201802859/1/A2.
Datum uitspraak: 20 maart 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
I. [appellante sub 1], gevestigd te [plaats], en
II. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland (hierna: de voorzieningenrechter) van 23 maart 2018 in zaken nrs. 18/1139 en 18/1141 en 18/1138 en 18/1140 in het geding tussen:
[appellante sub 1],
[belanghebbende], wonend te [woonplaats] en
[appellant sub 2],
en
directie van de Dienst Wegverkeer (hierna: de RDW).
Procesverloop
Bij besluit van 31 mei 2017 heeft de RDW de aan [appellante sub 1] verleende erkenning voor het uitvoeren van periodieke keuringen van de categorie voertuigen tot en met 3.500 kg voor onbepaalde tijd ingetrokken.
Bij besluit van dezelfde datum heeft de RDW de aan [appellant sub 2] verleende keuringsbevoegdheid voor het uitvoeren van periodieke keuringen van de categorie voertuigen tot en met 3.500 kg ingetrokken voor de duur van zes maanden.
Bij besluit van 17 januari 2018 heeft de RDW het door [appellante sub 1] tegen het eerste besluit van 31 mei 2017 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 31 januari 2018 heeft de RDW het door [appellant sub 2] tegen het tweede besluit van 31 mei 2017 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 maart 2018 heeft de voorzieningenrechter de door [appellante sub 1], [belanghebbende] en [appellant sub 2] daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellante sub 1] en [appellant sub 2] hoger beroep ingesteld.
RDW heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 december 2018, waar [appellant sub 2], bijgestaan door mr. J.P.A. van Schaik, advocaat te Veenendaal, en [appellante sub 1], vertegenwoordigd door [appellant sub 2] en [belanghebbende], bijgestaan door mr. J.P.A. van Schaik, voornoemd, en de RDW, vertegenwoordigd door I.J. Brouwer, zijn verschenen. Tevens zijn verschenen en ter zitting gehoord [getuige A], [getuige B] en [getuige C] als getuigen meegebracht door [appellante sub 1] en [appellant sub 2].
Overwegingen
Inleiding
1. Het relevante wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
2. [appellant sub 2] en [belanghebbende], vader en zoon, zijn vennoten van [appellante sub 1], welk bedrijf is erkend als APK-keuringsplaats. Zowel aan [appellant sub 2] als aan [belanghebbende] is keuringsbevoegdheid toegekend.
3. Op 23 mei 2017 heeft [appellant sub 2] (hierna ook: de keurmeester) een APK keuring uitgevoerd aan het voertuig met kenteken […] en dit voertuig goedgekeurd. Op dat moment bevonden hij en [belanghebbende] zich in het bedrijf, evenals degene die de auto ter keuring had aangeboden en een aantal andere klanten. Steekproefcontroleur P. Schutte van de RDW (hierna ook: de steekproefcontroleur) heeft het voertuig aan een steekproef onderworpen. Hij heeft blijkens zijn verslag geconstateerd dat de handremkabel van de auto was omwikkeld met tape en daaronder een verdikking en een verdunning zat. Om de remkabel goed te kunnen beoordelen, heeft hij de keurmeester gevraagd om de tape te verwijderen. De keurmeester weigerde dit te doen. Nadat de steekproefcontroleur had uitgelegd waarom hij niet zelf de tape wilde verwijderen, heeft de keurmeester geprobeerd dit te doen. Dat ging moeizaam. Vervolgens kreeg de keurmeester een zakmes aangereikt van degene die het voertuig ter keuring had aangeboden. Toen de tape was verwijderd bleek dat de buitenmantel van de kabel verpulverd was. De keurmeester schreeuwde naar de steekproefcontroleur dat hij hem de kabel kapot heeft laten maken, waarbij hij met het mes stekende bewegingen naar het bovenlichaam en het gezicht van de steekproefcontroleur maakte. Het mes dat de keurmeester hanteerde ging meermaals rakelings, op een afstand van nog geen 10 cm, langs het gezicht van de steekproefcontroleur, waarop de laatste naar achteren stapte. Omdat de steekproefcontroleur dit als zeer bedreigend heeft ervaren, heeft hij per direct het pand verlaten, aldus het verslag.
4. Op 26 mei 2017 is de keurmeester door de RDW gehoord over het incident. Daarvan is een verslag, gedagtekend op 27 mei 2017, opgemaakt. Hij heeft onder meer verklaard dat de proef goed verliep en dat hij verbaasd was dat de steekproefcontroleur opeens wegliep, aldus dat verslag.
Besluitvorming
5. Aan de besluiten van 31 mei 2017 heeft de RDW ten grondslag gelegd dat als gevolg van de bedreigende situatie die is ontstaan door het intimiderend gedrag van [appellant sub 2] op 23 mei 2017 onvoldoende medewerking aan de steekproefherkeuring van een voertuig is verleend. Dit is volgens de RDW in strijd met artikel 31, vijfde lid, en artikel 36 van de Regeling erkenning en keuringsbevoegdheid APK en betekent een overtreding in categorie IV als bedoeld in de Toezichtbeleidsbrief Erkenninghouders RDW 2017. De RDW heeft krachtens artikel 87, tweede lid, aanhef en onder f, van de Wegenverkeerswet 1994, de erkenning van [appellante sub 1] voor onbepaalde tijd ingetrokken en de keuringsbevoegdheid van [appellant sub 2] voor de duur van zes maanden.
6. In bezwaar hebben [appellante sub 1] en [appellant sub 2] schriftelijke verklaringen overgelegd, van laatstgenoemde, [belanghebbende], degene die het voertuig ter keuring heeft aangeboden, [getuige B], en enkele andere aanwezige klanten, [getuige D], [getuige C] en [getuige A]. De getuigen hebben daarin onder meer verklaard dat er een gemoedelijke sfeer was, dat de keurmeester de steekproefcontroleur niet heeft geïntimideerd of bedreigd en zij verbaasd waren dat de steekproefcontroleur ineens wegliep.
7. De steekproefcontroleur heeft tijdens een gesprek met een juridisch adviseur van de RDW, dat heeft plaatsgevonden op 11 juli 2017, gereageerd op deze verklaringen. Ook hiervan is een verslag opgemaakt.
8. In de besluiten op bezwaar is de RDW uitgegaan van de verklaringen van de steekproefcontroleur. Daarnaast heeft de RDW zich, onder verwijzing naar de Toezichtbeleidsbrief, op het standpunt gesteld dat er geen aanleiding is om de opgelegde sancties te matigen.
Aangevallen uitspraak
9. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de verklaringen van de keurmeester en de steekproefcontroleur voldoende op elkaar aansluiten. Uit deze verklaringen blijkt dat de keurmeester met stemverheffing heeft gesproken, daarbij nadrukkelijk gesticulerend met een mes in zijn hand, waardoor intimidatie en dreiging met verbaal en fysiek geweld heeft plaatsgevonden. Daardoor staat vast dat een overtreding in categorie IV heeft plaatsgevonden, aldus de voorzieningenrechter. Gelet hierop heeft de voorzieningenrechter geen aanleiding gezien om de schriftelijke verklaringen van de klanten bij de beoordeling te betrekken en het verzoek om hen te horen, afgewezen. De voorzieningenrechter heeft verder overwogen dat niet aannemelijk is dat de steekproefcontroleur en de keurmeester op enige afstand van elkaar gestaan hebben, omdat de steekproefcontroleur de keurmeester met een looplamp bijscheen, en geoordeeld dat de RDW geen aanleiding heeft hoeven zien om lagere sancties op te leggen.
Hoger beroep
- Overtreding
10. [appellant sub 2] en [appellante sub 1] betogen dat de voorzieningenrechter ten onrechte op hun beroepen heeft beslist, zonder de getuigen ter zitting te horen en een door hen gemaakte reconstructievideo te bekijken. De verklaringen en de video hadden duidelijkheid kunnen geven over de precieze toedracht op 23 mei 2017 en de positie van de steekproefcontroleur ten opzichte van de hefbrug, en aldus kunnen bijdragen aan de beoordeling van het geschil. Er was geen sprake van een dreigende of intimiderende sfeer.
Verder leveren de verklaringen van de steekproefcontroleur geen dwingend bewijs op, omdat deze geen bijzonder opsporingsambtenaar is en niet vergezeld was van een collega, aldus [appellante sub 1] en [appellant sub 2]. Zij verzoeken de Afdeling om de getuigen alsnog te horen en om de opname te bekijken.
10.1. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling (vergelijk de onder meer door de voorzieningenrechter vermelde uitspraak van 21 augustus 2013, ECLI:NL:RVS:2013:858, als ook de door [appellant sub 2] en [appellante sub 1] vermelde uitspraak van 15 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3102) volgt dat in beginsel van de juistheid van een verklaring van een steekproefcontroleur mag worden uitgegaan en aan de inhoud van een dergelijke verklaring een sterke bewijskracht toekomt. Een steekproefcontroleur heeft geen enkel belang bij een valse verklaring. 10.2. De steekproefcontroleur heeft in zijn verslag verklaard dat, nadat de keurmeester de tape had verwijderd, de buitenmantel van de kabel verpulverd bleek. De keurmeester heeft toen naar hem geschreeuwd dat hij hem de kabel kapot heeft laten maken, waarbij hij met een mes stekende bewegingen naar het bovenlichaam en gezicht van de steekproefcontroleur maakte. Het mes dat de keurmeester hanteerde ging meermaals rakelings, op een afstand van nog geen 10 cm, langs het gezicht van de steekproefcontroleur, waarop deze naar achteren stapte. Dit heeft hij als zeer bedreigend ervaren.
10.3. Blijkens het verslag van 27 mei 2018 heeft de keurmeester het volgende verklaard:
"Tijdens de keuring zag de steekproefcontroleur dat er tape op de remkabel aanwezig was. Ik kreeg de opdracht om de tape te verwijderen. Ik heb deze tape in eerste instantie weggehaald met mijn nagel. De tape was aanwezig om de buitenmantel. Ik heb de tape niet verwijderd tijdens mijn keuring, dus ik wist ook niet wat er onder de tape aanwezig was. Volgens de steekproefcontroleur was er nog wat tape aanwezig, terwijl ik ervan overtuigd was dat alle tape weg was. Vervolgens heeft de klant mij een mes aangegeven omdat de steekproefcontroleur zei dat ik een mes moest pakken en de rest van de tape weg moest snijden. Met dit mes, een zakmes, heb ik per ongeluk een deel van de plastic buitenmantel weggesneden, waarvan alle tape al was verwijderd. Hierbij weet ik zeker dat de stalen buitenmantel niet kapot was. Hierbij werd ook nog gevraagd of ik de handremkabel uit de bevestigingshaak wilde halen. Dat zat mij niet lekker en heb geantwoord: "dat doet u zelf". Op dat moment was ik verbaasd en vroeg hem: "wat krijgen we nou?" Waarop hij zei: "Je hoort nog van ons", in het weglopen werd dat geantwoord. Op dat moment waren er veel mensen aanwezig, die ook net zo verbaasd waren als ik".
[…]
"Ik wil benadrukken dat ik niet heb geschreeuwd maar heb misschien wat luider tegen hem gepraat. Ik praat met mijn handen (als ik praat zwaai ik met mijn handen), op dat moment had ik het mes in mijn handen. De steekproefcontroleur stond toen dicht bij mij".
10.4. De voorzieningenrechter heeft terecht overwogen dat de verklaring van de steekproefcontroleur en de verklaring van de keurmeester in zoverre met elkaar overeenstemmen, dat zij beiden te kennen hebben gegeven dat de keurmeester met stemverheffing daarbij nadrukkelijk gesticulerend heeft gepraat, met een mes in zijn hand, terwijl zij dicht bij elkaar stonden. Nu echter de verklaring van de steekproefcontroleur wat de aanleiding van het incident en de context waarin dit plaatsvond betreft, afwijkt van de verklaring van de keurmeester, mocht de voorzieningenrechter niet enkel op basis van de verklaring van de steekproefcontroleur tot het oordeel komen dat een overtreding in categorie IV heeft plaatsgevonden. De voorzieningenrechter had, voor de vaststelling van de voor de beoordeling relevante feiten, ook de door [appellant sub 2] en [appellante sub 1] in bezwaar overgelegde schriftelijke verklaringen bij de beoordeling moeten betrekken en deze getuigen zo nodig moeten horen.
In zoverre slaagt het betoog.
10.5. De Afdeling zal alsnog de schriftelijke verklaringen van de getuigen betrekken bij de beoordeling.
Uit de schriftelijke verklaringen van [getuige D], [getuige C], [getuige A] en [belanghebbende] blijkt dat de keurmeester, nadat hij het laatste restje tape niet kon verwijderen, een mes aangereikt heeft gekregen en daarmee de buitenste mantel van de handremkabel kapot heeft gesneden. Hij heeft toen gezegd, althans in woorden van een gelijke strekking:
"Kijk wat je mij hebt laten doen, ik snij gewoon de buitenmantel kapot". [getuige B] heeft het volgende verklaard:
"…Hierop heeft de APK keurmeester de tape verwijderd. Onder de tape werd geen mankement geconstateerd. Hierop werd APK keurmeester door RDW keurmeester verzocht ook het originele stuk rubber wat zich om de handremkabel bevindt weg te halen ter beoordeling. Daarna heeft APK keurmeester te kennen ook het haakje van de handremkabel los te maken, zodat hij deze kabel heen en weer kan buigen om te kijken of deze niet is gebroken. Hierop heeft APK keurmeester zich omgedraaid en aangegeven dat het niet de bedoeling is om originele delen te beschadigen/stuk te maken, of woorden van gelijke strekking. APK keurmeester spreekt met enige stemverheffing en zwaait met zijn handen met mijn zakmesje in zijn hand om aan te wijzen wat hij bedoelt".
10.6. De Afdeling heeft [getuige A], [getuige B] en [getuige C], voornoemd, als getuigen gehoord en zal ook hun ter zitting afgelegde verklaringen bij haar beoordeling betrekken. De RDW heeft te kennen gegeven dat de steekproefcontroleur niet ter zitting gehoord wenst te worden.
10.7. [getuige C] heeft het volgende verklaard:
"Ik hoorde dat Schutte zei dat hij met een mesje de tape moest wegsnijden. Dat is niet goed gegaan. Te ver gesneden. [appellant sub 2] heeft toen gezegd: "wat laat u mij doen"? Toen gaf Schutte hem de zaklamp en zei: "u hoort nog van mij". [appellant sub 2] stond onder de ladder. Schutte stond er net buiten, achter de balk van de brug. Er zat dus een balk tussen. […] Niet sprake van ruzie, maar misschien wel iets van stemverheffing. Hij had het mes nog in zijn hand, maar ik heb hem er niet mee zien zwaaien. Hij heeft alleen maar naar de kabel gewezen. […] [appellant sub 2] stond wel onder de brug en Schutte stond net voor de brug, voor een balk, met in zijn hand de lamp. Hij kon niet goed bijschijnen zo."
[getuige A] heeft het volgende verklaard:
Ik hoorde dat er iets losgesneden moest worden. Er werd een mes gegeven. Tape om de kabel heen. Kijken of het niet beschadigd is. Er mag gewoon tape omheen zitten, maar ik dacht: "het zal wel". De steekproefcontroleur vroeg om de tape los te halen. [appellant sub 2] vroeg of dat echt moest, vanwege kans om beschadiging. Daarbij is de kabel stukgegaan. [appellant sub 2] verhief zijn stem en zei: "kijk wat ik heb gedaan heb" […] [appellant sub 2] stond onder de brug en Schutte net voor de brug. Voor de balk en had in zijn hand een lamp vast. Hij kon niet goed bijschijnen zo.[…]"
[getuige B] heeft verklaard:
"Ik stond achter de brug, [appellant sub 2] onder de brug, de RDW man achter de balk. Hij is niet onder de brug geweest. […] Hij had een looplamp in zijn hand. Hij scheen niet bij. […] Om de handremkabel zat een stukje tape. Dat moest eraf. Toen vroeg [appellant sub 2] aan RDW man: "Doet u het of doe ik het"? Hij zei: "doe jij het maar." [appellant sub 2] haalt het eraf. Uiteindelijk is het eraf. Stukje kabel was bloot. Je zag een stukje metaal. Toen moest de originele buitenkabel worden weggesneden. Ik heb mijn zakmes op eigen initiatief aangegeven de RDW man vroeg om het weg te snijden. De originele mantel was niet beschadigd. Daarbij moest hij ook de kabel nog uit het haakje halen. Hij heeft dat niet gedaan. Hij heeft niet boos gereageerd, maar wel met iets verhoogde stem gezegd: "doe jij of doe ik het?" Niet agressief of intimiderend.
10.8. Uit de hiervoor onder 10.5 en 10.6 weergegeven verklaringen leidt de Afdeling af dat er op 23 mei 2017 twee momenten zijn geweest, waarop, door opdrachten van de steekproefcontroleur irritatie is ontstaan bij de keurmeester. Ten eerste het moment waarop de keurmeester van de steekproefcontroleur de handremkabel uit het haakje moest halen. Hij heeft toen met het mes gewezen op de remkabel en daarbij geroepen: "dat doet u zelf", of: "doe jij of doe ik het". Ten tweede het moment waarop het de keurmeester niet lukte om, in opdracht van de steekproefcontroleur, het laatste stuk tape te verwijderen en hij het mes aangereikt kreeg van [getuige B] en daarmee de buitenmantel heeft stukgesneden. Hij heeft toen, met stemverheffing, gezegd: "Kijk wat je me hebt laten doen", of woorden van een gelijke strekking, met een mes in zijn hand, en daarbij een beweging gemaakt met zijn hand, ter ondersteuning van hetgeen hij heeft geroepen. De steekproefcontroleur bevond zich toen vlakbij de keurmeester. Hij bevond zich weliswaar naast de brug, van de keurmeester gescheiden door een balk, maar desalniettemin stond hij in de directe nabijheid van de keurmeester. Deze verklaringen komen, mede gelet op het hiervoor, onder 10.4, overwogene op dit punt overeen met de verklaringen van de keurmeester en de steekproefcontroleur. Aannemelijk is geworden dat de steekproefcontroleur direct na afloop van het tweede moment de steekproef heeft afgebroken en het pand heeft verlaten. Gelet verder op de woordkeuze: "Kijk wat je mij hebt laten doen", de directe aanleiding van het incident, te weten het stuksnijden van de buitenmantel, de positie van de keurmeester ten opzichte van de steekproefcontroleur, in de directe nabijheid, en het praten met stemverheffing, met een mes in het hand, is aannemelijk dat de sfeer in ieder geval in enige mate bedreigend en/of intimiderend was.
10.9. Derhalve is het oordeel van de voorzieningenrechter, dat de RDW zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de keurmeester de steekproefcontroleur heeft bedreigd en/of geïntimideerd, gerechtvaardigd. De RDW heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het op de weg van de keurmeester lag om alle medewerking te verlenen aan de steekproef en om te voorkomen dat hij, toen hij een mes in zijn handen had en op korte afstand van de steekproefcontroleur stond, de indruk bij de steekproefcontroleur zou wekken dat hij hem bedreigde of intimideerde.
Gelet op het voorgaande heeft de voorzieningenrechter terecht geoordeeld dat een overtreding heeft plaatsgevonden in categorie IV.
In zoverre faalt het betoog.
10.10. Met de video die ter zitting van de Afdeling op verzoek van [appellante sub 1] en [appellant sub 2] is vertoond, hebben zij het tegendeel niet aannemelijk gemaakt. Deze video bevat een reconstructie van de gebeurtenissen, zoals die volgens de keurmeester hebben plaatsgevonden. Nu niet vaststaat dat deze weergave van de gebeurtenissen in overeenstemming is met de gebeurtenissen zoals deze daadwerkelijk hebben plaatsgevonden, heeft de voorzieningenrechter mogen weigeren om deze video te bekijken.
Ook in zoverre faalt het betoog.
11. De Afdeling heeft geen aanleiding gezien om de steekproefcontroleur voorafgaand aan de zitting op te roepen, omdat zijn schriftelijke verklaring, hiervoor weergegeven in 3, voldoende duidelijk is. Nu voorts de ter zitting afgelegde getuigenverklaringen, hiervoor weergegeven in 10.6 en 10.7, voldoende duidelijk zijn, heeft, naar het oordeel van de Afdeling, het alsnog horen van de steekproefcontroleur geen toegevoegde waarde. Zij wijst daarom het ter zitting door [appellant sub 2] en [appellante sub 1] gedane verzoek, om de steekproefcontroleur alsnog op te roepen en te horen, af.
12. De voorzieningenrechter heeft terecht geoordeeld dat [appellant sub 2] op 23 mei 2017 onvoldoende medewerking aan de steekproef van een voertuig heeft verleend, hetgeen in strijd is met artikel 31, vijfde lid, en artikel 36 van de Regeling. De RDW was daarom bevoegd om met toepassing van artikel 87, tweede lid, aanhef en onder f, en artikel 87a, tweede lid, aanhef en onder c, van de WVW 1994 de APK erkenning van [appellante sub 1] en de keuringsbevoegdheid van [appellant sub 2] in te trekken.
- Evenredigheid
13. [appellant sub 2] en [appellante sub 1] betogen dat de opgelegde sancties onevenredig zijn. Het niet-verlenen van medewerking aan de streekproef was niet zodanig ernstig, dat dit een intrekking van de aan [appellante sub 1] verleende erkenning voor het uitvoeren van periodieke keuringen voor onbepaalde tijd en de intrekking van de aan [appellant sub 2] verleende keuringsbevoegdheid voor de duur van zes maanden rechtvaardigde. Doordat bij [appellante sub 1] geen keuringen meer kunnen worden verricht, kan ook [belanghebbende] daar geen keuringen meer verrichten, terwijl hem niets te verwijten valt. Om zijn keuringsbevoegdheid uit te oefenen, moet hij de ruimte van een andere APK-keuringsplaats gebruiken. De sancties hebben grote financiële gevolgen voor hun bedrijf. Een aanzienlijk deel van de omzet kan worden toegerekend aan APK-keuringen en APK-gerelateerde werkzaamheden. Sinds zij niet meer mogen keuren, hebben zij een omzetverlies geleden van € 32.000,00, aldus [appellante sub 1] en [appellant sub 2].
13.1. Gelet op artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) dient de RDW te beoordelen of de gevolgen van de opgelegde sancties wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot het doel van de sancties. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 26 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2840), kunnen omstandigheden die bij het opstellen van een beleidsregel zijn verdisconteerd, dan wel moeten worden geacht te zijn verdisconteerd, niet al daarom buiten beschouwing worden gelaten. Het bestuursorgaan dient alle omstandigheden van het geval te betrekken in zijn beoordeling en te bezien of deze op zichzelf dan wel samen met andere omstandigheden, moeten worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb, die maken dat het handelen in overeenstemming met de beleidsregel gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. 13.2. De RDW heeft terecht gesteld dat het van groot belang is dat de RDW effectief toezicht kan houden op de correcte naleving van de eisen en voorschriften die uit de regelgeving voortvloeien en op het juiste gebruik van de bevoegdheden die de erkenninghouder op eigen verzoek heeft ontvangen. In de Toezichtbeleidsbrief is daarom vermeld dat de erkenninghouder en zijn medewerkers alle medewerking moeten verlenen aan de uitoefening van het toezicht door de RDW en dat het niet-meewerken aan toezicht leidt tot een sanctie. Voorts is in de Toezichtbeleidsbrief vermeld dat, indien de in het bedrijf van de erkenninghouder aanwezige personen hun emoties richten op de persoon van de RDW-medewerker door middel van onder meer verbale agressie en intimidatie, een sanctie wordt opgelegd. Deze overtreding is ingedeeld in categorie IV, die de zwaarst mogelijke overtredingen bevat.
13.3. De voorzieningenrechter heeft terecht overwogen dat de steekproefcontroleur erop mag rekenen dat hij de werkzaamheden in een veilige situatie kan doen dat niet van hem kan worden verwacht dat hij in een voor hem bedreigende situatie ter plaatse blijft. De RDW heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat de gedragingen van [appellant sub 2] op
23 mei 2017, die tot gevolg hebben gehad dat de steekproefcontroleur zich bedreigd en geïntimideerd voelde, de opgelegde sanctie rechtvaardigen. Daarnaast heeft [appellant sub 2] niet aannemelijk gemaakt dat het opleggen van deze sanctie voor zes maanden voor hem zodanige financiële gevolgen heeft gehad, dat de RDW in afwijking van haar beleid had moeten afzien van het opleggen van deze sanctie. Gelet hierop heeft de voorzieningenrechter terecht geoordeeld dat de gevolgen van de opgelegde sanctie aan [appellant sub 2], de intrekking van de aan hem verleende keuringsbevoegdheid voor de periode van zes maanden, evenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
In zoverre faalt het betoog.
13.4. De voorzieningenrechter heeft evenwel ten onrechte geoordeeld dat ook de aan [appellante sub 1] opgelegde sanctie evenredig is. Weliswaar staat vast dat de steekproefcontroleur zich bedreigd voelde door de handelingen van de keurmeester, maar, gelet op de verklaringen van de getuigen, dat [appellant sub 2] niet bedreigend of intimiderend op hen is overgekomen, is niet aannemelijk geworden dat de sfeer zo bedreigend was als in het verslag van de steekproefcontroleur is beschreven. [appellante sub 1] en [appellant sub 2] voeren terecht aan dat het niet-verlenen van medewerking aan de streekproef in de gegeven omstandigheden niet zodanig ernstig was, dat dit intrekking voor onbepaalde tijd van de aan [appellante sub 1] verleende erkenning voor het uitvoeren van periodieke keuringen rechtvaardigt. Het had in de rede gelegen om ook de aan [appellante sub 1] opgelegde sanctie voor de duur van zes maanden op te leggen.
Het betoog slaagt in zoverre.
Slotoverwegingen
14. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd voor zover de voorzieningenrechter het bij het besluit van 17 januari 2018 gehandhaafde besluit van 31 mei 2017, waarbij de RDW de aan [appellante sub 1] verleende erkenning voor het uitvoeren van periodieke keuringen van de categorie voertuigen tot en met 3.500 kg voor onbepaalde tijd heeft ingetrokken, in stand heeft gelaten. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [appellante sub 1] tegen dat besluit alsnog gegrond verklaren. Dit besluit komt wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb, voor vernietiging in aanmerking. De Afdeling zal zelf in de zaak voorzien, door te bepalen dat de aan [appellante sub 1] verleende erkenning wordt ingetrokken voor de duur van zes maanden, met ingang van 31 mei 2017. De RDW dient de dagen, waarin reeds uitvoering is gegeven aan het aan [appellante sub 1] gerichte besluit van 31 mei 2017, daarop in mindering te brengen. De Afdeling voorziet niet helemaal zelf in de zaak, omdat, mede doordat de RDW voor een bepaalde, onbekende, periode, geen gevolg heeft gegeven aan de uitspraak van de voorzieningenrechter niet duidelijk is geworden hoeveel dagen dan nog resteren. Het besluit van 31 mei 2017, dat betrekking heeft op [appellante sub 1], zal worden herroepen. De Afdeling zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. De aangevallen uitspraak dient voor het overige, het beroep van [appellant sub 2], te worden bevestigd.
15. De RDW dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland van 23 maart 2018 in zaken nrs. 18/1139 en 18/1141 en 18/1138 en 18/1140, voor zover de voorzieningenrechter het bij het besluit van 17 januari 2018 gehandhaafde besluit van 31 mei 2017, waarbij de RDW de aan [appellante sub 1] verleende erkenning voor het uitvoeren van periodieke keuringen van de categorie voertuigen tot en met 3.500 kg voor onbepaalde tijd heeft ingetrokken, in stand heeft gelaten;
III. verklaart het bij de rechtbank door [appellante sub 1] ingestelde beroep tegen het besluit van 17 januari 2018, kenmerk BZW.17.0584, gegrond;
IV. vernietigt dat besluit;
V. herroept het besluit van 31 mei 2017, kenmerk RN2017/1329;
VI. bepaalt dat de aan [appellante sub 1] verleende erkenning voor het uitvoeren van periodieke keuringen van de categorie voertuigen tot en met 3.500 kg wordt vastgesteld op zes maanden, met ingang van 31 mei 2017, met aftrek van de dagen waarin reeds uitvoering is gegeven aan dat besluit van 31 mei 2017;
VII. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 17 januari 2018;
VIII. bevestigt de uitspraak van de voorzieningenrechter voor het overige;
IX. veroordeelt directie van de Dienst Wegverkeer tot vergoeding van bij [appellante sub 1] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.048,00 (zegge: tweeduizend achtenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
X. gelast dat directie van de Dienst Wegverkeer aan [appellante sub 1] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 846,00 (zegge: achthonderdzesenveertig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, voorzitter, en mr. N. Verheij en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. F. Nales, griffier.
w.g. Bijloos w.g. Nales
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 maart 2019
680
Wegenverkeerswet 1994
Artikel 87, tweede lid, aanhef en onder f:
De Dienst Wegverkeer kan een erkenning intrekken indien degene aan wie de erkenning is verleend, handelt in strijd met een of meer andere uit de erkenning voortvloeiende verplichtingen.
Artikel 87a, tweede lid, aanhef en onder c:
De Dienst Wegverkeer kan de bevoegdheid voertuigen aan een keuring te onderwerpen intrekken, indien degene aan wie die bevoegdheid is verleend, handelt in strijd met een of meer andere uit de bevoegdheid voertuigen aan een keuring te onderwerpen voortvloeiende verplichtingen.
Regeling erkenning en keuringsbevoegdheid APK
Artikel 31, vijfde lid:
Aan een steekproef wordt alle medewerking verleend en de terzake door de Dienst Wegverkeer gegeven aanwijzingen worden in acht genomen. (…).
Artikel 36:
Onverminderd het bepaalde in artikel 31, wordt in het kader van het toezicht alle medewerking aan de daartoe aangewezen functionarissen van de Dienst Wegverkeer verleend. (…).
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:84
Het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
Artikel 8:60:
1. De bestuursrechter kan getuigen oproepen […].
[…]
4. Partijen kunnen getuigen en deskundigen meebrengen of bij aangetekende brief of deurwaardersexploot oproepen […].
Artikel 8:63:
1. […]
2. De bestuursrechter kan afzien van het horen van door een partij meegebrachte of opgeroepen getuigen en deskundigen indien hij van oordeel is dat dit redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak.
3. […].