te vinden. Daarnaast werd de huurder veroordeeld tot betaling van de huurpenningen en de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK Oost-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Zaaknummer: C/01/408646 / KG ZA 24-530
Vonnis in kort geding van 14 november 2024
in de zaak van
de stichting
STICHTING TRUDO,
gevestigd te Eindhoven,
eisende partij,
hierna te noemen: Trudo,
advocaat: mr. P.R. Mars te Eindhoven,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. M.M. van der Marel te Eindhoven.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 15 oktober 2024 met producties 1 tot en met 7
- de conclusie van antwoord met 6 producties
- de aanvullende productie 8 van Trudo
- de mondelinge behandeling van 31 oktober 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt
- de pleitnota van mr. Mars.

2.De feiten

2.1.
Trudo verhuurt met ingang van 21 november 2018 aan [gedaagde] de zelfstandige woonruimte gelegen aan de [adres] te [plaats] (hierna te noemen: het gehuurde).
2.2.
Op 11 september 2024 heeft de politie in het gehuurde onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van verdovende middelen.
2.3.
De bevindingen van dat onderzoek zijn vastgelegd in een bestuurlijke rapportage, opgemaakt op basis van ambtsedig opgemaakte processen-verbaal. In deze rapportage wordt gerelateerd dat er eerder, in mei 2021, meldingen c.q. waarnemingen zijn gedaan dat door [gedaagde] vanuit het gehuurde wordt gehandeld in cocaïne en speed. Directe aanleiding voor het onderzoek in het gehuurde op 11 september 2024 vormde informatie uit een proces-verbaal van het Team Criminele Inlichtingen.
2.4.
Volgens de rapportage heeft de politie bij het onderzoek in het gehuurde onder meer de volgende zaken aangetroffen:
  • In de vriezer een blok amfetamine met een brutogewicht van 725 gram verdeeld in twee pakketten;
  • In een keukenkastje versnijdingsmiddel (cafeïne), een weegschaal met een lepel met een wit residu en een schaaltje met poeder (cafeïne);
  • In een keukenlade verpakkingsmateriaal in de vorm van buisjes en gripzakjes;
  • In een ander keukenlade een (werkzaam) illegaal stroomstootwapen.
[gedaagde] heeft volgens de rapportage aan de politie verklaard dat hij de amfetamine jaren geleden had gekocht en dat deze was bestemd voor eigen gebruik.
2.5.
Trudo heeft kort na het uitbrengen van deze rapportage kennis genomen van de inhoud ervan.
2.6.
Op 19 september 2024 heeft Trudo aan [gedaagde] een sommatiebrief gestuurd. Daarin stelt Trudo zich op het standpunt dat uit de bevindingen in de bestuurlijke rapportage voldoende blijkt dat het gehuurde wordt gebruikt voor de opslag en/of handel van verdovende middelen en dat [gedaagde] in strijd heeft gehandeld met de Opiumwet.
Daarmee is [gedaagde] volgens Trudo tekort geschoten in zijn verplichtingen als huurder en levert die tekortkoming voldoende grond op voor ontruiming van het gehuurde.
Ter voorkoming van een ontruimingsprocedure is [gedaagde] in de gelegenheid gesteld om de huurovereenkomst vrijwillig op te zeggen en het gehuurde te ontruimen.
2.7.
[gedaagde] heeft van die gelegenheid geen gebruik gemaakt.

3.Het geschil

3.1.
Trudo vordert samengevat – om, bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis:
I. [gedaagde] te veroordelen om het gehuurde binnen drie, althans, zeven, althans veertien dagen na dagtekening althans betekening van dit vonnis, althans binnen een door de voorzieningenrechter in redelijkheid te bepalen termijn, te ontruimen en ontruimd te houden;
II. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de maandelijks verschuldigde huurpenningen vanaf oktober 2024 tot aan het tijdstip van ontruiming, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vervaldatum althans de dag der dagvaarding;
III. [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
Trudo legt aan de vordering, zakelijk weergegeven, het volgende ten grondslag.
[gedaagde] is tekort geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen als huurder. Uit de bestuurlijke rapportage van de politie blijkt dat in het gehuurde een handelshoeveelheid amfetamine is aangetroffen en attributen die worden gebruikt voor de handel in drugs. Daarmee is voldoende aannemelijk dat het gehuurde werd gebruikt voor de handel en/of opslag van drugs.
De verklaring van [gedaagde] dat het ging om oude drugs die hij al in 2022 zou hebben gekocht voor eigen gebruik is mede gelet op de aangetroffen versnijdingsmiddelen, de verpakkingsmaterialen (gripzakjes en buisjes) en de overige attributen (weegschaaltje, stroomstootwapen) niet geloofwaardig. Alles wijst er op dat de drugs bedoeld waren om te worden verhandeld.
Door het gehuurde aan te wenden voor commerciële criminele activiteiten, en in het gehuurde handelingen te verrichten in strijd met de Opiumwet en de Wapenwet, is [gedaagde] tekort geschoten in zijn verplichtingen als huurder zoals die voortvloeien uit de huurovereenkomst, de Algemene Huurvoorwaarden en de wet.
De tekortkomingen leveren voldoende grond op voor ontruiming van het gehuurde.
Trudo heeft daar een spoedeisend belang bij. De aanwezigheid van harddrugs in het gehuurde heeft een aanzuigende werking op allerlei vormen van criminaliteit en brengt ernstige risico’s met zich voor de woonomgeving.
Trudo heeft er ook belang bij om consequent haar zerotolerancebeleid uit te kunnen voeren zodat daarmee een duidelijk en ondubbelzinnig signaal wordt afgegeven aan de andere huurders.
3.3.
[gedaagde] voert daartegen, zakelijk weergegeven, het volgende verweer.
Het ontbreekt Trudo aan voldoende spoedeisend belang.
Er is namelijk geen sprake van een voortdurende onrechtmatige situatie die met een ontruiming zou worden beëindigd. De politie is daarnaast binnengetreden op basis van een anonieme melding van 3,5 jaar geleden. [gedaagde] veroorzaakt verder geen overlast en betaalt tijdig te huur. De drugs waren niet verstopt en [gedaagde] heeft daar meteen afstand van gedaan.
De zaak leent zich ook niet voor een behandeling in kort geding gelet op de rechten die [gedaagde] toekomen in een mogelijke strafrechtelijke procedure tegen hem.
[gedaagde] betwist verder dat hij toerekenbare tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen als huurder, althans dat sprake is van een tekortkoming waarvan met voldoende zekerheid kan worden aangenomen dat deze voor de bodemrechter aanleiding zal geven tot opbinding van de huurovereenkomst.
[gedaagde] betwist in dat kader dat de Algemene Huurvoorwaarden van Trudo van toepassing zijn. Die zijn nooit aan [gedaagde] ter hand gesteld.
[gedaagde] betwist ook dat het gehuurde is gebruikt voor commerciële en/of criminele activiteiten. De aangetroffen amfetamine was namelijk niet bedoeld voor de handel, maar uitsluitend voor eigen gebruik. [gedaagde] had deze al in 2022 aangeschaft. [gedaagde] kampte in die periode met een ernstige verslavingsproblematiek en gezondheidsklachten (o.a. een hiv-besmetting en hartklachten) en gebruikte de amfetamine om zich energieker te voelen.
De in het gehuurde aangetroffen buisjes worden niet gebruikt om amfetamine te verpakken zo heeft de politie zelf vastgesteld.
Het is onduidelijk hoeveel gripzakjes zijn aangetroffen zodat niet valt uit te sluiten dat deze bedoeld waren voor eigen gebruik.
Het stroomstootwapen heeft de vorm van een zaklamp en heeft [gedaagde] jaren geleden gekregen. Het zat nog ongebruikt in de verpakking.
Een belangenafweging dient gelet op zijn persoonlijke omstandigheden in het voordeel van [gedaagde] uit te vallen. Indien hij het gehuurde zou moeten ontruimen zou hij op straat belanden. Hij heeft geen mogelijkheid elders een woning te huren. De gezondheidssituatie van [gedaagde] zal daardoor verslechteren omdat hij dan niet langer de zorg kan krijgen die hij nodig heeft. Hij is herstellende van een hartoperatie en maakt gebruik van een apparaat in verband met slaapapneu. Een gedwongen ontruiming zal daarom leiden tot een noodsituatie voor [gedaagde] .
Indien [gedaagde] toch zou worden veroordeeld tot ontruiming dan verzoekt hij om de ontruimingstermijn te bepalen op acht weken.
[gedaagde] verzoekt daarnaast om in dat geval de proceskosten te compenseren, en indien [gedaagde] wordt veroordeeld in de proceskosten het tarief voor kantonzaken toe te passen omdat Trudo er zelf voor heeft gekozen dit kort geding aanhangig te maken bij de voorzieningenrechter van de rechtbank.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Aanleiding voor dit kort geding is het feit dat de politie op 11 september 2024 in de woning van [gedaagde] een aanzienlijke hoeveel harddrugs heeft aangetroffen in de vorm van amfetamine. Daarbij heeft de politie tevens attributen aangetroffen die veelal in verband gebracht kunnen worden met handel in harddrugs zoals versnijdingsmiddelen, een precisieweegschaal, ongebruikte verpakkingsmaterialen en een (stroomstoot) wapen. Voor Trudo geeft deze vondst en de conclusies die zij daaraan verbindt aanleiding om in kort geding ontruiming van het gehuurde te vorderen.
Het verweer van [gedaagde] dat de zaak zich niet leent voor een behandeling in kort geding omdat hij mogelijk ook nog strafrechtelijk zal worden vervolgd in verband met de aangetroffen drugs en hij in dat kader een beroep kan doen op zijn zwijgrecht, faalt. In dit civiele kort geding ligt een andere vraag voor dan in een eventuele strafrechtelijke procedure. Het is aan [gedaagde] zelf om te bepalen wat hij daarover in dit kort geding wil verklaren; zijn (strafrechtelijke) verklaringsvrijheid komt daarmee niet in gevaar. Dit is [gedaagde] ter zitting ook uitdrukkelijk door de voorzieningenrechter voorgehouden.
4.2.
Trudo heeft ook voldoende spoedeisend belang om haar vordering tot ontruiming in kort geding aan de voorzieningenrechter voor te leggen. Bezien vanuit het consequent door haar nagestreefde zerotolerancebeleid waar het gaat om het tegengaan van handel in verdovende middelen vanuit de door haar verhuurde woningen en het belang om voortvarend daar tegen op te treden en daarmee ook een duidelijk signaal af te geven aan andere huurders zou dit beleid ernstig aan effectiviteit inboeten indien Trudo eerst het oordeel van de bodemrechter zou moeten inroepen, gezien de daarmee gemoeide tijd. Door voortvarend op te treden kan Trudo bovendien proberen om te voorkomen dat de burgemeester gebruik maakt van de hem in artikel 13b Opiumwet gegeven bevoegdheid om over te gaan tot sluiting van het gehuurde. Van Trudo kan onder die omstandigheden niet worden gevergd dat zij de uitkomst van een bodemprocedure afwacht.
4.3.
In dit kort geding moet worden beoordeeld of, mede op basis van hetgeen door partijen naar voren is gebracht, voldoende grond bestaat om, vooruitlopend op de uitkomst van een bodemprocedure, bij wijze van ordemaatregel [gedaagde] te veroordelen om het gehuurde te ontruimen.
In dat kader dient te worden beoordeeld of een vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat het, mede gelet op de wederzijdse belangen van partijen, gerechtvaardigd is om op de toewijzing van die vordering in dit kort geding vooruit te lopen.
4.4.
Vast staat dat in het gehuurde op 11 september 2024 bij een politie-inval in de vriezer een totale bruto hoeveelheid van 725 gram amfetamine (speed) is aangetroffen. Dat is onmiskenbaar een veelvoud van de hoeveelheid (0,5 gram) die het OM in zijn Richtlijn Strafvordering Opiumwet Harddrugs hanteert als ‘toegestane’ hoeveelheid voor eigen gebruik en waarvoor in beginsel niet wordt vervolgd. De aangetroffen hoeveelheid amfetamine levert daarmee op zichzelf al een duidelijke aanwijzing op dat deze (in ieder geval mede) was bestemd voor de handel. De omstandigheid dat [gedaagde] wellicht ook zelf wel gebruik maakte van de aangetroffen amfetamine doet daar niet aan af. Deze aanwijzing voor de handelsbestemming van de amfetamine wordt verder versterkt doordat elders in de woning (in de keuken) attributen zijn aangetroffen die rechtstreeks geassocieerd kunnen worden met de handel in hard drugs zoals versnijdingsmiddel (cafeïne), een precisieweegschaal, een schaaltje met poederresten (cafeïne), ongebruikte verpakkingen (buisjes en gripzakjes) en een werkend stroomstootwapen.
4.5.
[gedaagde] stelt daar onvoldoende tegenover om aannemelijk te kunnen achten dat de aangetroffen amfetamine desondanks uitsluitend bestemd was voor eigen gebruik.
[gedaagde] stelt dat de aangetroffen amfetamine een restant is van een partij van in totaal 1.000 gram die hij al in 2022 voor € 500,-- zou hebben gekocht. Ter onderbouwing van die stelling verwijst [gedaagde] onder meer naar een overzicht van bankafschrijvingen waaruit blijkt dat hij in juni 2022 een bedrag van € 500,-- in contanten heeft opgenomen van zijn bankrekening. Enige concrete (nadere) aanwijzing dat [gedaagde] van dat geld vervolgens de aangetroffen amfetamine zou hebben gekocht ontbreekt echter.
4.6.
[gedaagde] heeft ook geen deugdelijke verklaring gegeven voor de aanwezigheid van de aangetroffen attributen, waarvan hij heeft erkend dat deze van hem zijn. Versnijdingsmiddel wordt veelal gebruik door handelaren om de drugs te verdunnen en daarmee de verkoopopbrengst te vergroten. De enkele blote stelling van [gedaagde] dat hij het versnijdingsmiddel zou gebruiken om de amfetamine voor zichzelf mee te verdunnen voordat hij deze opsnuift om te voorkomen dat zijn neus gaat bloeden is niet erg overtuigend, al was het maar omdat een ervaren gebruiker als [gedaagde] naar het oordeel van de voorzieningenrechter voor het versnijden van amfetamine voor eigen gebruik niet aangewezen is op het gebruik van een precisieweegschaal. [gedaagde] heeft zelfs helemaal geen verklaring gegeven voor de aanwezigheid van de gripzakjes. [gedaagde] stelt slechts dat door de politie niet is gespecificeerd hoeveel zakjes zijn aangetroffen zodat niet kan worden uitgesloten dat deze voor eigen gebruik zouden zijn bedoeld. [gedaagde] licht verder niet toe hoeveel zakjes hij in huis had en waarom hij deze voor eigen gebruik nodig zou hebben. De precisieweegschaal past, in combinatie met de aangetroffen (ongebruikte) verpakkingsmaterialen, naadloos in het door Trudo gestelde scenario waarin [gedaagde] de aangetroffen (bijna) driekwartkilo speed voor handelsdoeleinden in de woning voorhanden had.
4.7.
Het stroomstootwapen zou [gedaagde] , zo stelde hij ter zitting, al jaren geleden van iemand hebben gekregen doch deze zou nooit zijn gebruikt. Dit laatste staat wellicht op gespannen voet met de constatering van de politie dat het wapen is getest en werkzaam bevonden. Een dergelijke bevinding komt de voorzieningenrechter niet erg waarschijnlijk voor indien het wapen – zoals [gedaagde] stelt – direct voorafgaand aan die test al jaren ongebruikt in een lade heeft gelegen, gegeven het ervaringsfeit dat bij een (oplaadbaar) stroomstootwapen (net als ieder ander elektrisch op te laden apparaat) na een dergelijk tijdverloop doorgaans zodanig spanningsverlies optreedt dat het eerst weer zal moeten worden opgeladen alvorens het kan worden gebruikt. Uit de rapportage leidt de voorzieningenrechter niet af dat de politie in het kader van de test het stroomstootwapen eerst heeft moeten opladen.
Belangrijker echter is de constatering dat [gedaagde] niet uitlegt waarom hij in zijn woning een stroomstootwapen – een volgens de wet Wapens en Munitie verboden wapen – voorhanden had. Een voor de hand liggend verklaring zou kunnen zijn dat [gedaagde] zich met dit stroomstootwapen mogelijk wenste te beschermen tegen personen die het voorzien hadden op zijn amfetamine, een veel voorkomend risico bij personen die zich plegen bezig te houden met de handel in verdovende middelen en in dat kader aanzienlijke hoeveelheden handelswaren onder zich hebben. In zoverre past dit stroomstootwapen probleemloos in het scenario dat [gedaagde] de amfetamine voor handelsdoeleinden in de woning had opgeslagen.
Tenslotte constateert de voorzieningenrechter dat dit scenario ook consistent is met de eerder op 19 mei 2021 door de politie opgepikte melding [1] inhoudende
“Vanuit de woning aan de [adres] in [plaats] (…) wordt in cocaïne en speed gedeald door [gedaagde] ”
4.8.
Gelet op het vorenstaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat [gedaagde] in het gehuurde amfetamine had opgeslagen die bestemd was om te worden verhandeld. Dat die handel mogelijk niet direct vanuit de woning plaatsvond maar elders doet aan die handelsbestemming en de inherent daaraan verbonden risico’s voor het woonklimaat niet af. Deze handelwijze van [gedaagde] levert een manifeste en ernstige tekortkoming op door van [gedaagde] in de nakoming van zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst en zijn verplichtingen als goed huurder. Dat geldt ook als zou moeten worden aangenomen – zoals [gedaagde] onweersproken heeft gesteld - dat de Algemene Huurvoorwaarden van Trudo niet van toepassing zijn omdat deze hem niet ter hand zijn gesteld.
Uit artikel 6:265 lid 1 BW volgt dat daarmee de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde in de bodemprocedure in beginsel toewijsbaar is. Het ligt op de weg van [gedaagde] om te stellen en aannemelijk te maken dat die tekortkoming – gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis – in dit geval de ontbinding niet rechtvaardigt. [gedaagde] heeft in dat kader niets gesteld. Op basis van de thans voorliggende feiten en omstandigheden valt daarom met voldoende mate van zekerheid te verwachten dat de bodemrechter tot een ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde zal komen.
4.9.
Trudo heeft er voldoende belang bij om - vooruitlopend daarop - over te kunnen gaan tot ontruiming van het gehuurde. Zij kan op die manier immers een duidelijk en ondubbelzinnig signaal afgeven aan andere huurders dat zij haar zerotolerancebeleid strikt uitvoert. Daarnaast kan Trudo met een ontruiming wellicht voorkomen dat de burgemeester gebruikt maakt van zijn bevoegdheid om het gehuurde te sluiten. Trudo heeft er belang bij dat zij het gehuurde beschikbaar houdt voor andere gegadigden zeker nu het gaat om (uitermate schaarse) woonruimte in het sociale huursegment.
Het belang van [gedaagde] bij behoud van het gehuurde en het (voorlopig) afwenden van de negatieve gevolgen van een te verwachten ontbinding en ontruiming weegt daar niet tegen op. [gedaagde] heeft die gevolgen immers over zichzelf afgeroepen door een aanzienlijke handelshoeveelheid verdovende middelen en handelsattributen in het gehuurde voorhanden te hebben.
De door [gedaagde] aangevoerde persoonlijke feiten en omstandigheden zijn ook niet van dien aard dat moet worden aangenomen dat een ontruiming voor [gedaagde] zal leiden tot een (medische) noodsituatie. Gesteld noch gebleken is dat [gedaagde] in het kader van de voor hem noodzakelijke medische behandeling specifiek is aangewezen op het gehuurde als woonruimte. Er zijn in of aan het gehuurde geen specifieke voorzieningen voor [gedaagde] aangebracht, terwijl moet worden aangenomen – bij gebreke van feiten of omstandigheden waaruit het tegendeel volgt - dat het slaapapneu-apparaat waar [gedaagde] kennelijk op is aangewezen ook elders geïnstalleerd en gebruikt kan worden.
Het is daarnaast nog maar de vraag of [gedaagde] daadwerkelijk is aangewezen op de nachtopvang zoals hij stelt. [gedaagde] heeft namelijk niets aangevoerd op grond waarvan aangenomen moet worden dat hij niet (tijdelijk) onderdak zou kunnen vinden bij bijvoorbeeld familie, vrienden of andere personen uit zijn sociale netwerk. Bovendien is [gedaagde] alleenstaande, waardoor voor hem ook – al was het maar ter overbrugging - het beschikbare aanbod van onzelfstandige woonruimte in de regio ten dienste staat.
4.10.
Slotsom is dat de vordering tot ontruiming zal worden toegewezen. Gelet op de medische problemen waar [gedaagde] mee stelt te kampen zal de voorzieningenrechter de ontruimingstermijn bepalen op vier weken zodat [gedaagde] voldoende gelegenheid heeft om elders voor hem passend onderdak te vinden. De door Trudo gevorderde termijn van (maximaal) veertien dagen acht de voorzieningenrechter in dit geval onredelijk kort.
4.11.
Ook de tweede vordering die strekt tot een veroordeling van [gedaagde] tot betaling van de maandelijkse huurpenningen tot het moment van de ontruiming zal worden toegewezen. [gedaagde] heeft tegen die vordering geen verweer gevoerd.
4.12.
[gedaagde] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten betalen. Voor veroordeling in de nakosten bestaat geen grond, nu de kostenveroordeling ook voor deze nakosten een executoriale titel oplevert [2] .
De voorzieningenrechter ziet in dit geval geen aanleiding om bij de begroting van die kosten het lagere tarief voor kantonzaken toe te passen. Trudo had namelijk een goede reden om in dit geval een kort geding aanhangig te maken bij de voorzieningenrechter van de rechtbank in plaats van bij de kantonrechter. Navraag bij de kantongriffie leert dat de termijn waarop een kort geding als deze wordt gepland op dit moment bij de kantonrechter twee keer zo lang is als bij de voorzieningenrechter (acht weken tegenover vier weken).
Gezien het door de voorzieningenrechter aannemelijk geachte spoedeisend belang van Trudo bij ontruiming is haar keuze om dan te dagvaarden voor de handelskortgedingrechter dan te billijken.
De proceskosten van Trudo worden daarom begroot op:
- kosten van de dagvaarding
136,71
- griffierecht
688,00
- salaris advocaat
1.107,00
Totaal
1.931,71
4.13.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen 28 dagen na betekening van dit vonnis de zelfstandige woonruimte inclusief berging of schuur, staande en gelegen aan de [adres] te [plaats] te ontruimen met alle daarin aanwezige personen en zaken, tenzij deze zaken van Trudo zijn, en de sleutels af te geven aan Trudo,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan Trudo te voldoen de maandelijks verschuldigde huurpenningen vanaf oktober 2024 tot aan het tijdstip van ontruiming van het gehuurde, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf de eerste dag van de maand waarop de betaling betrekking heeft, tot aan de dag van algehele voldoening,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van Trudo tot op heden begroot op € 1.931,71, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W. Schoorlemmer en in het openbaar uitgesproken op 14 november 2024.

Voetnoten

1.Genoemd in de bestuurlijke rapportage op pagina 4
2.vgl. HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116, NJ 2011/237 en HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.