In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant, gaat het om een incident tot verwijzing van een procedure die voortvloeit uit een kredietovereenkomst tussen de eisers en ABN AMRO Bank N.V. De eisers stellen dat ABN AMRO de opslag op de variabele rente heeft verhoogd zonder geldige contractuele grondslag. De zaak is complex door eerdere uitspraken van de Hoge Raad en het Hof van Justitie van de Europese Unie, die de rechtspositie van de eisers en de bevoegdheden van ABN AMRO in twijfel trekken. De rechtbank oordeelt dat de juridische geschilpunten in deze zaak identiek zijn aan die in een andere aanhangige zaak bij de rechtbank Rotterdam, wat leidt tot de beslissing om de zaak te verwijzen. De rechtbank benadrukt dat de verwijzing niet in strijd is met het doeltreffendheidsbeginsel uit het EU-recht en dat de eisers hun vordering kunnen instellen bij de relatief bevoegde rechter. De rechtbank wijst de vordering tot verwijzing toe en compenseert de proceskosten, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De zaak wordt verwezen naar de rechtbank Rotterdam, waar deze zal worden gevoegd met een andere aanhangige zaak.