ECLI:NL:RBOBR:2024:521

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
15 februari 2024
Publicatiedatum
14 februari 2024
Zaaknummer
01-301652-22
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Moord op partner en het begraven van haar lichaam met het oogmerk om het feit en de oorzaak van haar overlijden te verhelen

Op 15 februari 2024 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van moord op zijn partner en het begraven van haar lichaam. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op of omstreeks 18 en/of 19 november 2022 in Hoogeloon opzettelijk en met voorbedachte rade zijn partner heeft omgebracht door haar te wurgen. Na de moord heeft hij haar lichaam begraven in een zelfgegraven grafkuil nabij Vessem, met het doel om het feit en de oorzaak van haar overlijden te verhullen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 jaar, waarbij de ernst van de feiten en de impact op de nabestaanden zwaar hebben meegewogen in de strafoplegging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte planmatig te werk is gegaan en dat er geen sprake was van een gemoedsopwelling. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen behandeld, waarbij schadevergoeding is toegewezen voor affectieschade en uitvaartkosten. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht tot betaling van schadevergoedingen aan de benadeelde partijen, met de mogelijkheid van gijzeling bij niet-betaling.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANTParketnummer: [01.301652.22]
Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.301652.22
Datum uitspraak: 15 februari 2024
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [1981] ,
thans gedetineerd te: PI Vught, Vosseveld 2 HvB Regulier
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzittingen van 3 maart 2023, 25 mei 2023, 22 augustus 2023, 24 oktober 2023 en 1 februari 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 24 januari 2023.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 22 augustus 2023 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 18 en/of 19 november 2022 te Hoogeloon, althans in Nederland,
[slachtoffer] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer]
- te wurgen en/of stranguleren, althans (met kracht) haar keel en/of nek en/of hals dicht te knijpen en/of drukken en/of duwen en/of houden, en/of
- te smoren, althans haar neus en/of mond af te dekken en/of dicht te duwen en/of drukken en/of houden en/of op enige (andere) wijze haar ademhaling te belemmeren/beletten;
2.
hij op of omstreeks 18 en/of 19 november 2022 te Hoogeloon en/of Vessem, althans in Nederland, het lijk van [slachtoffer] heeft begraven, verborgen, weggevoerd en/of weggemaakt, met het oogmerk om het feit en/of de oorzaak van het overlijden te verhelen,
immers heeft hij, verdachte:
- het lijk in een (zelf gegraven) grafkuil (op een afgelegen plek in/nabij een bosperceel) gelegd en/of
- een blauw zeil over dat lijk gelegd en/of
- (vervolgens) die grafkuil dichtgemaakt en/of dat lijk begraven.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Inleiding.
Op 22 november 2022 heeft de politie op de locatie [adres] te Vessem het lichaam van de vermiste [slachtoffer] , geboren op [1986] (hierna te noemen: [slachtoffer] ) gevonden. Zij lag daar begraven.
Verdachte wordt ervan verdacht dat hij hiervoor verantwoordelijk is. Aan hem is impliciet primair moord en impliciet subsidiair doodslag ten laste gelegd (feit 1). Daarnaast wordt hem verweten dat hij het lichaam van [slachtoffer] heeft begraven, met het doel om het onder 1 ten laste gelegde feit of de oorzaak van haar overlijden te verhullen (feit 2).
Het standpunt van de officier van justitie.
Volgens de officier van justitie kan worden bewezen dat verdachte in de nacht van 18 op 19 november 2022 te Hoogeloon [slachtoffer] met voorbedachte raad van het leven heeft beroofd en dat hij daarna haar lichaam op de locatie [adres] in Vessem heeft begraven. Derhalve kunnen de onder 1 impliciet primair tenlastegelegde “moord” en het onder 2 tenlastegelegde “een lijk begraven met het oogmerk om het feit of de oorzaak van het overlijden te verhelen” wettig en overtuigend worden bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
Verdachte heeft (onder meer) op de terechtzitting verklaard dat hij niet ontkent dat hij [slachtoffer] om het leven heeft gebracht en dat hij ziet dat het bewijs in zijn richting wijst. Verdachte stelt echter dat hij zich niet meer kan herinneren wat er die nacht is gebeurd. Daarom kan hij niet zeggen dat hij de dader is.
De verdediging betwist niet dat verdachte verantwoordelijk is voor de dood van [slachtoffer] , maar wel dat verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad. De raadsman heeft daarom verzocht verdachte vrij te spreken van de onder 1 impliciet primair tenlastegelegde “moord”. De raadsman heeft aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat sprake was van voorbedachte raad.
Het is niet mogelijk dat de grafkuil op 19 november 2022 door verdachte is gegraven, maar ook op de dagen daaraan voorafgaand blijkt het onmogelijk, gelet op de beperkte tijd die de auto van verdachte op de locatie [adres] is geweest.
Daarnaast kan niet worden vastgesteld dat het blauwe zeil dat in het graf is aangetroffen hetzelfde zeil is dat door een getuige eerder is gezien en evenmin dat verdachte dat zeil daar heeft klaargelegd.
Ten slotte vraagt de verdediging zich af of mogelijk sprake was van een gemoedsopwelling in de nacht van 18 op 19 november 2022.
Concluderend stelt de raadsman dat uit het dossier niet blijkt dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit, zodat hij geen gelegenheid heeft gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank zal hierna eerst de bewijsmiddelen voor de aan verdachte ten laste gelegde feiten weergeven. Daarna zal de rechtbank de verdenkingen bespreken.
Bewijsmiddelen
(de bewijsmiddelen zijn uitgewerkt in het vonnis)
De overwegingen van de rechtbank.
Overlijden [slachtoffer] .
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat [slachtoffer] tussen 18 november 2022 om 23.43 uur en 19 november 2022 om 07.21 uur is overleden door verwurging en/of stranguleren al dan niet in combinatie met smoren.
Is verdachte de dader?
De vraag die rechtbank moet beantwoorden is of verdachte [slachtoffer] om het leven heeft gebracht.
Die vraag beantwoordt de rechtbank bevestigend.
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen, het dossier en wat op de terechtzitting is besproken vast dat verdachte verantwoordelijk is voor de dood van [slachtoffer] . Daarover overweegt zij het volgende.
Op 19 november 2022 ontvangt de politie de melding van familie van [slachtoffer] dat zij geen contact meer met haar kunnen krijgen. Naar aanleiding van deze melding gaat de politie naar de woning van verdachte. De politie ziet dat verdachte schrikt van hun komst, wit wegtrekt en zenuwachtig om zich heen kijkt.
In de achtertuin van de woning van verdachte treft de politie bandensporen aan. Uit onderzoek is gebleken dat deze sporen afkomstig zijn van de auto van verdachte. In de achtertuin is, op de plek waar de bandensporen stopten, vers geharkte grond aangetroffen en in de richting van de achtergevel van de woning werd een zogenoemd ‘mogelijk sleepspoor’ aangetroffen.
De auto van verdachte, waarvan verdachte heeft verklaard dat hij over het algemeen de enige is die daar gebruik van maakt, is die ochtend vanaf de achterkant van de woning vertrokken en naar de locatie [adres] te Vessem gereden.
In de auto en op de broek van verdachte zijn bloedsporen aangetroffen. Hiervan werden bemonsteringen genomen. Uit deze bemonsteringen is DNA-profiel verkregen. Dit komt overeen met het DNA-profiel van [slachtoffer] . Het DNA-profiel uit de bemonsteringen is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer [slachtoffer] de donor is, dan wanneer dat niet zo is. De rechtbank concludeert gelet hierop en gelet op de rest van het dossier, dat [slachtoffer] de donor is van het bloed op de broek en in de auto van verdachte. Verdachte heeft geen verklaring kunnen of willen geven over hoe het bloed daar terecht is gekomen.
[slachtoffer] is enkele dagen later aangetroffen in een grafkuil, die door verdachte is gegraven. [slachtoffer] lag onder een blauw zeil en daarop lag een zakdoek.
Deze zakdoek is bemonsterd. Uit deze bemonstering zijn twee DNA-profielen verkregen. Deze komen overeen met het DNA-profiel van [slachtoffer] en dat van verdachte. Voor beide DNA-profielen uit de bemonstering geldt dat het meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker is wanneer [slachtoffer] dan wel verdachte de donor is, dan wanneer dat niet zo is. De rechtbank concludeert gelet hierop en gelet op de rest van het dossier, dat [slachtoffer] en verdachte de donor zijn van het bloed op de zakdoek. Verdachte heeft hier niet over willen of kunnen verklaren.
De rechtbank betrekt verder in haar oordeel dat verdachte op essentiële punten wisselend of strijdig met overige onderzoeksresultaten heeft verklaard. De rechtbank noemt als voorbeeld de wisselende verklaringen over het laatste moment waarop verdachte [slachtoffer] heeft gezien. Strijdig met onderzoeksresultaten is bijvoorbeeld de verklaring van verdachte over het moment dat verdachte die ochtend thuis kwam. Die verklaring van verdachte kan gelet op de loggevens van de auto in combinatie met getuigenverklaringen niet kloppen.
Ten slotte merkt de rechtbank op dat verdachte tijdens de zitting op 1 februari 2024 heeft verklaard dat de avond en nacht van 18 op 19 november 2022 niemand anders dan verdachte, [slachtoffer] en hun vier kinderen, in de woning is geweest.
Deze feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, leiden tot de conclusie dat verdachte [slachtoffer] om het leven heeft gebracht.
Heeft verdachte gehandeld met voorbedachte raad?
De vraag die rechtbank vervolgens gezien de tenlastelegging moet beantwoorden is of verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad.
De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven [1] .
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit, vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar hoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen [2] .
Voor de beantwoording van de vraag is verder het volgende belang.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de grafkuil waarin [slachtoffer] werd aangetroffen een behoorlijke omvang had. De bodem van de grafkuil lag ongeveer 1,4 tot 1,5 meter onder het maaiveld. De maximale lengte van de grafkuil aan de oppervlakte was ongeveer 2,1 meter met een maximale breedte van 0,6 meter. De bodem van de grafkuil was maximaal ongeveer 1,3 meter lang en maximaal ongeveer 0,4 meter breed.
[slachtoffer] is in de vroege ochtend van 19 november 2022 in deze grafkuil gelegd. Verdachte heeft een blauw zeil over haar heen gelegd. Vervolgens heeft verdachte de grafkuil dichtgemaakt. Uit de gegevens van de auto van verdachte blijkt, dat verdachte die ochtend om 07.34 uur op [adres] te Vessem is aangekomen en daar om 07.52 uur is vertrokken. Verdachte is dus 19 minuten ter plaatse geweest.
De rechtbank acht het, net als de officier van justitie en de verdediging, onmogelijk dat verdachte in 19 minuten de grafkuil heeft gegraven, het lichaam van [slachtoffer] naar de grafkuil heeft gebracht, het lichaam van [slachtoffer] daarin heeft gelegd en de grafkuil heeft dichtgemaakt. Het kan niet anders dan dat de grafkuil eerder dan op 19 november 2022 is uitgegraven.
De rechtbank gaat ervan uit dat verdachte dat heeft gedaan. Uit de loggegevens van zijn auto blijkt dat verdachte in de periode voorafgaand aan 19 november 2022 meerdere keren op de locatie [adres] te Vessem is geweest. Verdachte betwist niet dat hij daar is geweest. Hij ontkent dat hij op die locatie was om een grafkuil te graven, maar stelt dat hij daar was om te wandelen.
De rechtbank vindt deze verklaring onaannemelijk. Verdachte is op sommige momenten kort, namelijk 4, 7 of 8 minuten, op de locatie is geweest. Dat lijkt wel erg kort voor een wandeling, zeker op die locatie. Verdachte moet namelijk met de auto specifiek naar deze locatie toe rijden. De rechtbank begrijpt dat het vanaf de woning van verdachte ongeveer 8 minuten rijden is. De locatie ligt – anders dan verdachte stelt - niet op de route van zijn woning en/of werk naar de school van zijn kinderen of de voetbalvereniging. Verder merkt de rechtbank op dat de locatie volgens een getuige geen wandelgebied betreft, maar juist een gebied waar vooral doordeweeks eigenlijk niemand komt.
De rechtbank gaat dan ook voorbij aan de stelling van verdachte dat hij daar kwam om te wandelen en gaat ervan uit dat verdachte naar [adres] ging om de grafkuil, bedoeld om [slachtoffer] in te begraven, uit te graven. De rechtbank volgt de verdediging niet in haar standpunt dat dit ook voor 19 november 2022 onmogelijk was. Verdachte is meerdere keren op die locatie geweest en heeft telkens een deel kunnen uitgraven. Mogelijk deed verdachte dit ook al voor 7 november 2022. Dit kan de rechtbank echter niet vaststellen, omdat er voor 7 november 2022 geen loggegevens van de auto beschikbaar waren.
Dat de dood van [slachtoffer] is voorbereid baseert de rechtbank verder op het gegeven dat een getuige vlak voor 19 november 2022 een blauw zeil heeft zien liggen en dat zij dit zeil op 19 november 2022 niet meer zag liggen.
De rechtbank gaat er, gelet op de omschrijving van het zeil door de getuige in combinatie met het aangetroffen zeil, vanuit dat het zeil dat de getuige heeft zien liggen, hetzelfde zeil is, als het zeil dat in de grafkuil is aangetroffen.
De rechtbank gaat er ook van uit dat verdachte dit zeil heeft klaargelegd, met het oog op het begraven van [slachtoffer] . Zoals gezegd heeft de getuige verklaard dat zij het zeil op 19 november 2022 niet meer heeft zien liggen en is het aangetroffen in de grafkuil. De rechtbank volgt de verdediging dus niet haar standpunt.
Deze feiten en omstandigheden brengen de rechtbank tot de conclusie dat verdachte ruime tijd voor 19 november 2022 het plan heeft gemaakt om [slachtoffer] van het leven te beroven en dit plan ook heeft uitgevoerd.
De rechtbank gaat ervan uit dat verdachte (in ieder geval) in de avond van 18 november 2022 heeft besloten zijn plan om [slachtoffer] om het leven te brengen die nacht uit te voeren. Dat leidt de rechtbank af uit de omstandigheid dat verdachte zijn auto, toen hij op 18 november 2022 thuis kwam, niet voor de woning zette – zoals gebruikelijk -, maar een stuk verderop in de straat. Dat deed verdachte volgens [dochter van de slachtoffer] altijd als hij iets stiekems van plan was. Vanaf die plek kon verdachte vervolgens later die nacht namelijk ongezien - de overbuurman had een camera die ook de woning van verdachte filmde - naar de achterkant van de woning rijden, om het lichaam van [slachtoffer] in zijn auto te leggen en naar [adres] te vervoeren.
Uit het voorgaande blijkt verdachte planmatig heeft gewerkt en de dood van [slachtoffer] zorgvuldig heeft voorbereid. Onderdeel van het plan was het wegmaken van haar lichaam, door haar te begraven in de grafkuil. Hiermee staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft beraden op het besluit [slachtoffer] van het leven te beroven, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Aanwijzingen dat verdachte heeft gehandeld in een hevige gemoedsopwelling heeft de rechtbank niet in het dossier aangetroffen. Verdachte heeft daarover niet verklaard. Hij stelt dat hij lijdt aan geheugenverlies en daarom niets over die nacht kan verklaren. De rechtbank gelooft dat niet en motiveert dit hierna, onder het kopje ‘Oplegging van straf’.
Gelet op het vorenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad.
Conclusie.
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen en wat zij heeft overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer] heeft vermoord (feit 1). In de overwegingen heeft de rechtbank ook benoemd dat verdachte het lichaam van [slachtoffer] heeft begraven en dat dit onderdeel was van het plan om [slachtoffer] om het leven te brengen. Dit en de bewijsmiddelen maken dat ook het onder 2 ten laste gelegde, het wegmaken van het lichaam met het oogmerk om het feit en/of de oorzaak van het overlijden te verhelen wettig en overtuigend is bewezen.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
1.
omstreeks 19 november 2022 te Hoogeloon [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer]
- te wurgen en/of stranguleren, en/of
- te smoren;
2.
op 19 november 2022 te Vessem het lijk van [slachtoffer] heeft begraven met het oogmerk om het feit en/of de oorzaak van het overlijden te verhelen, immers heeft hij, verdachte:
- het lijk in een zelf gegraven grafkuil op een afgelegen plek nabij een bosperceel gelegd en
- een blauw zeil over dat lijk gelegd en
- vervolgens die grafkuil dichtgemaakt.

De strafbaarheid van de feiten.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie vordert dat aan verdachte wordt opgelegd een gevangenisstraf voor de duur van 24 jaren met aftrek van voorarrest.
(Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.)
Het standpunt van de verdediging.
Onder verwijzing naar een aantal uitspraken van gerechtelijke instanties in zaken waarin “doodslag” bewezen is verklaard, heeft de raadsman verzocht een fors lagere straf op te leggen dan gevorderde gevangenisstraf van 24 jaren.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft bij de beslissing over de hoogte van de straf in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan moord op zijn toenmalige partner [slachtoffer] , en aan het begraven van haar lichaam met het oogmerk om haar overlijden en de oorzaak van dat overlijden te verhullen.
Verdachte heeft haar in hun gezamenlijke woning, de plek waar [slachtoffer] zich veilig en geborgen had moeten kunnen voelen, om het leven gebracht. Hij heeft haar ’s nachts gewurgd. Verdachte woonde tot op het moment van het plegen van de moord samen met [slachtoffer] , haar twee minderjarige dochters en de twee jonge zonen van verdachte. Hij heeft [slachtoffer] vermoord op het moment dat de vier jonge kinderen elders in de woning nietsvermoedend lagen te slapen. Na de moord is hij op een mensonterende manier met haar lichaam omgegaan. Hij heeft haar lichaam in zijn auto gelegd en haar op een afgelegen plek in een zelfgemaakt graf begraven. Na thuiskomst heeft hij de kinderen, die de volgende ochtend in paniek op zoek waren naar hun moeder, aanvankelijk nog het idee gegeven dat [slachtoffer] was vertrokken en nog in leven was.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er bij het ombrengen van [slachtoffer] door verdachte sprake was van een vooropgezet plan. In de periode voorafgaand aan de moord heeft verdachte zich immers voorbereid en is hij zeer planmatig te werk gegaan. Verdachte is gedurende een periode van zo’n twee weken in ieder geval zes keer op [adres] , de plek waar hij haar heeft begraven, geweest. Gedurende een langere periode is verdachte bezig geweest met het graven van de grafkuil. Tijdens en na het graven van het graf zijn er talloze momenten geweest waarop verdachte zich had kunnen bedenken, bij zinnen had kunnen komen, en had kunnen af zien van zijn plan om [slachtoffer] te doden. Dit heeft hij niet gedaan, maar hij heeft zijn plan doorgezet en uitgevoerd.
Uit het handelen van verdachte blijkt een ultiem gebrek aan respect voor het leven van [slachtoffer] . De gruwelijkheid van zijn gedragingen jegens haar en al haar dierbaren laat zich moeilijk vangen in woorden.
De dochters van [slachtoffer] is enorm groot en onherstelbaar verdriet aangedaan. Zij hebben op 10- en 13-jarige leeftijd hun moeder verloren. Zij zullen haar de rest van hun leven moeten missen. Verdachte heeft met zijn handelen twee opgroeiende kinderen hun moeder, met wie zij in gezinsverband leefden en met wie zij een hechte band hadden en die zeer belangrijk voor hen was, voor altijd ontnomen.
Na het overlijden van [slachtoffer] zijn de meisjes allebei in een ander gezin opgevangen en opgenomen. Daarmee moeten ze naast het oneindige gemis van hun moeder, ook elkaar als zussen missen en is er niets meer over van de drie-eenheid die ze ooit samen waren.
Ook de vader en moeder van [slachtoffer] , en de kinderen van verdachte, die [slachtoffer] als een tweede moeder zagen, en andere nabestaanden is een immens verdriet aangedaan. De dood van [slachtoffer] heeft bij hen intens diepe gevoelens van pijn en gemis nagelaten.
De nabestaanden hebben dit in hun slachtofferverklaringen en in de toelichtingen op de vorderingen benadeelde partij liefdevol en zeer aangrijpend verwoord.
Moord is het meest ernstige delict dat ons Wetboek van Strafrecht kent. De rechtsorde is door de verdachte gepleegde feiten ernstig geschokt. De dood van [slachtoffer] , de manier waarop zij is gedood en daarna is begraven, moet veel beroering, afschuw en gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving en zeker in de plaatselijke gemeenschap van Hoogeloon en Vessem hebben veroorzaakt. Dergelijke delicten dienen zwaar bestraft te worden.
De rechtbank neemt het verdachte ook zeer kwalijk dat hij op zaterdagmorgen 19 november 2022 tegenover een ieder heeft aangegeven niets te weten over de vermissing/verdwijning van [slachtoffer] . Dit terwijl hij wist welke verschrikkelijke feiten hij had gepleegd en wist dat [slachtoffer] nooit meer terug zou komen. Ook wist hij van de angst die onder de dochters en andere nabestaanden leefde. Zij waren in paniek op zoek naar hun moeder en dierbare. De dochters van [slachtoffer] zijn naar haar nieuwe woning gefietst om haar daar te zoeken en hebben tientallen keren naar hun moeder gebeld. Toch heeft verdachte steeds zijn mond gehouden over wat er was gebeurd en de plek waar hij [slachtoffer] had begraven. De rechtbank vindt de situatie waarin verdachte de dochters van [slachtoffer] heeft gebracht onmenselijk en harteloos.
Verdachte heeft tot het moment waarop het lichaam is gevonden allerlei ongeloofwaardige/onaannemelijke verklaringen afgelegd in de hoop weg te komen met zijn daden. Het is daarom enkel aan een oplettende getuige en aan goed recherchewerk te danken dat haar lichaam al op dinsdag 22 november 2022 is gevonden op de plek waar hij haar had begraven. Als het aan verdachte had gelegen, was het lichaam van [slachtoffer] mogelijk nooit gevonden.
Na het vinden van het lichaam van [slachtoffer] en na geconfronteerd te zijn met de bevindingen van verbalisanten, heeft verdachte zich plotseling en vanaf toen steevast beroepen op geheugenverlies.
De deskundigen J.L.M. Dinjens, (psychiater), S. Labrijn en S. Wijnen (psychologen), en D. van der Heide (forensisch milieu onderzoeker) hebben op 23 juli 2023 over verdachte gerapporteerd. In dat rapport concluderen de deskundigen -kort gezegd- dat er sterke aanwijzingen zijn dat verdachte geheugenverliesklachten simuleert. De rechtbank deelt deze conclusie, op basis van het rapport, maar ook als zij kijkt naar het verloop van de verhoren bij de politie. In de eerste twee verhoren verklaart verdachte zeer gedetailleerd, ‘minuut voor minuut’ zoals verdachte zelf zegt bij de politie, over wat die nacht heeft plaatsgevonden. In het derde verhoor bij de politie zegt verdachte dat hij begint te twijfelen, dat hij bang is om dingen in te vullen. Verdachte beroept zich gedeeltelijk op zijn zwijgrecht en stelt ineens een heel stuk kwijt te zijn. Bij de laatste verhoren en ook op terechtzitting stelt verdachte dat hij helemaal niets meer weet van die nacht.
Kortom: de rechtbank gelooft niet dat verdachte lijdt aan geheugenverlies. De rechtbank gaat ervan uit dat verdachte ervoor kiest geen openheid van zaken te geven over wat er die nacht is gebeurd.
Zelfs nadat verdachte hiermee is geconfronteerd en op de zitting op 1 februari 2024 door de rechtbank, de officier van justitie en de nabestaanden uitdrukkelijk is gevraagd openheid van zaken te geven, houdt verdachte vol zich niets te kunnen herinneren. Hiermee doet hij de nabestaanden nog meer verdriet dan zij al hebben. Deze houding van verdachte is in de ogen van de rechtbank zeer verwerpelijk en heeft strafverzwarende invloed op de op te leggen straf.
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met voormeld omtrent verdachte opgemaakte rapport van de deskundigen J.L.M. Dinjens, (psychiater), S. Labrijn en S.
Wijnen (psychologen), en D. van der Heide (forensisch milieu onderzoeker) van 23 juli 2023.
Het rapport houdt onder meer de volgende conclusie in:
Bij betrokkene is sprake van een depressieve stoornis, recidiverend. Ten tijde van het tenlastegelegde is geen psychische stoornis vastgesteld. In afwezigheid van een delictscenario en/of uit een psychische stoornis voortkomend risico is er ook geen onderbouwde risicotaxatie mogelijk. Gezien het feit dat er niet gekomen is tot een psychische stoornis in de aanloop naar en ten tijde van het tenlastegelegde en daarmee een
doorwerking niet kan worden onderbouwd, er evenmin een gestructureerde risicotaxatie kon worden opgesteld, is het niet mogelijk om te komen tot een behandeladvies in een juridisch kader.
De deskundigen kunnen niet vaststellen dat verdachte op het moment van het plegen van de delicten leed aan psychische stoornis of aan een ziekelijke stoornis. Dat betekent dat het bewezen verklaarde volledig aan verdachte kan worden toegerekend.
De rechtbank zoekt bij haar beslissing over de hoogte van de straf doorgaans aansluiting bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten en jurisprudentie. Ten aanzien van moord zijn er geen landelijke oriëntatiepunten. Daarom kijkt de rechtbank naar straffen die rechters in soortgelijke zaken hebben opgelegd. In recente jurisprudentie, onder meer van deze rechtbank, is overwogen dat voor een enkelvoudige moord een gevangenisstraf tussen de 18 en 22 jaren passend en geboden is. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan moord en hij heeft het lichaam begraven met het oogmerk om het feit en/of de oorzaak van het overlijden te verhelen.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank uit een oogpunt van vergelding en ter beveiliging van de maatschappij een vrijheidsbeneming van zeer lange duur op zijn plaats. De rechtbank ziet in de wijze waarop verdachte zijn daden zeer berekenend en zorgvuldig heeft gepland, er gedurende een langere periode mee bezig is geweest, zijn plan heeft uitgevoerd, in de woning en in het bijzijn van vier slapende kinderen, en ermee weg dacht te kunnen komen strafverzwarende omstandigheden. Ook strafverzwarend vindt de rechtbank dat verdachte de dierbaren van [slachtoffer] doelbewust in grote onzekerheid heeft gelaten toen zij haar als vermist opgaven. Tot slot veinst verdachte tot op heden niets meer te weten en neemt daarmee op geen enkele manier zijn verantwoordelijkheid voor zijn daden. In deze strafverzwarende omstandigheden ziet de rechtbank aanleiding een hogere gevangenisstraf dan de hiervoor genoemde 18 tot 22 jaar op te leggen.
Alles afwegende zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 24 jaren opleggen.
De tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht zal op de straf in mindering worden gebracht.
De tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

De vorderingen van de benadeelde partijen.

Namens [vader van slachtoffer] , de vader van [slachtoffer] , is een verzoek tot schadevergoeding ingediend. Gevorderd wordt een bedrag van € 17.500,- ter zake affectieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente, en het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel.
Namens de executeur testamentair [moeder van slachtoffer] , de moeder van [slachtoffer] , is een verzoek tot schadevergoeding ingediend. Gevorderd wordt een bedrag van € 3.176,02 (bestaande uit een bedrag van € 2.793,52 ter zake uitvaartkosten en een bedrag van € 382,50 ter zake kosten bloemen), te vermeerderen met de wettelijke rente, en het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel.
Namens [moeder van slachtoffer] , de moeder van [slachtoffer] , is nog een verzoek tot schadevergoeding ingediend. Gevorderd wordt een bedrag van
€ 52.946,48 (bestaande uit een bedrag van € 164,34 ter zake reiskosten, een
bedrag van € 282,14 voor kosten eigen bijdrage, een bedrag van € 5.000,- ter zake toekomstige schade, een bedrag van € 30.000,- ter zake schokschade, en een bedrag van
€ 17.500,-ter zake affectieschade), te vermeerderen met de wettelijke rente, en het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel
Namens [zoon van verdachte 1] , de minderjarige zoon van verdachte, is een verzoek tot schadevergoeding ingediend. Gevorderd wordt een bedrag van € 21.782,- (bestaande uit een bedrag van
€ 250,- eigen bijdrage verzekeraar, een bedrag van € 1.532,- ter zake proceskosten en een bedrag van € 20.000,- ter zake affectieschade), te vermeerderen met de wettelijke rente, en het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel.
Namens [zoon van verdachte 2] , de minderjarige zoon van verdachte, is een verzoek tot schadevergoeding ingediend. Gevorderd wordt een bedrag van € 21.532,- (bestaande uit een bedrag van
€ 1.532,- ter zake proceskosten en een bedrag van € 20.000,- ter zake affectieschade), te vermeerderen met de wettelijke rente, en het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel.
Namens [dochter van de slachtoffer 2] , de minderjarige dochter van [slachtoffer] , is een verzoek tot schadevergoeding ingediend. Gevorderd wordt een bedrag van € 127.609,13 (bestaande uit een bedrag van € 96.021,- ter zake gederfd levensonderhoud, een bedrag van € 1.588,13 ter zake kosten expertisebureau, een bedrag van € 10.000,- ter zake schokschade en een bedrag van € 20.000,- ter zake affectieschade), te vermeerderen met de wettelijke rente, en het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel.
Namens [slachtoffer] , de minderjarige dochter van [slachtoffer] , is een verzoek tot schadevergoeding ingediend. Gevorderd wordt een bedrag van € 46.472,13 (bestaande uit een bedrag van € 14.884,- ter zake gederfd levensonderhoud, een bedrag van € 1.588,13 ter zake kosten expertisebureau, een bedrag van € 10.000,- ter zake schokschade en een bedrag van € 20.000,- ter zake affectieschade), te vermeerderen met de wettelijke rente, en het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vorderingen van de benadeelde partijen allemaal integraal kunnen worden toegewezen, met uitzondering van het door [moeder van slachtoffer] , de moeder van [slachtoffer] , gevorderde bedrag van € 5.000,00 aan toekomstige schade. De benadeelde partij moet in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. De toegewezen bedragen moeten worden vermeerderd met wettelijke rente. De officier van justitie vordert dat telkens de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging refereert zich voor wat betreft de vordering van de benadeelde partij [vader van slachtoffer] aan het oordeel van de rechtbank.
De raadsman heeft zich niet uitgelaten over het namens [moeder van slachtoffer] in haar hoedanigheid van executeur testamentair ingediende verzoek tot schadevergoeding ter hoogte van
€ 3.176,02.
De raadsman heeft ten aanzien van het namens [moeder van slachtoffer] als moeder van [slachtoffer] ingediende verzoek tot schadevergoeding gesteld dat de vordering voor wat betreft het gevorderde bedrag ter hoogte van € 5.000,- ter zake toekomstige schade moet worden afgewezen dan wel niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Dit nu niet is onderbouwd welke schade de benadeelde partij in de toekomst zou lijden en de hoogte van het bedrag ook niet is onderbouwd.
De verdediging verzoekt de benadeelde partij ook voor wat betreft de gevorderde schokschade niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel het bedrag te matigen. Volgens de verdediging is niet duidelijk waarom een dergelijk bedrag wordt gevraagd en is de hoogte van het gevorderde bedrag ook niet in lijn met de geldende jurisprudentie.
De raadsman heeft wat betreft de namens [zoon van verdachte 1] en [zoon van verdachte 2] ingediende vorderingen gesteld dat op het moment van overlijden van [slachtoffer] geen sprake was van een duurzame relatie tussen verdachte en [slachtoffer] . Er was ook geen sprake van een omgangsregeling met de jongens. Er kan dan ook niet gesproken worden van een duurzaam karakter. Over de toekomst was niets besproken of afgesproken, althans dit blijkt nergens uit. Om de relatie en omgangsregeling te onderzoeken is een onevenredige belasting van het strafgeding.
Ten aanzien van bijlage 4 bij de vorderingen stelt de verdediging het volgende. Dat [slachtoffer] als stiefmoeder mede de ouderlijke zorg droeg over [zoon van verdachte 1] en [zoon van verdachte 2] als ze bij haar en verdachte verbleven, dat [zoon van verdachte 1] en [zoon van verdachte 2] vanwege de bij hun leeftijd behorende afhankelijkheid nog veel ondersteuning bij alle dagelijkse zaken behoefden, dat [slachtoffer] [zoon van verdachte 1] en [zoon van verdachte 2] deze hulp, ondersteuning, zorg en liefde gaf en voor [zoon van verdachte 1] en [zoon van verdachte 2] een “tweede moeder” was, is een constatering van de moeder van [zoon van verdachte 1] en [zoon van verdachte 2] . Het zijn gedachtenkronkels, geen vaststaande feiten. Anders dan door de raadsman van [zoon van verdachte 1] en [zoon van verdachte 2] is beweerd bracht en haalde verdachte de kinderen naar en van school.
Er wordt door de raadsman van de benadeelde partij verwezen naar een uitspraak ECLI:NL:RBNHO:2021:11942. Deze is niet van toepassing op de onderhavige zaak. In die zaak ging het om een stiefvader die nog een relatie had met de biologische moeder.
Er wordt ook gerefereerd aan een testament. Zo wordt een gedachtekronkel van verdachte
beschreven door de politie, maar dit is zeker geen testament, maar enkel een aantekening op zijn telefoon, die later overigens ook nog is verwijderd.
Ten aanzien van de proceskostenvergoeding is het de vraag waarom er € 250,- gevorderd wordt en ook nog een liquidatietarief gevorderd wordt voor het opstellen van de vordering en de aanwezigheid ter zitting. De eigen bijdrage bij de rechtsbijstandverzekering wordt alleen in rekening gebracht als er gebruik gemaakt wordt van een externe advocaat en op kosten van de verzekeraar wordt geprocedeerd. Er heeft een dekkingsbeoordeling plaatsgevonden en uiteindelijk is er toestemming gegeven om gebruik te maken van een externe advocaat. Klaarblijkelijk wordt er geprocedeerd op kosten van de rechtsbijstandsverzekeraar en wordt er nog een dubbele vergoeding voor de advocaatkosten gevraagd. De verdediging meent dat dit niet is toegestaan. Immers de kosten van rechtsbijstand zijn al vergoed door Achmea. De verdediging beschikt ook niet over de
polisvoorwaarden en de gemaakte financiële afspraken en voert hierop uitdrukkelijk verweer.
De raadsman heeft bij de namens [dochter van de slachtoffer 2] en de namens [dochter van de slachtoffer] ingediende vorderingen vraagtekens gezet bij het gevorderde ter zake gederfd levensonderhoud voor zover dit ziet op huur en kinderbijslag. Dit nu de minderjarigen nooit zouden opdraaien voor de huurpenningen en overige vaste lasten (elektriciteit, water, lokale lasten, aansprakelijkheidsverzekering, inventaris etc.). Nergens blijkt uit dat de minderjarigen dit alsnog moeten betalen of dat deze kosten op hun worden verhaald.
Voor het overige verzoekt de verdediging de rechtbank om gebruik te maken van
de schattingsbevoegdheid.
Het oordeel van de rechtbank.
Erfgenamen als benadeelde partij
Volgens artikel 51f, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering kan degene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit, zich ter zake van zijn vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij voegen in het strafproces. In het tweede lid van genoemd artikel is bepaald dat, indien de in het eerste lid genoemde persoon ten gevolge van het strafbare feit is overleden, zich kunnen voegen diens erfgenamen ter zake van hun onder algemene titel verkregen vordering en de personen, bedoeld in artikel 108, eerste tot en met vierde lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek (BW) ter zake van de daar bedoelde vorderingen. De rechtbank is gelet op vorenstaande van oordeel dat de nabestaanden van [slachtoffer] in de vorderingen benadeelde partij kunnen worden ontvangen.
Juridische kaders affectieschade en schokschade
Schokschade
Iemand die een onrechtmatige daad tegen een ander begaat, kan ook onrechtmatig handelen tegenover iemand bij wie de confrontatie met die daad of de gevolgen ervan een hevige emotionele schok teweegbrengt. Schokschade betreft immateriële of materiële schade die ontstaat door het waarnemen van zo’n gebeurtenis of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. Het recht op vergoeding van schade is beperkt tot de schade die volgt uit door de onrechtmatige daad veroorzaakt geestelijk letsel. Het gaat bij toekenning van schokschade dus niet zozeer om vergoeding van leed, maar degene die vergoeding vordert moet zelf geestelijk letsel hebben opgelopen als direct gevolg van die waarneming of confrontatie. Dat zal zich met name kunnen voordoen als de benadeelde partij en het slachtoffer een nauwe affectieve relatie hadden en het slachtoffer bij het tenlastegelegde is gedood of verwond. Schokschade kan zowel immaterieel nadeel (smartengeld) als vermogensschade tot gevolg hebben. Van materiële schokschade is bijvoorbeeld sprake indien door het opgelopen geestelijk letsel medische kosten zijn ontstaan of daaruit arbeidsongeschiktheid (inkomstenderving) is voortgevloeid.
Voor vergoeding van schokschade is vereist dat het bestaan van geestelijk letsel naar objectieve maatstaven kan worden vastgesteld. Dit zal in het algemeen slechts het geval zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Hiermee is beoogd tot uitdrukking te brengen dat de emotionele schok moet hebben geleid tot geestelijk letsel dat gelet op de aard, duur en/of gevolgen ernstig is, en in voldoende mate objectiveerbaar. De vaststelling door de rechter dat daarvan sprake is, kan op informatie van een deskundige worden gebaseerd. Als de rechter op grond van een rapportage van een deskundige tot het oordeel komt dat sprake is van geestelijk letsel, kan hij tot toewijzing van schadevergoeding overgaan, ook als in die rapportage geen diagnose van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld wordt gesteld.
De hoogte van de geleden schokschade dient te worden vastgesteld naar billijkheid met inachtneming van alle omstandigheden van het geval, waaronder de ernst van het aan de verdachte te maken verwijt, de aard van het letsel, de ernst van het letsel (waaronder de duur en de intensiteit), de verwachting ten aanzien van het herstel en de leeftijd van de benadeelde partij. Voorts dient de rechter bij de begroting, indien mogelijk, te letten op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend.
Affectieschade
Affectieschade is schade, die bestaat uit verdriet dat wordt veroorzaakt door het overlijden als gevolg van een gepleegd strafbaar feit. Personen die een zeer nauwe affectieve band hebben met degene die vanwege een strafbaar feit is overleden hebben de mogelijkheid om schadevergoeding te vorderen als benadeelde partij wanneer zij daardoor leed hebben ervaren. De schadevergoeding wordt ook gezien als een vorm van genoegdoening dat hun geschokte rechtsgevoel kan verzachten.
De kring van personen die in aanmerking kunnen komen voor affectieschade, in het geval dat het slachtoffer is overleden, is wettelijk bepaald in artikel 6:108 lid 4 BW, sub a tot en met f. Dit zijn onder meer de partner, de ouder en het kind van de overledene en degene die duurzaam in gezinsverband met de overledene leeft.
De omvang van de toewijzing van vergoeding voor affectieschade is forfaitair vastgesteld.
Voor ouders is het forfaitair vastgestelde bedrag € 17.500,00 en voor minderjarige kinderen is dit forfaitair vastgestelde bedrag € 20.000,00.
Beoordeling
Ten aanzien van de vordering ingediend namens [vader van slachtoffer] :
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door de bewezen verklaarde moord toegebrachte immateriële schade, de post affectieschade € 17.500,00.
De rechtbank zal de toegewezen immateriële schadevergoeding vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 november 2022 tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [moeder van slachtoffer] (als executeur):
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door de bewezen verklaarde moord toegebrachte materiële schade ter hoogte van € 3.176,02 bestaande uit de posten uitvaartkosten (€ 2.793,52) en kosten bloemen € 382,50. Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering ten aanzien van deze posten voldoende onderbouwd.
De rechtbank zal de toegewezen materiële schadevergoeding vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 november 2022 tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [moeder van slachtoffer]
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door de bewezen verklaarde feiten toegebrachte materiële bestaande uit de posten reiskosten (€ 164,34) en de post kosten eigen bijdrage (€ 282,14). Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering ten aanzien van deze posten voldoende onderbouwd.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van affectieschade heeft de moeder van degene die vanwege een strafbaar feit is overleden recht op vergoeding van affectieschade. Dit bedrag is forfaitair vastgesteld op € 17.500,00.
De rechtbank acht gedeeltelijk toewijsbaar, als rechtstreeks door de bewezen verklaarde feiten toegebrachte immateriële schade, de post schokschade tot een bedrag van
€ 10.000,00. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende onderbouwd dat de benadeelde partij psychische klachten (o.a. PTSS) heeft gekregen als gevolg van de confrontatie met de gevolgen van het jegens [slachtoffer] gepleegde levensdelict. De rechtbank zal een lager bedrag toewijzen dan het gevorderde bedrag van € 30.000,00. De rechtbank heeft daarbij gelet op vergelijkbare zaken en de omstandigheid dat de benadeelde partij niet onverhoeds is geconfronteerd met haar overleden dochter maar dat haar, toen zij al wist dat haar dochter was overleden, is verzocht om haar overleden dochter te identificeren. De rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien van het anders of meer gevorderde ter zake schokschade niet-ontvankelijk verklaren.
Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering ten aanzien van de post toekomstige schade onvoldoende onderbouwd. De rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien van deze post niet-ontvankelijk verklaren, aangezien in zoverre (nog) geen sprake is van schade. De raadsvrouw van de benadeelde partij heeft ten aanzien van deze post ook aangegeven dat een niet-ontvankelijkverklaring kan volgen en dat het gevorderde ter zake toekomstige schade enkel is opgenomen in de vordering in verband met een eventuele behandeling in hoger beroep.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen [zoon van verdachte 1] en [zoon van verdachte 2]
Anders dan de raadsman van verdachte is de rechtbank van oordeel dat er op het moment van overlijden van [slachtoffer] nog sprake was van een duurzame relatie tussen verdachte en haar. Op het moment van overlijden woonden zij nog samen in hun woning. [slachtoffer] was gedurende de relatie met verdachte als een tweede moeder voor [zoon van verdachte 1] en [zoon van verdachte 2] die bij haar en verdachte woonden in hun gezamenlijke woning en zij verzorgden samen beide jongens. Deze feitelijke zorgrelatie is bepalend voor het bestaan van een duurzaam gezinsverband.
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat namens [zoon van verdachte 1] geen dubbele vergoeding voor de advocaatkosten wordt gevorderd. Het gevorderde bedrag van
€ 250,- heeft betrekking op de eigen bijdrage die de (biologische) moeder van [zoon van verdachte 1] in rekening is gebracht conform de voorwaarden van Stichting Achmea Rechtsbijstand in verband met de ingeschakelde rechtsbijstand voor het indienen van het schadevergoedingsverzoek. Dit bedrag is door haar voldaan en kan als verplaatste schade bij een strafrechtelijke veroordeling als rechtstreekse schade worden ingediend. De rechtbank stelt vast dat het schadevergoedingsverzoek niet door de wettelijke vertegenwoordiger is ondertekend, maar gelet op de door de advocaat van de jongens overgelegde beschikking van de kantonrechter van 6 november 2023 is hun moeder bevoegd dit verzoek namens hen te doen.
Proceskosten dienen volgens bestendige jurisprudentie (in beginsel) conform het liquidatietarief rechtbank en hoven te worden toegekend. Voor de onderhavige zaak mag conform het per 1 februari 2024 geldende liquidatietarief een bedrag worden gevorderd van € 614,00 per punt. Voor deze zaak mag voor 2 punten aan proceskosten worden gevorderd, te weten 1 punt voor het opstellen en indienen van de vordering benadeelde partij en 1 punt voor het bijwonen van de zitting. Het meer gevorderde bedrag zal worden afgewezen.
Gelet hierop dient naar het oordeel van de rechtbank de rechtstreekse schade van € 250,- en ter zake proceskosten € 1.228,00 te worden toegewezen.
Dat de verdediging niet beschikt over de polisvoorwaarden van Stichting Achmea Rechtsbijstand en over de door partijen gemaakte financiële afspraken maakt dit niet anders. De rechtbank verwerpt derhalve het hierover door de raadsman van de verdachte gevoerde verweer.
De rechtbank acht voor wat betreft [zoon van verdachte 1] toewijsbaar, als rechtstreeks door de bewezen verklaarde moord toegebrachte materiële en immateriële schade ter hoogte van € 20.250,- bestaande uit de post eigen bijdrage verzekeraar (€ 250,-), en de post affectieschade
( € 20.000,00).
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van affectieschade heeft [zoon van verdachte 1] recht op vergoeding van affectieschade. Dit bedrag is forfaitair vastgesteld op € 20.000,00.
Het totale toe te wijzen bedrag is € 20.250,-. De rechtbank zal de toegewezen schadevergoeding vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 november 2022 tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op € 1.228,00. Het meer gevorderde zal worden afgewezen. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
De rechtbank acht voor wat betreft [zoon van verdachte 2] toewijsbaar, als rechtstreeks door de bewezen verklaarde moord toegebrachte immateriële schade ter hoogte van € 20.000,- bestaande uit de post affectieschade ( € 20.000,00).
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van affectieschade heeft [zoon van verdachte 2] recht op vergoeding van affectieschade. Dit bedrag is forfaitair vastgesteld op € 20.000,00.
Het totale toe te wijzen bedrag is € 20.000,-. De rechtbank zal de toegewezen schadevergoeding vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 november 2022 tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op € 1.228,00. Het meer gevorderde zal worden afgewezen. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen [dochter van de slachtoffer 2] en [dochter van de slachtoffer]
De rechtbank is gebleken dat de raadsvrouwen van beide benadeelde partijen ter zake de gevorderde materiële schade een rekenkundig bureau hebben ingeschakeld, te weten Laumen Expertise. Namens dit bureau heeft mevrouw Heiwegen-Treffers uitvoerig gerapporteerd. In de rapporten is uitgerekend wat de materiële schade van de beide benadeelde partijen is. De verdediging heeft op voorhand vragen gesteld aan de deskundige. Deze vragen zijn schriftelijk beantwoord.
Gelet op de rapportage en de daarop gegeven (schriftelijke) toelichting is de rechtbank duidelijk geworden hoe de gevorderde bedragen ter zake gederfd levensonderhoud tot stand zijn gekomen. Dat nu niet is gebleken dat de benadeelde alle posten in de toekomst daadwerkelijk zullen moeten betalen of dat al deze kosten op hen zullen worden verhaald maakt dit niet anders.
De rechtbank acht voor wat betreft [dochter van de slachtoffer 2] toewijsbaar, als rechtstreeks door de bewezen verklaarde moord toegebrachte schade ter hoogte van € 117.609,13 bestaande uit de posten kosten gederfd levensonderhoud ter hoogte van € 96.021,00, kosten expertisebureau ter hoogte van € 1.588,13 en affectieschade ter hoogte van € 20.000,00.
De kosten voor levensonderhoud en het expertisebureau zijn voldoende onderbouwd. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van affectieschade heeft [dochter van de slachtoffer 2] recht op vergoeding van affectieschade. Dit bedrag is forfaitair vastgesteld op € 20.000,00.
Hoewel invoelbaar dat schokschade wordt gevorderd gelet op de impact die het door verdachte gepleegde strafbare feit op haar leven heeft gehad zal de rechtbank de benadeelde partij toch niet -ontvankelijk verklaren in het gevorderde bedrag ter zake schokschade. Dit nu informatie van en deskundige dat de benadeelde partij door het handelen van verdachte geestelijke schade heeft opgelopen bij de vordering ontbreekt en het bestaan van geestelijk letsel naar objectieve maatstaven derhalve niet kan worden vastgesteld.
De benadeelde partij kan dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het totale toe te wijzen bedrag is € 117.609,13. De rechtbank zal de toegewezen schadevergoeding vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 november 2022 tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
De rechtbank acht voor wat betreft [dochter van de slachtoffer] toewijsbaar, als rechtstreeks door de bewezen verklaarde moord toegebrachte schade ter hoogte van € 36.472,13 bestaande uit de posten kosten gederfd levensonderhoud ter hoogte van € 14.884,00, kosten expertisebureau ter hoogte van € 1.588,13 en affectieschade ter hoogte van € 20.000,00.
De kosten voor levensonderhoud en het expertisebureau zijn voldoende onderbouwd. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van affectieschade heeft [dochter van de slachtoffer] recht op vergoeding van affectieschade. Dit bedrag is forfaitair vastgesteld op € 20.000,00.
Hoewel invoelbaar dat schokschade wordt gevorderd gelet op de impact die het door verdachte gepleegde strafbare feit op haar leven heeft gehad zal de rechtbank de benadeelde partij niet -ontvankelijk verklaren in het gevorderde bedrag ter zake schokschade. Dit nu informatie van een deskundige dat de benadeelde partij door het handelen van verdachte geestelijke schade heeft opgelopen bij de bij de vordering ontbreekt en het bestaan van geestelijk letsel naar objectieve maatstaven derhalve niet kan worden vastgesteld.
De benadeelde partij kan dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het totale toe te wijzen bedrag is € 36.472,13. De rechtbank zal de toegewezen schadevergoeding vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 november 2022 tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor de toegewezen schadevergoedingsbedragen aan de benadeelde partijen tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan de benadeelde partijen bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 november 2022 tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 47, 57, 151, 289 Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart het onder 1 en het onder 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte impliciet onder 1 en onder 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
1.
moord.
2.
een lijk begraven met het oogmerk om het feit of de oorzaak van het overlijden te verhelen.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf en maatregelen:
(t.a.v. feit 1, feit 2:)
gevangenisstraf voor de duur van 24 jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [vader van slachtoffer] :
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [vader van slachtoffer] van een bedrag van
€ 17.500,00. Het bedrag is een vergoeding voor immateriële schade (affectieschade).
De immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 november 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel.
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [vader van slachtoffer] van een bedrag van € 17.500,00. Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 122 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag is een vergoeding voor immateriële schade (affectieschade).
De immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 november 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [moeder van slachtoffer] (in de hoedanigheid als executeur testamentair)
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [moeder van slachtoffer] (in de hoedanigheid als executeur testamentair) van een bedrag van € 3.176,02 euro.
Het bedrag is een vergoeding voor materiële schade.
Het bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 november 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel.
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [moeder van slachtoffer] (in de hoedanigheid als executeur) van een bedrag van € 3.176,02. Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 41 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag is een vergoeding voor materiële schade.
De materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 november 2022 tot aan de dag er algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [moeder van slachtoffer] :
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe tot een bedrag van
€ 27.946,48. Het bedrag is een vergoeding van € 446,48 voor materiële schade (bestaande uit € 164,32 ter zake reiskosten en € 282,14 kosten eigen bijdrage) en een vergoeding van
€ 27.500,- voor immateriële schade (bestaande uit € 10.000,- voor schokschade en
€ 17.500,- voor affectieschade). Het totale schadebedrag van € 27.946,48 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 november 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Verklaart de benadeelde partij niet ontvankelijk in het gevorderde ter zake toekomstige schade en in het anders of meer gevorderde ter zake schokschade. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Schadevergoedingsmaatregel.
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [moeder van slachtoffer] van een bedrag van € 27.946,48. Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 174 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag is een vergoeding voor materiële schade (bestaande uit reiskosten
€ 164,34 en kosten eigen bijdrage € 282,14) en voor immateriële schade (bestaande uit schokschade € 10.000,- en affectieschade € 17.500,-).
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 november 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [zoon van verdachte 1] :
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [zoon van verdachte 1] , van een bedrag van
€ 20.250,00.Het bedrag is een vergoeding voor kosten eigen bijdrage verzekeraar ter hoogte van € 250,- en affectieschade ter hoogte van € 20.000,-.
Het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 november 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 1.228,00 en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. Wijst het meer gevorderde aan proceskosten af.
Schadevergoedingsmaatregel.
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [zoon van verdachte 1] , van een bedrag van € 20.250,00. Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 136 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit een vergoeding van € 250,00 voor materiële schade en een vergoeding van € 20.000,00 voor immateriële schade.
Het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 november 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [zoon van verdachte 2] :
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [zoon van verdachte 2] , van een bedrag van € 20.000,00. Het bedrag is een vergoeding voor immateriële schade.
Het schadebedrag van € 20.000,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 november 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 1.228,00 en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. Wijst het meer gevorderde aan proceskosten af.
Schadevergoedingsmaatregel.
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [zoon van verdachte 2] van een bedrag van € 20.000,-. Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 135 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag is een vergoeding voor affectieschade.
Het bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 november 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [dochter van de slachtoffer 2] :
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe tot het hierna te melden bedrag en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [dochter van de slachtoffer 2] van een bedrag van € 117.609,13. Het bedrag is een vergoeding voor kosten gederfd levensonderhoud ter hoogte van € 96.021,- , kosten expertisebureau € 1.588,13 en affectieschade ter hoogte van € 20.000,-.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 november 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het gevorderde bedrag van € 10.000,- ter zake schokschade niet-ontvankelijk is. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel.
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [dochter van de slachtoffer 2] van een bedrag van € 117.609,13. Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 365 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit een vergoeding voor gederfd levensonderhoud € 96.021,00 , een vergoeding kosten expertisebureau € 1.588,13 euro en een vergoeding voor affectieschade € 20.000,-.
Het bedrag van € 117.609,13 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 november 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [dochter van de slachtoffer] :
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe tot het hierna te melden bedrag en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[dochter van de slachtoffer] van een bedrag van € 36.472,13.
Het bedrag is een vergoeding voor kosten gederfd levensonderhoud € 14.884,- , voor kosten expertise € 1.588,13, en voor affectieschade € 20.000,-.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het gevorderde bedrag ter zake schokschade niet-ontvankelijk is. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Schadevergoedingsmaatregel.
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van
[dochter van de slachtoffer] van een bedrag van € 36.472,13. Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 217 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit een vergoeding voor kosten gederfd levensonderhoud
€ 14.884,- voor kosten expertise € 1.588,13 en voor affectieschade € 20.0000,-.
Het totale schade bedrag van € 36.472,13 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
19 november 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.H.L.M. Snijders, voorzitter,
mr. N. Flikkenschild en mr. L.R.H. Koekoek, leden,
in tegenwoordigheid van G.G. Dirks, griffier,
en is uitgesproken op 15 februari 2024.

Voetnoten

1.Hoge Raad, 28 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BR2342.
2.Zie bijvoorbeeld Hoge Raad, 13 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BY0094.