ECLI:NL:RBOBR:2024:535

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
16 februari 2024
Publicatiedatum
15 februari 2024
Zaaknummer
23/960
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WIA-uitkering na herbeoordeling; onvoldoende raadpleging behandelend sector

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedaan op 16 februari 2024, wordt de beëindiging van de WIA-uitkering van eiseres door het UWV beoordeeld. Eiseres, die sinds 28 november 2015 een WIA-uitkering ontving, kreeg op 2 maart 2022 te horen dat haar uitkering per 3 mei 2022 zou worden beëindigd omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Eiseres ging hiertegen in bezwaar, maar het UWV handhaafde zijn besluit. Eiseres stelde dat haar beperkingen waren onderschat en dat haar medische situatie was verslechterd. De rechtbank oordeelt dat het UWV onvoldoende rekening heeft gehouden met de psychische belastbaarheid van eiseres op de datum in geding. De rechtbank constateert dat de verzekeringsarts B&B niet voldoende heeft gereageerd op de informatie van de behandelend sector, wat leidt tot een onzorgvuldig onderzoek. De rechtbank komt tot de conclusie dat eiseres op de datum in geding in een GBM-situatie verkeerde, waardoor de beëindiging van de WIA-uitkering onterecht was. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt het UWV op een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van deze uitspraak. Eiseres krijgt ook een vergoeding voor haar proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 23/960

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 februari 2024 in de zaak tussen

[naam] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. B.G. Smouter),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: P.M.W. van der Helm).

Inleiding

1. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak of het UWV terecht de uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) van eiseres per 3 mei 2022 (datum in geding) heeft beëindigd.
1.1.
Eiseres ontvangt sinds 28 november 2015 een WIA-uitkering. Met het besluit van 2 maart 2022 heeft het UWV vastgesteld dat eiseres per 3 mei 2022 geen recht meer heeft op deze WIA-uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Eiseres is hiertegen in bezwaar gegaan. Met het besluit van 27 februari 2023 (het bestreden besluit) heeft het UWV dit bezwaar ongegrond verklaard en de beëindiging van de WIA-uitkering gehandhaafd.
1.3.
Ook met het bestreden besluit is eiseres het niet eens. Daarom heeft zij een beroepschrift ingediend.
1.4.
In reactie op het beroepschrift heeft het UWV een verweerschrift ingediend. Eiseres heeft vervolgens aanvullende beroepsgronden ingediend, waarop het UWV heeft gereageerd.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 28 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het UWV.

Feiten en omstandigheden

2. Eiseres was werkzaam als woonassistente voor 35,55 uur per week toen zij zich op 30 november 2013 heeft ziekgemeld, wegens lichamelijke en ernstige psychische klachten. Per 1 december 2013 is zij ziek uit dienst gegaan en vervolgens in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). De ZW-uitkering is bij de in 2014 verrichte Eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) voortgezet, waarbij werd vastgesteld dat eiseres op dat moment geen benutbare mogelijkheden had (in verband met disfunctioneren als gevolg van een ernstige psychische stoornis). Na een wachttijd van 104 weken werd zij per 28 november 2015 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering. Eiseres werd daarbij volledig arbeidsongeschikt bevonden op medische gronden (geen benutbare mogelijkheden). Een voor maart 2016 geplande herbeoordeling vond niet plaats, omdat eiseres toen in verwachting was. Per 28 oktober 2016 is de uitkering van eiseres omgezet in een WGA-loonaanvullingsuitkering, eveneens gebaseerd op een volledige arbeidsongeschiktheid van eiseres. Een nieuwe voor maart 2017 geplande herbeoordeling vond evenmin plaats.
2.1.
In het kader van een herbeoordeling heeft een beoordeling door een verzekeringsarts (in oktober 2021) en een arbeidsdeskundige (in februari 2022) plaatsgevonden. Deze herbeoordeling heeft geleid tot de hier bestreden besluitvorming, zoals genoemd onder het kopje ‘Inleiding’.

De standpunten van partijen

3. Het UWV handhaaft in het bestreden besluit zijn beslissing dat eiseres per 3 mei 2022 geen recht meer heeft op een WIA-uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Dit besluit baseert het UWV op de rapportage van de verzekeringsarts Bezwaar en Beroep (B&B) van 13 februari 2023. De verzekeringsarts B&B onderschrijft in die rapportage de door de primaire verzekeringsarts opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 22 oktober 2021. In de rapportage van de arbeidsdeskundige B&B wordt geconcludeerd dat eiseres met de voor haar geldende FML in staat wordt geacht de volgende voorbeeldfuncties te verrichten: samensteller kunststof- en rubberproducten (SBC-code 271130), wikkelaar (nieuw en revisie) (SBC-code 267050) en productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (SBC-code 111180). Als reservefuncties zijn de functies inpakker (handmatig) (SBC-code 111190) en telefonisch verkoper (outbound) (SBC-code 315173) geselecteerd. Het loon dat eiseres met de eerstgenoemde drie functies kan verdienen leidt, afgezet het loon dat eiseres in haar laatst verrichte werk verdiende, tot een verlies aan verdiencapaciteit (en daarmee een mate van arbeidsongeschiktheid) van 4,81%. Dat is minder dan 35%, zodat volgens het UWV de WIA-uitkering van eiseres terecht is beëindigd.
4. Eiseres voert – kort samengevat – het volgende aan. Eiseres stelt dat het UWV haar beperkingen heeft onderschat. Haar medische situatie is onveranderd ten opzichte van 28 november 2015 (de datum waarop haar een WIA-uitkering werd toegekend). Dat eiseres momenteel niet (psychisch) wordt behandeld maakt dat niet anders.
De medische situatie van eiseres is ten opzichte van de vorige beoordelingen eigenlijk alleen maar verslechterd. Zij heeft vanwege zwangerschapsvergiftiging 15 dagen in coma gelegen en is aan de dood ontsnapt. Hierdoor zijn haar psychische klachten en rugklachten verergerd. Uit informatie van de huisarts blijkt nog altijd dat eiseres lijdt aan angst- en stressklachten en dat depressie ook nog een rol speelt.
Eiseres was en is niet in staat om volledig zelfstandig te wonen en voor haar dochter te zorgen en daarom is ze veelal bij haar broer in Arnhem. Ze is in juni 2023 naar Arnhem verhuisd. Anders dan de verzekeringsarts B&B stelt, was eiseres op de datum in geding wel degelijk was doorverwezen voor psychische behandeling.
De conclusie van de primaire verzekeringsarts – onderschreven door de verzekeringsarts B&B – dat bij eiseres sprake is van deconditionering en gebrekkige coping is volgens eisers niet medisch onderbouwd en onzorgvuldig. De verzekeringsarts B&B lijkt de verkeerde datum in geding voor ogen te hebben gehad, omdat hij enkele malen aangeeft dat de situatie ten tijde van het primaire onderzoek (15 oktober 2021) relevant is, terwijl de datum in geding 3 mei 2022 is. Hij lijkt dan ook geen rekening te hebben gehouden met de hoofdpijnklachten en restklachten als gevolg van een covid-besmetting begin 2022. Met name de hoofdpijn werkt invaliderend en in de FML is daar geen rekening mee gehouden. Er is onvoldoende rekening gehouden in de FML met de nekhernia, rugklachten, overmatig braken en frozen shoulder en ademhalingsproblemen als gevolg van post-covid. Eiseres verwijst naar de door haar overgelegde informatie van de neuroloog, orthopeed en pijnspecialist. Op energetische en vanwege preventieve gronden had een ruime urenbeperking moeten worden aangenomen. Eiseres stelt daarnaast dat zij (aanvullend) beperkt is op de volgende aspecten: concentratie (items 1.1 en 1.2), handelingstempo (item 1.7), emotionele problemen van anderen hanteren (item 2.6) en eigen gevoelens uiten (item 2.4). Uitgaande van een verdergaande beperking van de belastbaarheid zijn de geselecteerde functies voor eiseres niet geschikt.

Beoordeling door de rechtbank

5. Eiseres woont in Arnhem. Op het moment dat zij beroep instelde woonde zij nog in het rechtsgebied van de rechtbank. Dit betekent dat de rechtbank bevoegd is om over het beroep te oordelen.
6. De rechtbank moet beoordelen of het UWV terecht de WIA-aanvraag van eiseres heeft beëindigd, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De rechtbank doet dit aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd (de beroepsgronden).
6.1.
De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep van eiseres gegrond is. Dat wil zeggen dat eiseres gelijk krijgt
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel gekomen is en welke gevolgen dit oordeel heeft
De redenen voor de beslissing van de rechtbank
7. In het beroepschrift van eiseres staat dat de bezwaargronden worden herhaald en ingelast. Zo’n algemene verwijzing is geen beroepsgrond waarop de rechtbank een beslissing hoeft te geven. De rechtbank zal zich daarom slechts richten op wat eiseres in beroep concreet heeft aangevoerd.
8. De rechtbank stelt vast dat de primaire verzekeringsarts dossierstudie heeft verricht en de beschikbare medische informatie kenbaar heeft betrokken bij zijn beoordeling. De verzekeringsarts heeft kennisgenomen van de oudere medische informatie en verzekeringsgeneeskundige beoordelingen en daarnaast heeft hij recente informatie opgevraagd bij de huisarts (brief van de huisarts van 4 juni 2021). Ook heeft een fysiek spreekuur plaatsgevonden op 15 oktober 2021 waarbij een anamnese is afgenomen (inclusief dagverhaal) en eiseres zowel lichamelijk als psychisch is onderzocht.
8.1.
In bezwaar heeft de verzekeringsarts B&B het dossier bestudeerd en de eerdere medische informatie bij de beoordeling betrokken. Daarnaast heeft de verzekeringsarts B&B aanvullende informatie opgevraagd bij de huisarts (brieven van de huisarts 26 januari 2023 en 3 februari 2023)
.De verzekeringsarts B&B heeft eiseres gezien tijdens de hoorzitting van 27 december 2022 en eiseres aanvullend psychisch onderzocht.
8.2.
Vanwege de psychische en lichamelijke klachten van eiseres zijn in de FML beperkingen aangenomen in de rubrieken persoonlijk functioneren, sociaal functioneren, fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen, statische houdingen en werktijden. De verzekeringsarts heeft deze beperkingen gebaseerd op de gegevens verkregen bij anamnese, eigen onderzoek en informatie van de behandelend sector. De verzekeringsarts B&B heeft de door de primaire verzekeringsarts aangenomen beperkingen onderschreven en geen aanleiding gezien om meer beperkingen aan te nemen.
9. De rechtbank ziet voor wat betreft de fysieke belastbaarheid van eiseres geen reden aan de zorgvuldigheid van het onderzoek en de conclusies van de verzekeringsartsen van het UWV te twijfelen. Eiseres is door de primaire verzekeringsarts lichamelijk onderzocht. Door de verzekeringsarts B&B is eiseres weliswaar niet fysiek onderzocht, maar uit de stukken blijkt niet dat zich op fysiek vlak wezenlijke veranderingen hebben voorgedaan tussen het primaire onderzoek en de datum in geding. Op de door eiseres in beroep overgelegde stukken van de neuroloog, orthopeed en pijnspecialist, heeft de verzekeringsarts B&B gereageerd met zijn rapportage van 31 oktober 2023 door aan te geven dat die informatie niet alleen betrekking heeft op onderzoeken die zijn gedaan ver na datum in geding, maar dat uit die onderzoeken bovendien geen objectivering blijkt voor het aannemen van aanvullende beperkingen. De rechtbank ziet geen reden aan deze conclusie te twijfelen.
10. De rechtbank is echter wel van oordeel dat de medische heroverweging in bezwaar onvoldoende zorgvuldig is geweest voor wat betreft de beoordeling van de psychische belastbaarheid van eiseres op de datum in geding. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
10.1.
De datum in geding is hier de beëindigingsdatum van de WIA-uitkering, dus 3 mei 2022. Dat is niet in geschil tussen partijen. Ook de verzekeringsarts B&B gaat hiervan uit, althans is die datum in ieder geval uitdrukkelijk als zodanig vermeld in zijn rapportages. De vraag die eiseres opwerpt is of de verzekeringsarts B&B bij de heroverweging in bezwaar op juiste wijze naar die datum heeft gekeken. De rechtbank volgt eiseres in haar standpunt dat dit ten aanzien van de psychische gezondheidstoestand van eiseres onvoldoende blijkt uit de heroverweging van de verzekeringsarts B&B.
10.2.
In het dossier bevindt zich informatie van zeer kort op de datum in geding. Het betreft een behandelplan van 29 april 2022 van psychotherapeut/regiebehandelaar C. Opmeer en psycholoog/uitvoerende behandelaar O. Rashid van de GGZ-instelling ‘Licht in Zicht’. Daarin is opgenomen dat eiseres is gediagnosticeerd met een ‘somatisch-symptoomstoornis (primair)’, een ‘depressieve stoornis: eenmalige episode-matig’ en een ‘posttraumatische stressstoornis’. In de beschrijvende diagnose zijn klachten van eiseres genoemd als wazig zien, dagelijks overgeven, er niet kunnen zijn voor haar dochter, gespannenheid, zichzelf afsluiten, snel geprikkeld, concentratie- en geheugenverlies, benauwdheid bij dagelijkse verzorging, verschillende angsten, niet alleen naar buiten durven, niemand willen zien en niet kunnen slapen zonder medicatie. Vervolgens zijn verschillende behandelingen voorgesteld, waaronder medicatie en op z’n minst 12 therapiesessies. De hiervoor genoemde diagnoses zijn door de verzekeringsarts B&B niet betwist.
10.3.
In het dossier zit verder ook informatie van de huisarts waaruit naar voren komt hoe de situatie van eiseres was voorafgaand aan de aanmelding bij de GGZ. De rechtbank ziet een duidelijk verschil tussen wat bij het primaire spreekuur (op 15 oktober 2021) naar voren kwam over de psychische gesteldheid van eiseres en wat uit het huisartsenjournaal blijkt over de periode kort voorafgaand aan de datum in geding. Zo blijkt uit de journaalregels van 17 februari 2022 en 18 maart 2022 dat eiseres en haar dochtertje door de broer van eiseres in huis zijn genomen en dat door de broer van eiseres bij de huisarts is geïnformeerd of eiseres niet kan worden opgenomen in een kliniek. Uiteindelijk is eiseres aangemeld bij de GGZ, wat heeft geleid tot voormeld behandelplan van 29 april 2022. Naar het oordeel van de rechtbank kan voor wat betreft de psychische toestand en belastbaarheid van eiseres rond de datum in geding dus het beste worden aangesloten bij de informatie over de genoemde periode.
10.4.
Desondanks concludeert de verzekeringsarts B&B in zijn rapportage van 13 februari 2023 onder meer het volgende: “(…) Opvallend is dat de klachten na de onderzoeken door de SMV en vooral na het onderzoek door de verzekeringsarts als toegenomen worden gepresenteerd. (…) De belastbaarheid voor de datum in geding, gelegen maanden voor de nieuwe klachten en behandelingen is daarmee niet anders in te schatten. (…) Ik meen dat de klachten van belanghebbende door de primaire verzekeringsarts zeker serieus zijn genomen en dat de belastbaarheid is vastgesteld na relevant eigen onderzoek. De overwegingen van de primaire verzekeringsarts waren helder en zorgvuldig. Op dat moment was belanghebbende niet in (psychische) behandeling en ruim na de datum in geding komen nieuwe klachten als overgeven naar voren. (…)”
10.5.
Gelet op de hiervoor geschetste informatie van de huisarts en de GGZ van rond de datum in geding, wijkt deze heroverweging van de verzekeringsarts B&B naar het oordeel van de rechtbank (sterk) af van het medisch oordeel van de behandelend sector. Dat kan de verzekeringsarts B&B vinden, maar in zo’n geval moet hij de behandelend sector raadplegen. [1] De verzekeringsarts B&B heeft weliswaar informatie opgevraagd bij (de huisarts van eiseres en) de behandelend sector, maar naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende toegelicht waarom zijn (sterk) afwijkend medisch oordeel voor dat van de behandelend sector zou moeten gaan. Het blijkt ook niet dat de verzekeringsarts B&B (vervolgens) overleg met de behandelend sector heeft gehad over hun medisch verschil van inzicht. Hiermee is in dit geval onvoldoende invulling gegeven aan de hiervoor genoemde verplichting tot raadpleging. Anders dan de verzekeringsarts B&B lijkt te overwegen, kan niet (alleen) worden uitgegaan van de onderzoeksbevindingen uit het spreekuur van de primaire verzekeringsarts. Dat spreekuur (van 15 oktober 2021) dateert van ver vóór de datum dan de datum in geding. De op dat moment gedane bevindingen kunnen in dit geval, gelet op de genoemde medische informatie, niet als maatgevend worden beschouwd voor de belastbaarheid van eiseres op de datum in geding. Ook het beeld van de psychische belastbaarheid van eiseres dat de verzekeringsarts B&B zich heeft gevormd tijdens de hoorzitting (van 27 december 2022) kan hier niet maatgevend zijn. Dat beoordelingsmoment dateert immers van ver ná de datum in geding.
10.6.
Er is dus sprake van een onzorgvuldig onderzoek. Dit leidt de rechtbank tot het oordeel dat bij het vaststellen van de belastbaarheid in onvoldoende mate rekening is gehouden met de (psychische) gezondheidssituatie van eiseres op de datum in geding, zoals die blijkt uit de informatie van behandelend sector. De conclusie van de verzekeringsarts B&B in zijn rapport van 31 oktober 2023 dat eiseres niet voldoet aan de criteria voor het aannemen van een GBM-situatie geeft er geen blijk van dat rekening is gehouden met de hiervoor genoemde relevante medische stukken. Dat de verzekeringsarts B&B op dit vlak verwijst naar zijn rapportage in bezwaar en de rapportage van de primaire verzekeringsarts, acht de rechtbank dus ontoereikend.
10.7.
De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat de medische grondslag van het bestreden besluit niet deugdelijk is. Er zaten in beginsel voldoende aanknopingspunten in het dossier op basis waarvan het UWV een deugdelijk oordeel had kunnen geven over de psychische belastbaarheid van eiseres op de datum in geding. Dit had mogelijk in bezwaar dan wel in de aanvullende medische rapportage in beroep kunnen worden hersteld. Dat is niet gebeurd. De rechtbank ziet geen aanleiding om het UWV alsnog in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Er is sprake van een te lange tijdsverloop sinds de datum in geding en de stukken duiden op een wisselende psychische belastbaarheid van eiseres. Gelet op de FML, waarin reeds aanzienlijke beperkingen zijn opgenomen, in combinatie met de medische informatie van de huisarts en GGZ, moet het ervoor worden gehouden dat eiseres op de datum in geding in een GBM-situatie verkeerde. Een arbeidskundig onderzoek is dan niet nodig. Dit betekent dat het UWV ten onrechte de WIA-uitkering van eiseres per 3 mei 2022 heeft beëindigd. Het UWV moet een nieuw besluit nemen op het bezwaar van eiseres, met dien verstande dat eiseres per voormelde datum ongewijzigd recht heeft op een WIA-uitkering naar een volledige arbeidsongeschiktheid.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is dus gegrond. Eiseres krijgt gelijk. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dat het UWV een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak.
12. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor haar proceskosten. Het UWV moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiseres een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en eiseres bijgestaan op de zitting. Voor elk van deze proceshandelingen wordt 1 punt toegekend. Omdat de zaak een normaal gewicht heeft is op deze waarde de factor 1 toegepast. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875,- per punt. Van andere voor vergoeding in aanmerking komende kosten is niet gebleken. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.750,-.
13. Ook moet het UWV het door eiseres betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het UWV op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat het UWV het griffierecht van € 50,- aan eiseres moet vergoeden;
  • veroordeelt het UWV tot betaling van € 1.750,- bedrag aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F. Vink, rechter, in aanwezigheid van Z. Selkan, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 februari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Centrale Raad van Beroep 30 juni 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1524, en Centrale Raad van Beroep 6 december 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:2330.