ECLI:NL:CRVB:2023:2330

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 december 2023
Publicatiedatum
7 december 2023
Zaaknummer
23/211 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellante een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellante, die voorheen als inpakker/productiemedewerker werkte, heeft zich op 14 maart 2019 ziekgemeld met diverse lichamelijke klachten. Na een aanvraag voor een WIA-uitkering heeft het Uwv een medisch onderzoek uitgevoerd, waaruit bleek dat appellante slechts 2,19% arbeidsongeschikt was. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het Uwv handhaafde zijn besluit na een herbeoordeling, waarbij het arbeidsongeschiktheidspercentage steeg naar 2,88%. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend. De Raad oordeelde dat de verzekeringsarts voldoende zorgvuldig te werk was gegaan en dat de medische beoordeling van appellante adequaat was uitgevoerd. Appellante had aangevoerd dat haar beperkingen waren onderschat en dat er onzorgvuldig onderzoek was gedaan, maar de Raad volgde deze argumenten niet. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de geselecteerde functies voor appellante medisch geschikt waren. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en handhaafde de weigering van de WIA-uitkering, wat betekent dat appellante geen recht heeft op vergoeding van proceskosten of terugbetaling van griffierechten.

Uitspraak

23/211 WIA
Datum uitspraak: 6 december 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 6 januari 2023, 21/5437 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Met een besluit van 4 maart 2021 heeft het Uwv geweigerd appellante een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen. Appellante heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv is met een besluit van 15 oktober 2021 (bestreden besluit) bij de weigering van de uitkering gebleven.
Appellante heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellante heeft mr. R. Küçükünal, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift en een reactie op de nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 25 oktober 2023. Voor appellante is mr. Küçükünal verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door P.J.L.H. Coenen.

OVERWEGINGEN

SamenvattingHet gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht appellante per 11 maart 2021 geen WIA-uitkering heeft toegekend, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellante heeft zij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan zij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als inpakker/productiemedewerker voor gemiddeld 22,10 uur per week. Op 14 maart 2019 heeft zij zich ziekgemeld met lichamelijke klachten. Nadat appellante een aanvraag om een WIA-uitkering had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellante bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en die beperkingen opgenomen in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 22 februari 2021. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor haar laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft voor appellante functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 4 maart 2021 geweigerd appellante met ingang van 11 maart 2021 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij 2,19% en dus minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 4 maart 2021 en medische stukken overgelegd. In de bezwaarfase hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzoek gedaan en rapporten opgesteld. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de maatmangegevens gewijzigd. Dat heeft geleid tot een arbeidsongeschiktheidspercentage van 2,88%. Het Uwv heeft op basis hiervan besloten de weigering van de WIA-uitkering te handhaven, omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het volgende overwogen. De verzekeringsarts heeft het dossier bestudeerd en appellante telefonisch gesproken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft ook het dossier bestudeerd en wat appellante in de bezwaarschriften en tijdens de hoorzitting naar voren heeft gebracht bij de beoordeling betrokken. Ook zijn de in bezwaar overgelegde stukken van de behandelend sector bij de beoordeling betrokken. Aansluitend op de hoorzitting heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep een lichamelijk onderzoek verricht. Volgens de rechtbank is er geen reden om te oordelen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek niet zorgvuldig is uitgevoerd. Verder geeft wat appellante in beroep heeft aangevoerd geen reden het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt voor onjuist te houden. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen volgt dat zij rekening hebben gehouden met de door appellante genoemde klachten en op inzichtelijke wijze hebben gemotiveerd dat de in de FML van 22 februari 2021 beschreven beperkingen voldoende zijn. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv met het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 27 september 2021 voldoende gereageerd op wat appellante in bezwaar aan medische gronden naar voren heeft gebracht en aan stukken heeft overgelegd. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het aanvullende rapport van 9 november 2022 inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat er geen nieuwe medische gegevens aan de orde zijn gekomen die wijzen op een andere belastbaarheid op de datum in geding (11 maart 2021). Tot slot heeft de rechtbank geoordeeld dat de arbeidsdeskundigen inzichtelijk hebben gemotiveerd dat de geselecteerde functies geschikt zijn voor appellante.
Het hoger beroep van appellante
3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante voert aan dat sprake is van een onzorgvuldig onderzoek, omdat de verzekeringsarts aanvullende medische informatie bij haar behandelaars had moeten opvragen. Verder betoogt appellante dat haar beperkingen zijn onderschat. Zij is vanwege de klachten aan haar knieën en enkels en haar overgewicht bij het lopen van een korte afstand snel moe. Ook heeft appellante hoestklachten. Daarnaast is sprake van een hartritmestoornis, een verhoogde cholesterolwaarde en een nachtelijke daling van de bloeddruk. Verder kampt appellante met stress en een depressie. Vanwege de beperkingen is zij niet in staat de geselecteerde functies te verrichten.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om de WIA-uitkering te weigeren in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, staan in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
4.3.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als iemand ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat iemand in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.4.
De Raad volgt appellante niet in het standpunt dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is, omdat de verzekeringsarts geen stukken van de behandelend sector heeft opgevraagd.
4.5.
De rechtbank heeft terecht, onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Raad [1] , overwogen dat een verzekeringsarts op zijn eigen oordeel kan afgaan bij het vaststellen van beperkingen. De verzekeringsarts moet de behandelend sector raadplegen als een behandeling in gang gezet zal worden of al plaatsvindt en die behandeling een beduidend effect zal hebben op de mogelijkheden tot het verrichten van arbeid van de betrokkene, of als de betrokkene stelt dat de behandelend sector een beredeneerd afwijkend idee heeft over zijn beperkingen. Die gevallen doen zich hier niet voor. Daar komt bij dat appellante ter zitting desgevraagd niet heeft geconcretiseerd bij wie de verzekeringsarts informatie had moeten opvragen of om welke informatie het dan zou gaan.
4.6.
Voor zover appellante heeft beoogd te stellen dat de verzekeringsarts bij behandelaars medische informatie had moeten opvragen voordat het primaire besluit van 4 maart 2021 was genomen, overweegt de Raad ten overvloede het volgende. Appellante heeft voor het eerst in bezwaar melding gemaakt van de hartritmestoornis, de verhoogde cholesterolwaarde en de nachtelijke daling van de bloeddruk en daarover stukken van behandelaars ingebracht. Vóór het nemen van het besluit van 4 maart 2021 was er voor de verzekeringsarts dus geen aanleiding om over deze klachten informatie op te vragen.
Arbeidskundige beoordeling
4.7.
Appellante heeft aangevoerd dat zij niet in staat is de geselecteerde functies uit te oefenen. Wat zij daarover aanvoert, heeft zij ook in beroep bij de rechtbank naar voren gebracht. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de geselecteerde functies in medisch opzicht voor appellante geschikt zijn, en ook de overwegingen die tot dat oordeel hebben geleid.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering appellante per 11 maart 2021 een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft.
6. Appellante krijgt daarom geen vergoeding voor haar proceskosten. Zij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.R. van der Velde, in tegenwoordigheid van K.M. Geerman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 december 2023.
(getekend) W.R. van der Velde
De griffier is verhinderd te ondertekenen.

Bijlage

Artikel 5 van de Wet WIA
Gedeeltelijk arbeidsgeschikt is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA
De beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, wordt gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld de uitspraak van 30 juni 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1524.