ECLI:NL:RBOBR:2024:4391

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
23 september 2024
Publicatiedatum
20 september 2024
Zaaknummer
24/1550
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting door niet aanmelden kenteken

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedaan op 23 september 2024, wordt het beroep van eiser tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting beoordeeld. Eiser, die in het bezit is van een zakelijke parkeervergunning, ontving op 31 oktober 2023 een naheffingsaanslag van € 74,40, omdat hij op 8 september 2023 zijn kenteken niet had aangemeld bij het parkeren in Oss. De heffingsambtenaar handhaafde de aanslag na bezwaar, waarop eiser in beroep ging. Tijdens de zitting op 3 september 2024 was eiser afwezig, ondanks een uitnodiging van de griffier.

De rechtbank oordeelt dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Eiser's argument dat het niet aanmelden van het kenteken een louter administratieve handeling is, wordt verworpen. De rechtbank stelt vast dat een parkeerrecht pas ontstaat als aan alle voorwaarden van de vergunning is voldaan, waaronder het aanmelden van het kenteken. Eiser heeft niet voldaan aan deze voorwaarden, waardoor de naheffingsaanslag gerechtvaardigd is. De rechtbank weerlegt ook de stelling van eiser dat de heffingsambtenaar in strijd met het evenredigheidsbeginsel handelt en dat de uitspraak op bezwaar ongemotiveerd is.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, wat betekent dat de naheffingsaanslag in stand blijft. Eiser krijgt geen terugbetaling van het griffierecht en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 24/1550

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 september 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Oost-Brabant

(gemachtigde: mr. A.J. van Griethuysen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de naheffingsaanslag parkeerbelasting die aan hem is opgelegd.
2. De heffingsambtenaar heeft op 31 oktober 2023 aan eiser een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd [1] ter hoogte van € 74,40. Dit bedrag bestaat uit € 1,50 aan kosten parkeerbelasting en € 72,90 aan kosten naheffing.
3. Met de uitspraak op bezwaar van 12 maart 2024 (de bestreden uitspraak) heeft de heffingsambtenaar de aanslag gehandhaafd.
4. Eiser heeft tegen de bestreden uitspraak beroep ingesteld.
5. De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
6. De zitting heeft plaatsgevonden op 3 september 2024. Daaraan heeft de gemachtigde van de heffingsambtenaar deelgenomen. Eiser is niet naar de zitting gekomen en heeft niet van tevoren laten weten dat hij niet zou komen. De griffier heeft op 16 juli 2024 een bericht in het digitale dossier van eiser geplaatst waarbij eiser is uitgenodigd om deel te nemen aan de zitting. Daarvan is op 16 juli 2024 om 10:17 uur ook een kennisgeving verstuurd naar het e-mailadres dat eiser heeft doorgegeven. Op grond hiervan neemt de rechtbank aan dat eiser dit bericht op 16 juli 2024 heeft ontvangen en dat de uitnodiging eiser dus heeft bereikt.

Feiten

7. Aan eiser is een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd omdat is geconstateerd dat hij een auto zonder geldig betaalbewijs dan wel zonder een geldige parkeervergunning heeft geparkeerd in de Kruisstraat in Oss op 8 september 2023 omstreeks 15.50 uur. Deze locatie is op grond van gemeentelijke regelgeving [2] aangewezen als locatie waar parkeerbelasting wordt geheven.
8. Eiser is in het bezit van een zakelijke parkeervergunning.

Beoordeling door de rechtbank

9. De rechtbank oordeelt in deze uitspraak dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Het beroep van eiser is daarom ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wat is het standpunt van eiser?
10. Eiser voert aan dat hij in het bezit is van een parkeervergunning. Op de bewuste dag en tijdstip is hij vergeten het kenteken van het geparkeerde voertuig aan te melden op de parkeervergunning. Eiser vindt dat dat louter een administratieve aangelegenheid is en dat de omissie niet mag leiden tot een naheffingsaanslag. Hij heeft immers betaald voor de parkeervergunning en de parkeervergunning is nooit gebruikt voor een ander voertuig dan deze auto. Eiser vindt dat de heffingsambtenaar in strijd met het “doelenbeginsel” handelt omdat met de uitspraak op bezwaar niet het doel kan worden nageleefd dat de verschuldigde parkeerbelasting wordt voldaan. Ook vindt hij dat de heffingsambtenaar in strijd met het evenredigheidsbeginsel handelt. De uitspraak op bezwaar is ongemotiveerd, omdat een wettelijke grondslag voor het aanmelden van kentekens ontbreekt. Tot slot voert eiser aan dat hij niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft gekregen van de heffingsambtenaar en dat hij ten onrechte niet door de heffingsambtenaar is gehoord.
Is het beroepschrift ontvankelijk?
11. De heffingsambtenaar heeft in het verweerschrift betoogd dat het beroepschrift nietontvankelijk moet worden verklaard omdat het te laat is ingediend. Tijdens de zitting heeft de heffingsambtenaar dit standpunt laten vallen, omdat hij had geconstateerd dat hij bij het opstellen van het verweerschrift was uitgegaan van verkeerde data. Ook de rechtbank stelt vast dat het beroepschrift op tijd is ingediend en dus ontvankelijk is.
Is de naheffingsaanslag terecht opgelegd?
12. Parkeerbelasting moet direct bij aanvang van het parkeren worden betaald, dus meteen nadat de auto wordt geparkeerd. Uit de parkeerverordening (zie noot 2) volgt dat de parkeerbelasting kan worden voldaan door betaling bij een parkeerautomaat of met een mobiel communicatiemiddel (de a-belasting). De a-belasting hoeft niet te worden betaald als er wordt geparkeerd met een parkeervergunning (de b-belasting). Van parkeren met een vergunning is alleen sprake als bij het parkeren wordt voldaan aan de vergunningvoorschriften [3] . Uit het stelsel van de parkeerverordening volgt dat de belastingplichtige dan de a-belasting verschuldigd is (en dus moet betalen bij de automaat of via een mobiel communicatiemiddel).
13. Eiser heeft zijn auto niet aangemeld in het systeem van de heffingsambtenaar. Dat betekent dat niet is voldaan aan de voorschriften die zijn verbonden aan de parkeervergunning. Eiser heeft ook niet de a-belasting betaald. Daarom is de naheffingsaanslag terecht opgelegd.
14. Eisers argumenten en beroepsgronden doen aan die conclusie niet af. De rechtbank overweegt daarover als volgt.
15. Eiser vindt dat met de naheffingsaanslag niet wordt nagestreefd dat de verschuldigde parkeerbelasting alsnog wordt voldaan, maar dat is wel het geval. Zoals hierboven in punt 12 is uitgelegd, heeft het niet aanmelden van het kenteken tot gevolg dat geen sprake is van parkeren met een geldige parkeervergunning, waardoor er geen b-belasting is betaald en de a-belasting verschuldigd wordt. De naheffingsaanslag bestaat uit kosten naheffing én uit kosten parkeerbelasting (zie punt 2 van deze uitspraak), als gevolg waarvan de verschuldigde parkeerkosten alsnog worden geheven en voldaan. Deze beroepsgrond slaagt niet.
16. Eiser heeft inderdaad betaald voor de parkeervergunning. Maar daarmee ontstaat nog geen parkeerrecht. Dat recht ontstaat pas als aan de vergunningvoorschriften is voldaan, en onderdeel daarvan is zoals gezegd het aanmelden van het kenteken bij het parkeren. Dat de vergunning volgens eiser nooit is gebruikt voor een ander voertuig dan deze auto, doet er niet toe. De voorschriften houden nu eenmaal in dat voertuigen die met gebruikmaking van de zakelijke parkeervergunning worden geparkeerd, worden aangemeld. Ook als dat voertuig altijd alleen dit voertuig is. Het is niet aan de heffingsambtenaar om, zoals eiser lijkt te suggereren, te onderzoeken of – dan wel de conclusie te trekken dat – eiser altijd alleen maar met deze auto parkeert. Feit is dat er met eisers zakelijke parkeervergunning nu eenmaal verschillende voertuigen
kunnenworden geparkeerd en dat het om die reden belangrijk is dat het kenteken van de parkerende auto wordt aangemeld. Van strijd met het evenredigheidsbeginsel is, zoals eiser in dit verband betoogt, evenmin sprake.
17. Eisers beroepsgrond dat de uitspraak op bezwaar ongemotiveerd is omdat een wettelijke grondslag voor het aanmelden van kentekens ontbreekt, slaagt niet. De wettelijke grondslag is de parkeerverordening (zie noot 2, artikel 5 lid 3) en de motivering van de uitspraak op bezwaar is in die uitspraak opgenomen.
18. Eiser heeft aangevoerd dat hij ten onrechte niet is gehoord. In de wet staat echter dat in belastingzaken (zoals deze) iemand alleen wordt gehoord als hij daarom verzoekt (artikel 25, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen). Dat laatste heeft eiser niet gedaan. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
19. Tot slot voert eiser aan dat de heffingsambtenaar niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft gekregen. De heffingsambtenaar heeft echter in het verweerschrift opgemerkt dat eiser in zijn bezwaarschrift niet heeft verzocht om stukken. Eiser heeft dat niet weersproken. Alleen al daarom slaagt deze beroepsgrond niet, maar los daarvan noemt eiser ook niet de stukken die hij dan zou missen, afgezien van zijn eigen parkeervergunningaanvraag. Daarover heeft de heffingsambtenaar aangevoerd dat dit geen op de zaak betrekking hebbend stuk is, aangezien niet ter discussie staat dat er een aanvraag is gedaan of wat de inhoud daarvan zou zijn. Eiser heeft ook dat niet weersproken. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de naheffingsaanslag parkeerbelasting in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Lie, rechter, in aanwezigheid van mr. I.M.C. van Og, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 september 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Aanslagnummer 48734792.
2.Verordening op de Heffing en Invordering van Parkeerbelastingen 2023 van de gemeente Oss. In artikel 5 daarvan is opgenomen:
3.Zie het arrest van de Hoge Raad van 17 december 1997, ECLI:NL:HR:1997:AA3336 en HR 23 november 2001, ECLI:NL:HR:2001:AD6051, r.o. 3.1