Verzoeker 4 wordt het volgende aan overtredingen verweten:
“(…) concludeer ik dat u zich schuldig heeft gemaakt aan grove ondermijning van het toezicht, hetgeen een categorie IV overtreding betreft.Uw pincode is toegankelijk gesteld aan derden en is de keuring is niet (volledig) door de keurmeester zelf verricht.Gelet op hetgrote aantal meldingendie door u zijn verricht en de gemiddelde tijdsduur van een keuring, acht ik niet aannemelijk dat de betreffende keuringen volledig volgens de APK geldende regelgeving worden gekeurd. Op basis van deze werkwijze in samenhang bezien met het feit dat er door uvoertuigen worden afgemeld die zich op zo’n grote afstand van de keuringsinstantie bevinden, acht ik aannemelijk dat er voertuigen door u worden afgemeld die niet daadwerkelijk zijn gekeurd voor de APK.”
14. Verzoekers zijn het daarmee niet eens.
Het oordeel van de voorzieningenrechter
15. Voor de leesbaarheid van deze uitspraak, zullen in het vervolg de overtredingen als volgt worden genummerd en/of aangehaald:
het onbevoegd gebruiken van de pincode (te weten door de administratie in plaats van de keurmeester).
een deel van de keuring wordt niet gedaan door de keurmeester, maar door de administratie (te weten het raadplegen van het kentekenregister).
geen volledige keuring (te weten van de Fiat Panda door verzoeker 2).
de hoeveelheid afmeldingen/APK’s zijn niet aannemelijk (gelet op de gemiddelde tijdsduur van een keuring).
de hoeveelheid afgemelde voertuigen afkomstig uit andere delen van het land, op grote afstand van de keuringsinstantie, is onaannemelijk.
16. De voorzieningenrechter stelt voorop dat het gaat om voor verzoekers belastende besluiten en dat het in de eerste plaats aan de RDW is om aan te tonen dat is voldaan aan de voorwaarden om tot die belastende besluiten te komen.
17. De voorzieningenrechter begint met de gronden van verzoekers die zien op de overtredingen 4 en 5, omdat deze twee overtredingen ten grondslag zijn gelegd aan alle besluiten.
Overtreding 4: de hoeveelheid afmeldingen/APK’s zijn niet aannemelijk (gelet op de gemiddelde tijdsduur van een keuring).
18. Verzoekers vinden dat de RDW hen ten onrechte verwijt dat er te veel APK-meldingen zijn verricht en dat de hoeveelheden afmeldingen onaannemelijk zijn. De berekening van de RDW is volgens verzoekers niet te volgen. Niet is onderbouwd dat een keuring tussen 25 en 45 minuten moet duren. Op grond van de regelgeving van de RDW is 15 minuten reëler. In artikel 30, zesde lid, van de Regeling erkenning en keuringsbevoegdheid APK (hierna: de Regeling) staat dat door een keurmeester niet meer dan vier voertuigen per zestig minuten worden afgemeld. Verzoekers stellen dat steekproef(her)keuringen door steekproefcontroleurs ook veel korter duren dan 25 tot 45 minuten; in de door verzoekers genoemde voorbeelden 13, 16 en 14 minuten. Omdat de bij verzoekster werkzame keurmeesters zijn gespecialiseerd in APK-keuringen en zij de benodigde speciale apparatuur (hefbrug) hebben, zijn zij in elk geval net zo snel als steekproefcontroleurs.
19. De voorzieningenrechter is van oordeel dat deze bezwaargrond een redelijke kans van slagen heeft. De RDW heeft in de besluitvorming weliswaar gesteld dat 15 minuten voor een (volledige) APK-keuring te kort is, maar heeft dat niet onderbouwd. In het verweerschrift heeft de RDW hiervoor verwezen naar een uitspraak van de rechtbank Rotterdam (ECLI:NL:RBROT:2023:2557), maar uit deze uitspraak blijkt niet op basis van welke gegevens tot dat oordeel is gekomen. De verwijzing van de RDW ter zitting naar een eerder uitgevoerd brancheonderzoek is ook geen afdoende onderbouwing. Dit onderzoek is niet overgelegd en verzoekers hebben onbetwist gesteld dat dit onderzoek betrekking had op bedrijven die ook wel eens een APK-keuring verrichten en dat dit andere bedrijven zijn dan het gespecialiseerde APK-keuringsbedrijf van verzoekster, dus dat de uitkomsten niet zonder meer op hun werk van toepassing zijn. 20. Verzoekers hebben daarbij in het aanvullende bezwaarschrift (op pagina 11/12) uiteengezet dat uitgaande van de getallen die de RDW noemt in de besluiten, een gemiddelde keuringsduur van 22 minuten geldt. Die berekening kan de voorzieningenrechter volgen, uitgaande van 17.192 afmeldingen (in 6 maanden; van 2 januari 2024 tot en met 2 juli 2024) door 7 keurmeesters, bij 5 werkdagen in de week van telkens 8 uur.
Ter zitting heeft [naam] in reactie hierop verklaard dat een gemiddelde keuringsduur van 20 minuten op zichzelf niet onaannemelijk kort is voor een (volledige) APK-keuring. Dat, zoals de RDW in de bestreden besluiten en het verweerschrift heeft uiteengezet, een aantal keurmeesters bij verzoekster meer dan 4 afmeldingen doet per uur, rechtvaardigt anders dan door de RDW is gesteld, niet de conclusie dat voertuigen worden afgemeld terwijl die niet (volledig) zijn gekeurd. Verzoeker 2 heeft daarover ter zitting onbetwist toegelicht dat in het systeem in een bepaald tijdsbestek op een dag per uur weliswaar maar een maximum van 4 goedkeuringen kunnen worden gemeld, maar dat daarnaast in dat uur ook afmeldingen kunnen worden gemeld. De keuringen van de voertuigen kunnen ook (deels) plaatsvinden op tijden buiten het tijdsbestek waarop afmelden in het systeem mogelijk is. Zo kan het voorkomen dat een klant zijn voertuig aan het einde van de middag bij het bedrijf neerzet, de keurmeester de auto keurt en de afmelding de dag erna plaatsvindt. Verzoeker 2 heeft verder toegelicht dat de keurmeesters om bepaalde redenen ervoor kunnen kiezen om de afmeldingen zo te laten plaatsvinden in de tijd, dat de maximale aantallen meldingen op een dag kunnen worden gedaan, zonder dat tekort wordt gedaan aan de kwaliteit of volledigheid van de keuring. Daarbij heeft verzoeker 2 weer gewezen op de gemiddelde keuringsduur per voertuig bij verzoekster.
De voorzieningenrechter stelt vast dat de RDW weliswaar heeft gesteld dat afmeldingen (goed- dan wel afkeuringen) direct na de keuring moeten plaatsvinden, maar de RDW heeft dit ten eerste niet onderbouwd en ten tweede is dit niet de grondslag voor de gestelde overtreding en rechtvaardigt op zichzelf ook niet de conclusie dat sprake moet zijn van fraude gelet op de aantallen afmeldingen.
21. Het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is dan ook dat de RDW onvoldoende
heeft aangetoond dat, gelet op de aantallen afmeldingen, sprake is van een overtreding en de RDW dan ook op basis daarvan niet bevoegd was tot het opleggen van een sanctie.
Overtreding 5: de hoeveelheid afgemelde voertuigen afkomstig uit andere delen van het land, op grote afstand van de keuringsinstantie, is onaannemelijk.
22. Verzoekers vinden dat de RDW ten onrechte onaannemelijk vindt dat er bij verzoekster veel auto’s uit heel Nederland worden gekeurd. Verzoekers vinden dat de RDW om een verklaring had moeten vragen, die zij ook hadden: vakantie op een van de 17 campings in de buurt, aanschaf van een auto met een nieuwe APK en handig bij een lange vakantie. Verzoekster hoeft niet te onderzoeken waarom mensen bij haar komen voor een APK-keuring. Nergens blijkt uit of autobezitters elders dan hun woonplaats verblijven en waar dat is: familie, werk of Vliegbasis Volkel, aldus verzoekers. Bij het aanvullend bezwaarschrift hebben verzoekers meerdere verklaringen overgelegd van garages in de buurt die hun voertuigen bij verzoekster laten keuren. Verder hebben verzoekers uiteengezet dat van de door de RDW genoemde 541 voertuigen afkomstig uit andere delen van het land, 104 daadwerkelijk zijn afgekeurd en dat 7 van deze voertuigen in een steekproef zijn gevallen, die vervolgens heeft plaatsgevonden. Dit strookt niet met de stelling van de RDW dat deze voertuigen dus niet zijn aangeboden voor een APK-keuring, aldus verzoekers.
23. De voorzieningenrechter is van oordeel dat ook deze bezwaargrond een redelijke kans van slagen heeft. De RDW heeft in de besluitvorming weliswaar gesteld dat van de totaal 17.192 (van januari tot juli 2024) bij verzoekster afgemelde voertuigen, de eigenaren van 541 voertuigen op 50 tot 245 km van verzoekster vandaan woonden, maar die enkele stelling rechtvaardigt, zeker in het licht van wat verzoekers hiertegenover hebben gesteld als verklaring, niet de conclusie dat deze voertuigen niet bij verzoekster zijn aangeboden voor de keuring. De verwijzing van de RDW in het verweerschrift naar de uitspraak van de rechtbank Rotterdam (ECLI:NL:2023:2557) rechtvaardigt deze conclusie ook niet, alleen al omdat niet duidelijk is of de feiten in die zaak gelijk zijn aan die in deze zaak en of in die zaak ook soortgelijke argumenten als die van verzoekers naar voren zijn gebracht; te weten het aantal afkeuringen en plaatsgevonden steekproeven bij deze voertuigen. Desgevraagd hebben de gemachtigde van de RDW en ook [naam] ter zitting verklaard geen reactie te hebben op wat verzoekers in dit kader naar voren hebben gebracht.
24. Het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is dan ook dat de RDW onvoldoende
heeft aangetoond dat de hoeveelheid afgemelde voertuigen afkomstig uit andere delen van het land, op grote afstand van de keuringsinstantie, onaannemelijk is en dat dus sprake is van fraude/een overtreding. De RDW was dan ook op basis daarvan niet bevoegd tot het opleggen van een sanctie.
Overtreding 2: een deel van de keuring wordt niet gedaan door de keurmeester, maar door de administratie (te weten het raadplegen van het kentekenregister).
25. Verzoekers vinden dat de RDW ten onrechte stelt dat het raadplegen van de voertuigen in het kentekenregister door de administratie, voorafgaand aan de keuring door de keurmeesters, een overtreding oplevert. Verzoekers hebben in de aanloop naar de besluiten en ter zitting een toelichting gegeven op hoe de procedure van een keuring bij verzoekster verloopt en wie op welk moment het kentekenregister raadpleegt.
26. De voorzieningenrechter is van oordeel dat ook deze bezwaargrond een redelijke kans van slagen heeft. In het bestreden besluit, gericht aan verzoekster, staat als afzonderlijk verwijt dat een overtreding is begaan doordat de in artikel 27, derde lid, van de Regeling neergelegde verplichting wordt uitgevoerd door ‘de dames’ en niet door de keurmeester zelf. Volgens de RDW is dit in strijd met artikel 28, derde lid, van de Regeling en paragraaf 3.1 van de Toezichtbeleidsbrief Erkenninghouders RDW, bijlage APK keurmeester 2023 (hierna: de Toezichtbeleidsbrief). De gemachtigde van de RDW heeft ter zitting toegelicht dat dit een overtreding is, omdat het raadplegen van het kentekenregister onderdeel uitmaakt van de APK-keuring en dat de keurmeester degene is die de keuring moet verrichten. De voorzieningenrechter overweegt dat in artikel 27, derde lid, van de Regeling het volgende staat:
Er wordt geen keuring verricht dan nadat het kentekenregister is geraadpleegd ten aanzien van:
het voor het voertuig opgegeven kenteken;
het identificatienummer van het ter keuring aangeboden voertuig, en
de datum van de eerste toelating van het voertuig.
27. De voorzieningenrechter is van oordeel dat hier niet staat dat het raadplegen van het kentekenregister onderdeel uitmaakt van de keuring en dat dit er ook niet uit volgt. Er staat juist dat de keuring pas mag beginnen als het kentekenregister is geraadpleegd. Dat uit artikel 28 van de Regeling volgt dat de keuring wordt verricht door een keurmeester, verandert dit niet. Daarbij heeft verzoeker 2 ter zitting onbetwist toegelicht dat de medewerkers van de administratie voor de keurmeester een uitdraai maken uit het kentekenregister, voor dit uitdraaien geen ‘aan de persoon van de keurmeester verbonden en voorbehouden pincode’ nodig is en de keurmeester voorafgaand aan de door hem te verrichten keuring de gegevens van de uitdraai checkt. Hierin kan de voorzieningenrechter geen overtreding van een artikel uit de Regeling zien en dat heeft de gemachtigde van de RDW ter zitting ook desgevraagd niet nader kunnen duiden. Een verwijzing naar de Toezichtbeleidsbrief leidt niet tot een ander oordeel. Voor zover daarin al staat of daaruit is op te maken dat dit uitdraaien wel valt onder de keuring en dus alleen is voorbehouden aan de keurmeester, is dit een aanscherping in het beleid ten opzichte van de Regeling, zijnde een algemeen verbindend voorschrift. Zo’n aanscherping in het beleid kan geen grondslag zijn voor een overtreding die niet als zodanig volgt uit een algemeen verbindend voorschrift. Ook overigens is de voorzieningenrechter niet gebleken dat verzoekster, met de door verzoeker 2 ter zitting gegeven toelichting over het uitdraaien van gegevens uit het kentekenregister en het checken daarvan voorafgaand aan het technische deel van de keuring door de keurmeester, in strijd handelt met wat daarover staat in de Regeling en in het beleid.
28. Het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is dan ook dat de RDW onvoldoende
heeft aangetoond dat met het raadplegen van het kentekenregister door de administratie een overtreding is begaan. De RDW was dan ook op basis daarvan niet bevoegd tot het opleggen van een sanctie.
29. Voor zover de RDW heeft gesteld dat onder deze overtreding ook valt dat medewerkers
van de administratie de keuringsrapporten uitprinten en deze klaar leggen, volgt de voorzieningenrechter dat niet. Allereerst is in de betreffende besluiten wel gesteld dat deze handelingen worden verricht door de medewerkers van de administratie, maar dit is op geen enkele manier onderbouwd. Ter zitting heeft [naam] desgevraagd verklaard dat dit is gebaseerd op zijn waarneming tijdens zijn onaangekondigde bedrijfsbezoek op 14 mei 2024. Van dit bezoek zou een verslag zijn opgemaakt, maar dat is niet bij de stukken gevoegd. De verklaring van [naam] ter zitting, dat hij toen zelf, staand bij de balie, heeft gezien dat een medewerkster van de administratie bezig was op een computer en een uitdraai maakte die op een tafel werd gelegd en dat [naam] op dat moment de melding binnenkreeg dat een auto was afgemeld op het bedrijf van verzoekster, rechtvaardigt die conclusie niet zonder meer. Verzoekers hebben ter zitting betwist dat dit de handelwijze is binnen het bedrijf en hebben erop gewezen dat ook afgemeld kan worden op computers die vanaf de balie niet te zien zijn. Deze uitleg van verzoekers valt niet uit te sluiten, ook omdat [naam] heeft verklaard dat hij geen zicht had op het scherm van de administratief medewerkster en in het geheel niet duidelijk is geworden wat de aard van het document was dat die betreffende medewerkster toen op die tafel had gelegd. Ten tweede volgt de voorzieningenrechter dit niet, omdat het printen van een keuringsrapport na het afmelden van het voertuig, gebeurt met een pincode, zodat deze gedraging valt onder de verweten overtreding 1, namelijk het onbevoegd gebruiken van de pincode (te weten door de administratie in plaats van de keurmeester), waarover aan het eind van deze uitspraak meer wordt gezegd.
Overtreding 3: geen volledige keuring (te weten van de Fiat Panda door verzoeker 2).
30. Verzoekers vinden dat in het bestreden besluit feitelijk onjuist wordt weergegeven hoe de handelwijze bij het keuren van een voertuig bij verzoekster is geregeld. Het voertuig met kenteken [nummer] – Fiat Panda – is na de keuring en afmelding door verzoeker 4, na de tegen hem geuite beschuldigingen door de steekproefcontroleur, uiteindelijk opnieuw en volledig gekeurd en afgemeld door verzoeker 2. Anders dan de RDW stelt, betoogt verzoeker 2 dat met de door hem overgelegde gegevens aannemelijk is gemaakt dat hij de Fiat Panda volledig heeft gekeurd en wel in een tijdsbestek van 17 minuten, dus niet 7 minuten waarvan de RDW uitgaat. Ter zitting heeft verzoeker met een document in zijn hand betoogt dat hij dit kan onderbouwen.
31. De voorzieningenrechter is van oordeel dat bij de huidige stand van zaken niet kan worden gezegd dat deze bezwaargrond geen redelijke kans van slagen heeft. De RDW heeft in het bestreden besluit gesteld dat verzoeker 2 de Fiat Panda om 10.19 uur opnieuw heeft afgemeld. Dat het daarbij niet mogelijk is geweest dat verzoeker 2 aan de keuring 17 minuten heeft besteed, blijkt niet zonder meer uit het verslag van de steekproefcontroleur. De voorzieningenrechter betrekt hierbij dat verzoeker 2 heeft betwist dat hij tijdens de horing op 25 april 2024 zou hebben gezegd dat hij deze keuring alleen globaal heeft verricht en heeft gesteld daarvan bewijs te hebben. Gelet op het belastende karakter van de tegenwerping van deze overtreding, moet de RDW dit betrekken bij de volledige heroverweging in bezwaar.
32. Het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is dan ook dat de RDW bij de
huidige stand van zaken onvoldoende heeft aangetoond dat verzoeker 2 de Fiat Panda niet volledig heeft gekeurd. De RDW was dan ook op basis daarvan niet bevoegd tot het opleggen van een sanctie.
33. Gelet op het voorgaande zijn naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter alle aan verzoekers 1, 2, 3, 5, 6 en 7 verweten overtredingen (nummers 2 tot en met 5) onvoldoende aangetoond en was de RDW dus niet bevoegd tot het opleggen van de aan die verzoekers individueel opgelegde sancties, te weten telkens de intrekking van de keuringsbevoegdheid voor de duur van 12 maanden. Dit betekent al dat de verzoeken om voorlopige voorzieningen ten aanzien van deze verzoekers moeten worden toegewezen in die zin dat de gevolgen van die bestreden besluiten worden geschorst tot 6 weken na bekendmaking van de beslissing op de bezwaren van die verzoekers.
34. Voor verzoekster en verzoeker 4 geeft de beoordeling tot nu toe op zichzelf nog geen uitsluitsel over hoe moet worden geoordeeld over de voor hen gevraagde voorlopige voorzieningen, omdat nog niet is geoordeeld over de ook aan hen verweten, en enige overgebleven, overtreding 1. het onbevoegd gebruiken van de pincode (te weten door de administratie in plaats van de keurmeester).
Overtreding 1; voor verzoekster en verzoeker 4.
35. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om in het kader van deze voorlopige voorzieningenprocedure inhoudelijk te toetsen of de conclusie van de RDW dat deze overtreding is begaan, stand kan houden. Daarvoor geldt het volgende.
36. Partijen staan lijnrecht tegenover elkaar als het gaat over de gang van zaken op 19 april 2024 tijdens de steekproefcontrole. Stond de steekproefcontroleur op het moment van afmelding van de Fiat Panda om 09.39 uur nou te praten met verzoeker 4 of met verzoeker 7? Aan de ene kant is er het rapport van de steekproefcontroleur, waarin onmiskenbaar staat dat het gesprek werd gevoerd met verzoeker 4, zodat verzoeker 4 de Fiat Panda op dat moment niet zelf heeft kunnen afmelden en dat dus een ander gebruik moet hebben gemaakt van zijn pincode. In beginsel geldt dat van de juistheid van een verklaring van een steekproefcontroleur mag worden uitgegaan en dat aan de inhoud van een dergelijke verklaring sterke bewijskracht toekomt. Een steekproefcontroleur heeft geen enkel belang bij een valse verklaring. Dit volgt uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Aan de andere kant is er namens verzoekers de stellige ontkenning hiervan. Ter onderbouwing wijzen zij op de natte handtekening van verzoeker 4 op het betreffende keuringsrapport en ook zeggen zij met getuigenbewijs hun stellingen te kunnen onderbouwen. Een dergelijk onderzoek naar de ‘waarheid’ leent zich niet voor behandeling in deze procedure om een voorlopige voorziening. Dat onderzoek kan plaatsvinden in de bezwaarfase.
37. Voor een afweging van de belangen ziet de voorzieningenrechter in dit geval geen aanleiding gelet op het volgende. Verzoekers hebben aangevoerd dat de opgelegde sancties niet evenredig zijn. Mocht al worden aangenomen dat de RDW overtreding 1. heeft aangetoond ten aanzien van zowel verzoekster als verzoeker 4, dan volgt uit het beleid dat het onbevoegd gebruiken van een pincode als voorbeeld wordt genoemd van een overtreding categorie III. Niet in geschil is dat geen sprake is van een situatie waarin door óf verzoekster óf verzoeker 4 in de afgelopen 24 of 30 maanden eerder een overtreding is begaan. Bij een overtreding categorie III zonder recidive volgt uit het beleid dan het volgende.
38. Aan een keurmeester die een overtreding categorie III begaat, wordt opgelegd een sanctie van intrekking van de keuringsbevoegdheid voor de duur van 4 weken, waarvan 2 weken voorwaardelijk.
39. Aan een erkenninghouder aan wie een overtreding categorie III kan worden toegerekend, wordt een sanctie van intrekking van de erkenning opgelegd voor de duur van 6 weken. Gelet op artikel 5.1.3 van de Toezichtbeleidsbrief wordt de inwerkingtreding van zo’n besluit opgeschort totdat het bezwaarschrift is afgehandeld en treedt de beslissing op bezwaar in werking tien dagen nadat deze is verstuurd.
40. De voorzieningenrechter concludeert dat bij deze stand van zaken aan verzoeker 4 een sanctie zou zijn opgelegd die, als het gaat om het onvoorwaardelijke deel, de intrekking voor twee weken, op dit moment al effectief zou zijn voldaan. Verzoeker 4 had dan ook, uitgaande van de intrekking per 18 oktober 2024, vanaf 1 november 2024 weer over zijn keuringsbevoegdheid beschikt en weer aan het werk gekund. De voorzieningenrechter ziet hierin reden om het verzoek om voorlopige voorziening van verzoeker 4, dat is ingediend om weer aan het werk kunnen, toe te wijzen in die zin dat de gevolgen van het op hem betrekking hebbende bestreden besluit worden geschorst tot 6 weken na bekendmaking van de beslissing op het bezwaar van verzoeker 4.
41. De voorzieningenrechter concludeert verder dat bij deze stand van zaken de inwerkingtreding van het bestreden besluit 1 tot intrekking van de erkenning van verzoekster voor de duur van 6 weken zou zijn opgeschort totdat het bezwaar is afgehandeld. De voorzieningenrechter ziet hierin reden om het verzoek om voorlopige voorziening van verzoekster, dat strekt tot opschorting van de gevolgen van het bestreden besluit 1, toe te wijzen in die zin dat de gevolgen van het bestreden besluit 1 worden geschorst tot 6 weken na bekendmaking van de beslissing op het bezwaar van verzoekster.
42. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter hebben de bezwaren van verzoekers een redelijke kans van slagen. De verzoeken om een voorlopige voorziening worden dus toegewezen. Dat betekent dat de werking van het besluit tot intrekking van verzoeksters
APK-erkenning en de besluiten tot intrekking van de APK-keuringsbevoegdheid van verzoekers 1 tot en met 7 wordt opgeschort tot 6 weken na bekendmaking van de beslissingen op de bezwaren van verzoekers.
43. Omdat verzoekers gelijk krijgen, moet de RDW het griffierecht dat verzoekers hebben
betaald aan hen vergoeden (€ 371,– aan verzoekster en € 187, – aan iedere afzonderlijke verzoeker). Om dezelfde reden hebben verzoekers recht op een proceskostenveroordeling. Die kosten worden op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht, waaronder artikel 3 met betrekking tot samenhangende zaken, vastgesteld op € 1.750,– (één punt voor het verzoekschrift en één punt voor het naar de zitting komen, met een waarde per punt van € 875,–).
- wijst de verzoeken om een voorlopige voorziening toe in die zin dat de rechtsgevolgen van de bestreden besluiten 1 tot en met 8 worden geschorst tot 6 weken na bekendmaking van de beslissingen op de bezwaren van verzoekers;
- draagt de RDW op het betaalde griffierecht van totaal € 1.680, – te vergoeden;
- veroordeelt de RDW tot betaling van € 1.750, – aan proceskosten aan verzoekers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Bos, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van P.L.M.M. Mulders, griffier. Op 4 november 2024 om ongeveer 16.10 uur heeft de griffier het dictum telefonisch aan de gemachtigden van partijen doorgegeven.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak staat geen (hoger) beroep of verzet open.
Bijlage:De van belang zijnde wet- en regelgeving