4.1.De vorderingen van FNV in de dagvaarding luiden als volgt:
FNV verzoekt de rechtbank om bij vonnis te verklaren voor recht dat:
het spaarurenmodel als bedoeld in artikel 10 van de cao in strijd is met artikel 7:623 BW en artikel 7:628 lid 1 BW;
[gedaagde] in strijd heeft gehandeld met artikel 7:628 lid 1 BW door vorstdagen in februari 2021 en niet gewerkte uren in de periode van 5 januari tot en met 7 januari 2022 in mindering te brengen op het spaarurensaldo van de betreffende (voormalig) werknemers;
Het spaarurenmodel als bedoeld in artikel niet kwalificeert als een regeling onwerkbaar weer en dat het spaarurenmodel niet voldoet aan de Regeling onwerkbaar weer;
het spaarurenmodel als bedoeld in artikel 10 van de cao niet mag worden ingezet door [gedaagde] in geval van onwerkbaar weer, waaronder begrepen vorstperiodes/ - dagen.
Daarnaast verzoekt FNV de rechtbank, bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar
bij voorraad:
5. [gedaagde] te veroordelen tot het uitbetalen betalen aan haar (ex-)werknemers van de opgebouwde spaaruren in het spaarurensaldo en voor zover het nabetalen van de opgebouwde spaaruren in het spaarurensaldo voor zover die niet aan hen zijn uitbetaald bij uitdiensttreding, met inbegrip van de in verband met een aantal (in ieder geval 5 tot 7) vorstdagen in februari 2021 en onvoldoende werk in de periode van 5 januari tot en met 7 januari 2022 afgeschreven spaaruren, te vermeerderen met de maximale wettelijke verhoging als bedoeld in artikel 7:625 BW, gesteld op 50%, en de daaruit voortvloeiende bedragen te verhogen met de wettelijke rente vanaf de vervaldata tot aan de datum der voldoening, dit met gelijktijdige verstrekking aan hen van een bruto-/netto-specificatie; een en ander onder verbeurte van een dwangsom van € 1000,-- per dag per (ex-)werknemer, voor elke dag dat [gedaagde] dit vanaf vijftien dagen na betekening van het in deze zaak te wijzen vonnis jegens enige (ex-)werknemer nog mocht nalaten;
6. [gedaagde] te verbieden om werknemers spaaruren op te laten bouwen in het spaarurenmodel als bedoeld in artikel 10 van de cao; een en ander onder verbeurte van een dwangsom van € 1000,-- per dag per werknemer, voor elke dag dat [gedaagde] dit vanaf vijftien dagen na betekening van het in deze zaak te wijzen vonnis jegens enige werknemer nog mocht nalaten.
FNV verzoekt de rechtbank subsidiair te verklaren voor recht dat:
het besluit van [gedaagde] om bij onvoldoende werk in de periode van woensdag 5 januari 2022 t/m vrijdag 7 januari 2022 werknemers te verplichten om gebruik te maken van het spaarurenmodel in strijd is met artikel 10 lid 4 van de cao;
het spaarurenmodel als bedoeld in artikel niet kwalificeert als een regeling onwerkbaar weer en dat het spaarurenmodel niet voldoet aan de Regeling onwerkbaar weer;
het spaarurenmodel als bedoeld in artikel 10 van de cao niet mag worden ingezet door [gedaagde] in geval van onwerkbaar weer, waaronder begrepen vorstperiodes/ - dagen.
Daarnaast verzoekt FNV de rechtbank om bij vonnis, voor zover mogelijk
uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] :
4. te veroordelen tot het terugboeken van de, in verband met vorstdagen in februari 2021 en onvoldoende werk in de periode van 5 januari tot en met 7 januari 2022, afgeschreven spaaruren naar de spaarurensaldi, van de werknemers, dit met gelijktijdige verstrekking aan hen van een schriftelijk bewijs van terugboeking; een en ander onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000,-- per dag per werknemer, voor elke dag dat [gedaagde] dit vanaf vijftien dagen na betekening van het in deze zaak te wijzen vonnis nog mocht nalaten, of;
5. te veroordelen, indien het niet meer mogelijk is om de afgeschreven spaaruren over de in sub 1 genoemde perioden bij te schrijven op de spaarurensaldi, tot het uitbetalen aan haar (ex-) werknemers van deze spaaruren en dit bedrag te vermeerderen met de maximale wettelijke verhoging als bedoeld in artikel 7:625 BW, gesteld op 50%, en de daaruit voortvloeiende bedragen te verhogen met de wettelijke rente vanaf de vervaldata tot aan de datum der voldoening, dit met gelijktijdige verstrekking aan hen van een bruto-/netto-specificatie; een en ander onder verbeurte van een dwangsom van € 1000,-- per dag per (ex-)werknemer, voor elke dag dat [gedaagde] dit vanaf vijftien dagen na betekening van het in deze zaak te wijzen vonnis jegens enige (ex-) werknemer nog mocht nalaten;
6. te verbieden om artikel 10 van de cao in te zetten als een regeling onwerkbaar weer en te verbieden om werknemers spaaruren op te laten nemen in geval van onwerkbaar weer waaronder meer in het bijzonder begrepen vorstperiodes/ -dagen een en ander onder verbeurte van een dwangsom van € 1000,-- per dag per werknemer, voor elke dag dat [gedaagde] dit vanaf vijftien dagen na betekening van het in deze zaak te wijzen vonnis jegens enige (ex-) werknemer nog mocht nalaten;
7. te verbieden om artikel 10 van de cao in te zetten als een regeling onwerkbaar weer en te verbieden om werknemers spaaruren op te laten nemen in geval van onwerkbaar weer waaronder meer in het bijzonder begrepen vorstperiodes/ -dagen.
Voorts verzoekt FNV de rechtbank, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
om:
[gedaagde] te veroordelen tot betaling aan FNV van een bedrag van € 925,--, als de buitengerechtelijke incassokosten ex artikel 6:96 lid 2 sub b en c BW, of een door de rechtbank daarvoor in goede justitie te bepalen bedrag, dit verhoogd met de wettelijke rente vanaf de dag van betekening van de dagvaarding;
[gedaagde] te veroordelen in de proceskosten, waaronder begrepen het salaris van de gemachtigde van FNV, aan FNV te vermeerderen met de wettelijke rente als de proceskosten niet binnen vijftien dagen na dit vonnis zijn voldaan;
[gedaagde] te veroordelen in de nakosten c.q. het nasalaris welke wordt begroot op € 163,- zonder betekening en op € 248,-- in geval van betekening, te vermeerderen met de wettelijke rente als het nasalaris niet binnen vijftien dagen na dit vonnis is voldaan aan FNV.”