ECLI:NL:RBOBR:2024:4843

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
16 oktober 2024
Publicatiedatum
15 oktober 2024
Zaaknummer
24/1637
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete opgelegd aan eiser wegens overtreding van de Alcoholwet

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedaan op 16 oktober 2024, wordt de zaak behandeld van een eiser die een bestuurlijke boete van € 1.360,– heeft ontvangen van de staatssecretaris van Jeugd, Preventie en Sport. De boete werd opgelegd omdat de eiser, die een eenmanszaak heeft, twee keer artikel 2a, tweede lid, van de Alcoholwet heeft overtreden. De inspecteur van de NVWA constateerde dat op de website van de eiser alcoholhoudende dranken werden aangeboden met een prijs die lager was dan 75% van de gebruikelijke prijs, wat in strijd is met de wet. De staatssecretaris had aanvankelijk een boete van € 2.720,– opgelegd, maar na bezwaar van de eiser werd dit verlaagd naar € 1.360,–. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht de boete heeft opgelegd en dat er geen grond is voor vermindering van de boete. De rechtbank stelt vast dat de overtredingen niet in verminderde mate aan de eiser zijn toe te rekenen en dat de ernst van de overtredingen niet kan worden betwist. De rechtbank wijst het beroep van de eiser ongegrond en bevestigt de opgelegde boete. De uitspraak benadrukt het belang van naleving van de Alcoholwet en de verantwoordelijkheden van ondernemers in de alcoholverkoop.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 24/1637

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 oktober 2024 in de zaak tussen

[naam] uit [woonplaats] (hierna: eiser)

(gemachtigde: [naam] )
en

de staatssecretaris van Jeugd, Preventie en Sport (hierna: de staatssecretaris)

(gemachtigden: mr. S. van Douwen en mr. K. Janssens).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of de staatssecretaris eiser terecht een
bestuurlijke boete van € 1.360,– heeft opgelegd.
2. Met het besluit van 5 oktober 2023 heeft de staatssecretaris eiser een boete van twee keer
€ 1.360,– dus in totaal € 2.720,– opgelegd, omdat hij artikel 2a, tweede lid, van de Alcoholwet twee maal heeft overtreden.
3. Met het bestreden besluit van 5 februari 2024 heeft de staatssecretaris eisers bezwaar
(gedeeltelijk) gegrond verklaard en de bestuurlijke boete verlaagd naar één maal € 1.360,–.
4. De staatssecretaris heeft met een verweerschrift op eisers beroepsgronden gereageerd.
5. De rechtbank heeft het beroep op 30 september 2024 op een zitting behandeld. Hieraan
hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigden van de staatssecretaris.

Wat ging er vooraf aan het bestreden besluit

6. Eiser heeft sinds 9 juli 2020 een eenmanszaak met als handelsnamen: [naam] ,
[naam] , [naam] , [naam] en [naam] .
Op 7 augustus 2023 heeft een inspecteur van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (hierna: NVWA) op grond van de Alcoholwet een inspectie uitgevoerd op de website van “ [naam] ” (hierna: de website). De inspecteur heeft op 10 augustus 2023 een rapport van bevindingen opgemaakt. Daaruit blijkt dat de website een online-verkooppunt is van waaruit bedrijfsmatig alcoholhoudende drank als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Alcoholwet wordt verkocht voor gebruik elders dan ter plaatse. Tijdens een onderzoek op de website heeft de inspecteur geconstateerd dat bedrijfsmatig of anders dan om niet alcoholhoudende dranken werden aangeboden of verstrekt voor gebruik elders dan ter plaatse, waarbij de indruk werd gewekt dat de prijs lager was dan 75% van de prijs die gewoonlijk werd gevraagd. Dit is volgens de inspecteur een overtreding van artikel 2a, tweede lid, van de Alcoholwet.
De staatssecretaris heeft eiser met een brief van 13 september 2023 op de hoogte gebracht van zijn voornemen om hem een boete van € 2.720,– op te leggen en de gelegenheid gegeven om binnen twee weken een zienswijze in te dienen.
Omdat de staatssecretaris binnen de aan eiser gegeven termijn geen zienswijze had ontvangen, heeft hij met het boetebesluit van 5 oktober 2023 eiser daadwerkelijk een boete van € 2.720,– opgelegd.
Op 6 oktober 2023 heeft de staatssecretaris eisers zienswijze alsnog ontvangen en, omdat het boetebesluit toen al was genomen en bekendgemaakt, die zienswijze als bezwaarschrift aangemerkt.

Beoordeling door de rechtbank

7. De rechtbank beoordeelt of het bestreden besluit in stand kan blijven aan de hand
van eisers beroepsgronden.
8. De voor de beoordeling van deze zaak belangrijk regels staan in de bijlage bij deze
uitspraak.
9. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot
dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit oordeel heeft.
10. De staatssecretaris vindt dat de boete terecht is opgelegd omdat sprake is van een
overtreding. Dat deze niet opzettelijk is begaan, maakt dat volgens de staatssecretaris niet anders. Dat eiser direct maatregelen heeft getroffen om herhaling te voorkomen, wil niet zeggen dat er dan geen boete mag worden opgelegd. Ook is de hoogte van de boete volgens de staatssecretaris juist en evenredig. Abusievelijk is in eerste instantie twee keer een boete van € 1.360,– opgelegd, dit had maar één keer mogen gebeuren omdat het de eerste keer was dat eiser een overtreding heeft begaan. Dit is in het bestreden besluit gecorrigeerd. In de Alcoholwet is voldoende voorzien in differentiatie van de hoogte van de boete. Voor (verdere) matiging van de boete ziet de staatssecretaris geen aanleiding.
11. Eiser is het niet met de staatssecretaris eens.
Was sprake van een overtreding?
12. Eiser vindt dat hij geen overtreding heeft begaan omdat geen suggestie is gewekt dat
sprake was van een prijsvoordeel van meer dan 25%. Door een menselijke fout is een verkeerde barcode gebruikt. Vervolgens is door een automatiseringsfout abusievelijk twee keer een verkeerde prijs vermeld. Verder was de website tijdens de inspectie inactief waardoor het niet mogelijk was producten te bestellen. Bovendien heeft eiser de fout direct na het constateren daarvan in het systeem hersteld.
13. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat op het moment van de inspectie op
eisers website twee prijsacties stonden die meer dan 25% korting – namelijk 35,01% en 30,45 % – op de normale prijs inhielden. Uit pagina 25 van de Memorie van Toelichting bij de Alcoholwet blijkt dat voor een effectief toezicht op het verbod van het verstrekken van alcoholhoudende drank met meer dan 25% prijsvoordeel ook het aanbieden daarvan verboden moet worden. Hierdoor is een reclame-uiting op het internet of elders al een overtreding en hoeft de daadwerkelijke verstrekking niet te worden vastgesteld. De regering erkent het nut van deze maatregel en heeft het betreffende verzoek van de NVWA overgenomen in het wetsvoorstel. De rechtbank is alleen hierom al van oordeel dat sprake was van een overtreding. De andere omstandigheden die eiser heeft genoemd, leiden er niet toe dat geen sprake was van een overtreding. Die omstandigheden kunnen wel bij de beoordeling van de evenredigheid van de boete worden betrokken. Op de evenredigheid zal de rechtbank hierna ingaan. De beroepsgrond slaagt niet.
Is de boete evenredig?
14. Eiser vindt de opgelegde boete onevenredig. Volgens hem was een waarschuwing ook
voldoende geweest. Als er toch een boete zou moeten worden opgelegd, dan moet deze verder worden gematigd. Eiser verzoekt de rechtbank aansluiting te zoeken bij de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 11 januari 2023 [1] . Als verdere uitwerking van zijn standpunt wijst eiser erop dat onverkorte toepassing van het interventiebeleid niet strookt met de eisen die aan de aanwending van de bevoegdheid tot het opleggen van een boete moeten worden gesteld. Eiser wijst erop dat een geringe ernst van de overtreding en de mate waarin aan de overtreder een verwijt kan worden gemaakt reden kan zijn om de boete verder te differentiëren. Het interventiebeleid biedt daarvoor onvoldoende mogelijkheid. Er kan volgens eiser niet worden gedifferentieerd tussen:
 een bewuste overtreding of een eenmalig vergissing;
 een grootschalige reclamecampagne of een fout voor één product;
 een ruime of zeer geringe overschrijding van de 25%-grens.
Volgens eiser was sprake van een eenmalig incident door een automatiseringsfout en heeft hij na de overtreding direct maatregelen getroffen om herhaling te voorkomen. Verder is volgens eiser slechts sprake van een geringe mate waarin ten onrechte de indruk is gewekt dat een hogere korting dan een korting van 25% werd verleend. Daarbij is van belang dat de website op het moment van de inspectie inactief was. Bovendien is de website voor eiser niet winstgevend, waardoor het minder aannemelijk is dat er een grote koopprikkel zal uitgaan naar een breed publiek, aldus eiser.
15. De staatssecretaris merkt over eisers verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank
Rotterdam van 11 januari 2023 op dat het Alcoholbesluit en paragraaf 3.1 van het Specifiek interventiebeleid volgens hem voldoende mogelijkheid bieden voor differentiatie van de hoogte van een boete. Bij het bepalen van de hoogte van een boete is rekening gehouden met verschillende door de staatssecretaris genoemde omstandigheden, waaronder de personele omvang van de onderneming en het feit dat geen sprake is van recidive. Tot slot wijst de staatssecretaris erop dat in de uitspraken van de Afdeling waar de rechtbank Rotterdam in haar uitspraak naar verwijst, het boetenormbedrag veel hoger was dan in deze zaak van eiser. Tijdens de zitting heeft de staatssecretaris toegelicht dat bij het standaardboetebedrag wordt uitgegaan van een normale verwijtbaarheid. Bij opzet in de zin van recidive is er mogelijk aanleiding om het boetebedrag te verhogen. Verder heeft de staatssecretaris gezegd dat er bij het opleggen van de boete aan eiser rekening mee is gehouden dat eiser voor de eerste keer een overtreding heeft begaan. Daarom zijn aan hem geen twee boetes maar is er slecht één boete opgelegd, ondanks dat eiser twee overtredingen heeft begaan.
16. De staatssecretaris stelt zich vervolgens op het standpunt dat als er toch onvoldoende
mogelijkheden voor differentiatie zouden zijn, dan in dit geval toch niet van het boetestelsel hoefde te worden afgeweken, omdat de boete gelet op alle feiten en omstandigheden van het geval niet onevenredig hoog is. Er is geen sprake van verminderde verwijtbaarheid en er is sprake van een eerste overtreding. Dat eiser direct maatregelen heeft getroffen nadat de overtreding was geconstateerd, leidt de staatssecretaris niet tot een andere conclusie. Het is namelijk de bedoeling dat een overtreding wordt voorkomen of wordt hersteld voordat de overtreding door de NVWA wordt geconstateerd. Daarbij is de zaak bij de rechtbank Rotterdam volgens de staatssecretaris niet geheel vergelijkbaar met deze zaak van eiser. In de zaak bij de rechtbank Rotterdam was alleen sprake van een systeemfout. In de zaak van eiser was de systeemfout echter het gevolg van een eerder gemaakte menselijke fout, nog daargelaten dat een automatiseringsfout geen reden voor verminderde verwijtbaarheid is, aldus de staatssecretaris. De staatssecretaris vindt gelet op de achterliggende gedachte van het beleid – het problematisch alcoholgebruik terugdringen –, de ernst van de overtreding niet beperkt. De staatssecretaris volgt eiser niet in zijn stelling dat sprake zou zijn van een verminderde ernst omdat de prijsactie maar een klein bereik had. Hij wijst op vaste rechtspraak waaruit blijkt dat ervan mag worden uitgegaan dat een website een groot bereik heeft. Dat de website buiten werking was, heeft eiser niet met stukken aangetoond. Tot slot vindt de staatssecretaris dat er geen financiële redenen zijn om de boete te matigen, omdat eiser dit niet heeft aangevoerd en daarvan ook op een andere manier niet is gebleken.
17. De rechtbank wijst op vaste rechtspraak [2] van de Afdeling bestuursrechtspraak van de
Raad van State (hierna: de Afdeling) waarin zij het volgende heeft overwogen.
“Het gaat bij het opleggen van een boete wegens de aan de orde zijnde overtredingen om de aanwending van een discretionaire bevoegdheid. Het bestuursorgaan moet bij de aanwending van deze bevoegdheid, ingevolge artikel 5:46, tweede lid, van de Awb, de hoogte van de boete afstemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Daarbij moet rekening worden gehouden met de omstandigheden waaronder de overtreding is begaan. De minister kan omwille van de rechtseenheid en rechtszekerheid beleid vaststellen en toepassen inzake het al dan niet opleggen van een boete en het bepalen van de hoogte daarvan. Ook indien het beleid als zodanig door de rechter niet onredelijk is bevonden, dient de minister bij de toepassing daarvan in elk voorkomend geval te beoordelen of die toepassing strookt met de hiervoor bedoelde eisen die aan de aanwending van de bevoegdheid tot het opleggen van een boete moeten worden gesteld. Indien dat niet het geval is, dient de boete, in aanvulling op of in afwijking van het beleid, zodanig te worden vastgesteld dat deze evenredig is. De rechter toetst zonder terughoudendheid of het besluit van de minister met betrekking tot de boete voldoet aan deze eisen en dus leidt tot een evenredige sanctie. In situaties waarin verwijtbaarheid volledig ontbreekt bestaat geen grond voor boeteoplegging. Die situatie doet zich in elk geval voor indien de overtreder aannemelijk heeft gemaakt dat hij al hetgeen redelijkerwijs mogelijk was heeft gedaan om de overtreding te voorkomen. Een verminderde verwijtbaarheid kan aanleiding geven de opgelegde boete te matigen.”
Kortom, de staatssecretaris moet ook altijd bekijken of er redenen zijn om, in afwijking van de volgens het interventiebeleid in bepaalde gevallen op te leggen boetes, een gematigde boete op te leggen of helemaal geen boete op te leggen.
18. De rechtbank is van oordeel dat de hoogte van de bestuurlijke boete van € 1.360,–, zoals
vastgesteld door de staatssecretaris, passend en geboden is. De door eiser aangevoerde omstandigheden geven geen aanleiding voor een ander oordeel. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat de overtredingen van artikel 2a, tweede lid, van de Alcoholwet, zoals deze hiervoor zijn vastgesteld, in verminderde mate aan eiser zijn toe te rekenen of dat sprake zou zijn van een verminderde ernst.
19. Eiser heeft een aantal omstandigheden aangevoerd op grond waarvan de boete volgens
hem niet evenredig is en de staatssecretaris van de in het interventiebeleid bepaalde matigingspercentages had moeten afwijken. In het kader van de verwijtbaarheid heeft eiser gezegd dat sprake was van een eenmalig incident door een automatiseringsfout en dat hij na de constatering van de overtredingen direct maatregelen heeft getroffen om herhaling te voorkomen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld dat het eiser, ruim twee jaar nadat het verbod op prijsacties in werking is getreden, duidelijk had moeten zijn dat de procedures in de onderneming zo moeten zijn ingericht dat de website altijd aan de Alcoholwet voldoet. Omdat eiser dit kennelijk niet voldoende heeft gedaan, is geen sprake van een verminderde verwijtbaarheid of ernst. Dat het pas de eerste keer is dat bij eiser een overtreding wordt geconstateerd, doet daaraan niet af. Daarbij wijst de staatssecretaris er terecht op dat in de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 11 januari 2023 alleen een systeemfout aan de orde was, waar in het geval van eiser ook sprake was van een eerder gemaakte menselijk fout; namelijk het gebruik van een verkeerde barcode. Over eisers standpunt dat slechts sprake van een geringe mate waarin ten onrechte de indruk is gewekt dat een hogere korting dan een korting van 25% werd verleend en dat de website voor eiser niet winstgevend is, waardoor het minder aannemelijk is dat er een grote koopprikkel zal uitgaan naar een breed publiek, heeft de staatssecretaris terecht opgemerkt dat uit de memorie van toelichting bij de Alcoholwet blijkt dat de wetgever geen onderscheid heeft gemaakt naar het bereik van een prijsactie. Ook heeft de staatssecretaris onder verwijzing naar een uitspraak van de Afdeling van 28 juni 2023 [3] terecht opgemerkt dat van een groot bereik van een website mag worden uitgegaan, dat nader onderzoek niet gevergd kan worden en dat het daadwerkelijk bereik niet controleerbaar is. Op grond hiervan heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een geringe overtreding die zou moeten leiden tot matiging van de boete. Daarbij heeft de staatssecretaris over eisers stelling dat de website op het moment van de inspectie inactief was terecht gezegd dat eiser deze niet met bewijsstukken heeft onderbouwd. Ook heeft eiser tijdens de zitting in het kader van de evenredigheid gezegd dat evident sprake van een fout en dat iedereen wel snapt dat de vermelde prijs niet juist kon zijn. De rechtbank is met de staatssecretaris van oordeel dit niet zo evident is als eiser, als professioneel verkoper van dit soort alcoholische dranken, denkt. Een klant zal kijken naar de lage(re) prijs en zich daardoor mogelijk eerder tot een koop laten verleiden. Tot slot heeft de staatssecretaris als reactie op eisers opmerking tijdens de zitting dat hij zich door de handelwijze van de staatssecretaris voelt weggezet als crimineel, gezegd dat dit niet de bedoeling is. Het opleggen van een bestuurlijke boete als deze heeft alleen als doel om een prijsprikkel op de website te voorkomen. De rechtbank sluit zich bij deze opmerking van de staatssecretaris aan. De beroepsgrond slaagt niet.
Over de na de zitting ontvangen stukken van de staatssecretaris.
20. De rechtbank heeft na de zitting van 30 september 2024 – op 7 oktober 2024 – van de
staatssecretaris een e-mail ontvangen met daarbij als bijlage een e-mail van diezelfde datum aan eiser. In die e-mail aan eiser geeft de staatssecretaris een toelichting naar aanleiding van eisers opmerking tijdens de zitting dat hij de aanvankelijk opgelegde boete van € 2.720,– heeft betaald en dat hij na de verlaging van de boete naar € 1.360,–, het bedrag dat hij niet meer verschuldigd is nog steeds niet heeft terug ontvangen.
21. De rechtbank ziet hierin geen aanleiding om het onderzoek ter heropenen. Het antwoord
op de vraag of eiser het niet meer verschuldigde bedrag wel of niet heeft terug ontvangen, kan namelijk niet leiden tot een ander rechtsoordeel als hiervoor door de rechtbank verwoord.

Conclusie en gevolgen

22. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk heeft, dat het bestreden
besluit niet verandert en dat eiser de bestuurlijke boete van € 1.360,– dus moet betalen.
23. Eiser krijgt het griffierecht niet terug en krijgt ook geen vergoeding van zijn
proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Bos, rechter, in aanwezigheid van P.L.M.M. Mulders, griffier. De uitspraak is geschied in het openbaar op 16 oktober 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage:de voor de beoordeling van deze zaak belangrijke regels
Alcoholwet

Artikel 1

1 Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt verstaan onder:
(…)
– slijtersbedrijf: de activiteit bestaande uit het bedrijfsmatig of anders dan om niet aan particulieren verstrekken van sterke drank voor gebruik elders dan ter plaatse, al dan niet gepaard gaande met het bedrijfsmatig of anders dan om niet aan particulieren verstrekken van zwak-alcoholhoudende en alcoholvrije drank voor gebruik elders dan ter plaatse of met het bedrijfsmatig verrichten van bij algemene maatregel van bestuur aangewezen andere handelingen;
(…)

Artikel 2a

1. Het is verboden om bedrijfsmatig of anders dan om niet alcoholhoudende drank aan te bieden of te verstrekken voor gebruik elders dan ter plaatse tegen een prijs die voor een periode van een maand of korter lager is dan 75% van de prijs die in het betreffende verkooppunt gewoonlijk wordt gevraagd.
2 Het is verboden om bedrijfsmatig of anders dan om niet alcoholhoudende drank aan te bieden of te verstrekken voor gebruik elders dan ter plaatse waarbij de indruk wordt gewekt dat de prijs lager is dan 75% van de prijs die gewoonlijk wordt gevraagd.