ECLI:NL:RBOBR:2024:4285

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
13 september 2024
Publicatiedatum
12 september 2024
Zaaknummer
22/2465 en 22/2471
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Einduitspraak inzake verzoek om intrekking van omgevingsvergunning voor windpark Galder

Deze uitspraak betreft de verzoeken van eisers om een omgevingsvergunning in te trekken die aan vergunninghouder Raedthuys WP Galder B.V. is verleend voor een windpark bestaande uit drie windturbines bij het knooppunt Galder. De rechtbank heeft op 3 oktober 2022 de verzoeken van eisers afgewezen, waarna eisers beroep hebben ingesteld. De rechtbank heeft op 14 maart 2023 de beroepen behandeld en op 20 oktober 2023 een tussenuitspraak gedaan. In deze tussenuitspraak heeft de rechtbank het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant de gelegenheid gegeven om het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Het college heeft een aanvullende motivering ingediend, waaruit blijkt dat de geluidniveaus van de windturbines niet ontoelaatbaar zijn. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college het gebrek naar behoren heeft hersteld en dat de omgevingsvergunning niet ingetrokken hoeft te worden. De rechtbank heeft de bestreden besluiten vernietigd, maar de rechtsgevolgen ervan in stand gelaten. De eisers krijgen geen gelijk, maar het college moet hen wel het griffierecht en proceskosten vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummers: SHE 22/2465 en SHE 22/2471
uitspraak van de meervoudige kamer van 13 september 2024 in de zaak tussen

1.1. SHE 22/2465:

-
[eisers 1], uit [woonplaats] ,
-
[eisers 1], uit [woonplaats] ,
-
[eisers 1], uit [woonplaats] ,
-
[eisers 1], uit [woonplaats] ,
-
[eisers 1], uit [woonplaats] ,
-
[eisers 1], uit [woonplaats] ,
-
[eisers 1], uit [woonplaats] ,
-
[eisers 1], uit [woonplaats] ,
-
[eisers 1] ,uit [woonplaats] ,
-
[eisers 1], uit [woonplaats] ,
-
[eisers 1], uit [woonplaats] ,
-
[eisers 1], uit [woonplaats] ,
-
[eisers 1], uit [woonplaats] ,
-
[eisers 1], uit [woonplaats] ,
-
[eisers 1], uit [woonplaats] ,
eisers 1,
(gemachtigde: mr. P.J.M. Boomaars),

2.SHE 22/2471:

[eisers 2] ,uit [woonplaats] , eisers 2,
(gemachtigde: mr. P.A. de Lange),
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant, het college
(gemachtigden: mr. drs. J. Kramer, mr. C.E. Barnhoorn. E.A.M. Bruggink en Y. de Graaf).
Als derde-partij neemt aan de zaken deel:
Raedthuys WP Galder B.V.uit [vestigingsplaats] ,
vergunninghouder,
(gemachtigden: D.J. Matthijsse en mr. G.A. Leever).
Inleiding
1. Deze uitspraak gaat over de verzoeken van eisers om een omgevingsvergunning in te trekken die aan vergunninghouder is verleend voor een windpark
dat bestaat uit drie windturbines bij het knooppunt Galder (de omgevingsvergunning).
1.1
Het college heeft bij besluiten van 3 oktober 2022 de verzoeken afgewezen
(de bestreden besluiten).
1.2
Eisers 1 en 2 hebben beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten.
1.3
Het college heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.4
De derde-partij heeft een reactie ingediend.
1.5
De rechtbank heeft de beroepen op 14 maart 2023 op zitting behandeld. Eisers 1 zijn verschenen, waarvan eisers 1 bijgestaan door hun toenmalige gemachtigde en eisers 2 door hun gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden, met uitzondering van mr. C.E. Barnhoorn. Vergunninghouder is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigden.
1.6
Daarna heeft zij op 20 oktober 2023 in deze zaken een tussenuitspraak gedaan (de tussenuitspraak). [1]
1.7
In de tussenuitspraak heeft de rechtbank het college in de gelegenheid gesteld om binnen 16 weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
1.8
Het college heeft laten weten gebruik te maken van de mogelijkheid om het door de rechtbank geconstateerde gebrek te herstellen. Bij brief van de gemachtigde van het college van 9 februari 2024 is een aanvullende motivering ingediend. Voor de aanvullende motivering verwijst het college naar een akoestisch rapport (“Akoestisch onderzoek woning [adres] in [woonplaats] in verband met het windpark Galder”) van de Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant (de Omgevingsdienst) van 30 januari 2024
(het rapport) en een notitie van adviesbureau Bosch & van Rijn van 8 februari 2024 (de notitie). Het college concludeert in de aanvullende motivering dat hij geen aanleiding ziet om terug te komen op de afwijzingen van de verzoeken van eisers.
1.9.
Eisers 1 en eisers 2 hebben ieder afzonderlijk op de nadere motivering van het college gereageerd met een zienswijze.
1.1
Het college heeft gereageerd op de zienswijzen.
1.11
Geen van de partijen heeft laten weten dat zij de beroepen nogmaals op een zitting willen behandelen.
1.12
De rechtbank heeft vervolgens bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en daarop het onderzoek gesloten.
Beoordeling
2. De rechtbank zal de bestreden besluiten vernietigen maar de rechtsgevolgen ervan in stand laten. Deze beslissingen staan aan het einde van deze uitspraak onder het kopje “Beslissing”
.Eerst zal de rechtbank uitleggen hoe zij tot haar oordeel komt.
3. Eisers hebben op 2 september 2021 om intrekking van de omgevingsvergunning verzocht. Op grond van artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet blijft het recht van voor 1 januari 2024, zoals de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), op de beroepen van toepassing. Artikel 2.33, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wabo, van belang voor deze einduitspraak, staat in de bijlage bij de tussenuitspraak.
3. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. Op de gronden waarop de rechtbank in de tussenuitspraak is ingegaan, mag zij niet meer terugkomen, behoudens zeer bijzondere omstandigheden. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 24 augustus 2011 en van 15 augustus 2012. [2] Die omstandigheden doen zich hier niet voor. De rechtbank blijft daarom bij wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist.
4. Eisers hebben - zeer kort weergegeven - aangevoerd dat de zogenoemde Nevele-rechtspraak [3] dwingt tot intrekking van de omgevingsvergunning. De rechtbank heeft in de tussenuitspraak hierin geen aanleiding gezien voor een ander oordeel dan zij heeft gegeven in haar uitspraak van 11 juli 2022. [4] Verder heeft de rechtbank in de tussenuitspraak overwogen dat het college onvoldoende inzicht heeft in de geluidhinder die de drie windturbines veroorzaken op dagen of op momenten van de dag dat de wieken van de windturbines korte tijd door harde wind intensief draaien. Om herhaling te voorkomen, verwijst de rechtbank voor deze overweging naar de tussenuitspraak. Dat geldt ook voor de feiten en omstandigheden die van belang zijn voor de bespreking van de beroepen. Die staan weergegeven in de tussenuitspraak, zodat de rechtbank ook daarvoor naar de tussenuitspraak verwijst.
5.
De rechtbank zal hierna nagaan of het college het geconstateerde gebrek heeft hersteld. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank overwogen dat het college het geconstateerde gebrek kan herstellen door onderzoek te doen naar de geluidhinder die de drie windturbines veroorzaken op dagen dat de wieken van de windturbines korte tijd door harde wind intensief draaien. Daarbij heeft zij de volgende aanwijzingen gegeven voor het onderzoek:
  • Het college moet het omgevingsgeluid L95 ter hoogte van de woning van eiser [eiser] vaststellen op de gebruikelijke wijze (met inachtneming van de 'Richtlijnen voor karakterisering en meting van het omgevingsgeluid, IL-HR-15-01' (Ministerie VROM, april 1981).
  • Het college moet de geluidsbelasting op de woning van eiser [eiser] gedurende een langere periode van minimaal één maand doorlopend meten.
  • Het college dient bij het herstel van het gebrek de resultaten van het onderzoek te betrekken en te beoordelen of het hierin aanleiding ziet om de omgevingsvergunning in te trekken vanwege ontoelaatbare geluidhinder.”
Aanvullende motivering het college
7.
Het rapport geeft een verslag van het onderzoek dat de Omgevingsdienst heeft uitgevoerd als gevolg van de tussenuitspraak.
8.
In het rapport staat dat in de periode van 4 december 2023 tot en met 10 januari 2024 doorlopend geluidmetingen zijn verricht op de woning aan de [adres] te [woonplaats] (de woning). De metingen zijn uitgevoerd conform de “Richtlijnen voor karakterisering en meting van het omgevingsgeluid, IL-HR-15-01” (Ministerie VROM, april 1981).
9. Het college heeft in de aanvullende motivering aan de hand van het rapport vastgesteld dat als de wind komt vanuit de richting van het windpark, het niveau van het voorgrondgeluid op de woning tussen de 50 en 55 dB(A) bedraagt, terwijl het niveau van het gemiddelde achtergrondgeluid 5 dB(A) lager bedraagt. Verder kan aan het rapport worden ontleend dat de geluidniveaus op de woning bij een meewind vanuit het windpark lager zijn dan de geluidniveaus bij een meewind vanuit Rijksweg A16 (A16), aldus het college.
10. Verder merkt het college op dat geluidhinder bij meewind vanuit het windpark niet alleen wordt veroorzaakt door het windpark, maar ook door Rijksweg A58 (A58) en knooppunt Galder. Volgens het college leveren de A58 en het knooppunt Galder een niet te verwaarlozen bijdrage op aan de hinder die ter plaatse van de woning wordt ondervonden. Het is echter niet mogelijk om in de meetresultaten het geluid dat afkomstig is van het windpark, te scheiden van het geluid dat afkomstig is van de A16, de A58 en het knooppunt Galder. Om te bepalen of de individuele bijdrage van het windpark leidt tot ontoelaatbare milieugevolgen heeft het college daarom adviesbureau Bosch & van Rijn gevraagd om het maximale momentane geluidniveau van de windturbines (geluid van de windturbines op het moment dat het harder waait) te berekenen. De resultaten van de berekening zijn opgenomen in de notitie. Daarbij is uitgegaan van de maximale bronsterkte van een windturbine van 104,9 dB(A). Volgens de notitie neemt boven een bepaalde windsnelheid (9 m/s), de bronsterkte van een windturbine niet verder toe. In de notitie wordt geconcludeerd dat het maximale momentane geluidniveau op de woning 39 dB(A) bedraagt. Het college stelt met de notitie inzichtelijk te hebben gemaakt wat het geluid is van de windturbines op het moment dat het harder waait. Verder stelt het college zich op het standpunt dat het in werking zijn van het windpark geen ontoelaatbaar nadelige gevolgen voor het milieu veroorzaakt als bedoeld in artikel 2.33, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wabo. Het berekende geluidniveau van de windturbines blijft namelijk ruim onder het niveau van de norm van 47 Lden die in het inpassingsplan Windenergie A16 (het inpassingsplan) is opgenomen, aldus het college. Hierbij acht het college van belang dat uit het rapport blijkt dat het geluid in de omgeving van de woningen van eisers vooral wordt gedomineerd door de A16, A58 en het knooppunt Galder.
Zienswijzen eisers
14. Eisers 1 bestrijden dat het geluid van de Rijkswegen en het knooppunt niet valt te scheiden van het geluid dat van het windpark afkomstig is. Dat inzicht kan volgens eisers 1 worden verkregen door de resultaten van het rapport te vergelijken met een nulmeting die voorafgaande aan het vaststellen van het inpassingsplan is uitgevoerd (het akoestisch onderzoek naar het referentieniveau van het omgevingsgeluid bij de A16 van de omgevingsdienst van 11 december 2018; hierna: de nulmeting). Zij stellen dat de metingen in het rapport ten onrechte niet op de zij- en achtergevel maar op de voorgevel van de woning hebben plaatsgevonden. Dat maakt dat de resultaten van de metingen niet representatief zijn voor de ondervonden geluidhinder. Verder voeren eisers 1 aan dat uit een door hen overgelegd tegenrapport van ir. J.C.M. van Beek van 10 maart 2024 (het tegenrapport) blijkt dat het windpark een ontoelaatbare geluidhinder veroorzaakt. Met verwijzing naar het tegenrapport stellen eisers 1 dat het windpark leidt tot een aantoonbare achteruitgang van de milieukwaliteit als de zogenoemde methode Miedema wordt toegepast. Bij de woning ontstaat namelijk een gecumuleerd geluidniveau van ongeveer 60 dB(A) als gevolg van het in werking zijn van het windpark. Eisers 1 verwijzen voor hun betoog onder meer naar de uitspraak van de Afdeling van 26 april 2023. [5]
15. Eisers 2 bestrijden dat het geluid afkomstig van de Rijkswegen en het knooppunt niet is te scheiden van het geluid afkomstig van het windpark. Ook eisers 2 wijzen in dat verband op de nulmeting die voorafgaande aan het inpassingsplan is uitgevoerd. Verder wijzen eisers 2 net als eisers 1 erop dat de voorgevel van de woning waar is gemeten, niet de kortste afstand is tussen de woning en het windpark en daarom geen representatieve resultaten oplevert. Zij vinden dat het rapport ontoereikend is om het geconstateerde gebrek te herstellen omdat het geen inzicht geeft in de geluidbelasting van het windpark op de woning. De notitie kan volgens deze eisers niet dienen als alternatief voor het berekenen van de geluidbelasting afkomstig van het windpark op de woning. In de notitie wordt namelijk uitgegaan van de bronsterkte van de windturbine die door de fabrikant is opgegeven, in plaats van de feitelijke bronsterkte die kan worden gemeten bij de windturbine. Verder voeren zij aan dat de notitie eraan voorbij gaat dat ook bij een lagere bronsterkte ontoelaatbare hinder kan ontstaan.
Oordeel rechtbank
16. De rechtbank stelt in de eerste plaats vast dat het college het rapport heeft opgesteld aan de hand van de aanwijzingen die de rechtbank daarvoor heeft gegeven.
17. Verder is de rechtbank van oordeel dat het college met de door hem gegeven toelichting voldoende heeft gemotiveerd dat bij meting van het geluidniveau op de gevel van de woning, de bijdrage van het windturbinegeluid niet valt te scheiden van het overige geluid dat ter plaatse wordt gemeten.
18. De opvatting van eisers dat aan de hand van een vergelijking tussen de meetresultaten in het rapport en de nulmeting de bijdrage van de windturbines eenvoudig kan worden berekend, deelt de rechtbank niet. Zij overweegt daartoe als volgt:
- de meetresultaten van de nulmeting uit 2018 hoeven niet hetzelfde te zijn als het referentieniveau op dit moment. Dit is bijvoorbeeld mede afhankelijk van de toename (of afname) van de verkeersintensiteit in de afgelopen jaren en die is niet hetzelfde gebleven;
- als het referentieniveau van het omgevingsgeluid inmiddels ten opzichte van de nulmeting is toegenomen, is daarmee nog niet duidelijk welke bron (windturbines of wegverkeer) daaraan heeft bijgedragen en in welke mate een van deze bronnen aan de toename heeft bijgedragen;
- de nulmeting is niet uitgevoerd ter plaatse van de woning en de windturbines - die zijn gelegen in de “oksel” van de A58/A16 – ten noorden van de A58 maar op een locatie ten zuiden van de A58.
19. De rechtbank ziet in het tegenrapport van eisers geen aanleiding voor een ander oordeel. Dit rapport is in belangrijke mate gebaseerd op de methode Miedema. Hierbij wordt de geluidbelasting niet gemeten maar berekend. Overigens wordt de methode Miedema gebruikt bij het maken van bestemmingsplannen en/of de verlening van vergunningen, niet bij de intrekking van vergunningen. De door eisers met de methode Miedema berekende geluidbelasting op de woning doet niet af aan de in het rapport gemeten geluidbelasting op de woning.
20. Omdat het college zich op het standpunt heeft mogen stellen dat het rapport geen toereikend inzicht biedt in de geluidbelasting van windturbines, is niet van belang op welke plaats bij de woning de metingen zijn uitgevoerd (voorgevel of zij- en achtergevel).
De gronden die eisers daarover hebben aangedragen, bespreekt de rechtbank daarom niet.
21. Daar waar eisers 1 met het tegenrapport aanvoeren dat de hoogte van het gecumuleerde geluidniveau onaanvaardbaar is, leidt dat niet tot het oordeel dat het college de omgevingsvergunning moest intrekken. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
22. In het tegenrapport verwijzen eisers 1 naar de zogenoemde methode Miedema (de methode Miedema). De methode Miedema geeft met intervallen van 5 dB(A) een kwalitatief oordeel over de gecumuleerde geluidbelasting. De Afdeling heeft in eerdere uitspraken overwogen dat de methode Miedema een algemeen geaccepteerde methode is om de kwaliteit van de lokale geluidsituatie bij een woning ten gevolge van cumulatieve effecten te beoordelen (vergelijk overweging 26.1 van de uitspraak van 20 december 2017 [6] ). De methode Miedema en de uitspraak van de Afdeling van 26 april 2023 [7] waarnaar eisers verwijzen, hebben betrekking op gecumuleerde geluidbelasting (de geluidbelasting van alle bronnen tezamen). De bevoegdheid op grond van artikel 2.33, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wabo, zoals hier aan de orde, betreft de bevoegdheid om een toestemming voor een inrichting in te trekken (een omgevingsvergunning als bedoeld onder artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wabo zoals in dit geval).
23. De rechtbank is van oordeel dat het college uit het rapport niet heeft hoeven afleiden dat sprake is van een ontoelaatbare milieuhinder. Het college merkt terecht op dat het rapport slechts inzage geeft in de actuele cumulatieve geluidbelasting op het moment van meten, ofwel de geluidbelasting van het windpark, de A16 en de A58. Maar ook als voor de toepassing van artikel 2.33, eerste lid, onder d, van de Wabo wordt uitgegaan van de gecumuleerde geluidbelasting, leidt dat niet tot het oordeel dat in de omgeving van de woningen van eisers ontoelaatbare milieuhinder wordt ondervonden. Het gemiddelde voorgrondgeluid (Laeq,10m) op de woning onder meewindomstandigheden bedraagt volgens het rapport vanuit de richting van het windpark 50 tot 55 dB. De methode Miedema classificeert deze mate van hinder niet als matig of slecht. Als wordt uitgegaan van het door eisers gestelde niveau van 60 dB(A), kan dat onder omstandigheden weliswaar tot een tamelijk slechte leefomgeving leiden volgens de classificering leefomgeving van de methode Miedema, maar een dergelijk niveau leidt nog niet tot ontoelaatbare milieuhinder. Om te spreken van ontoelaatbare hinder die intrekking van een vergunning rechtvaardigt, moeten de door die vergunning toegestane milieugevolgen namelijk dermate ernstig zijn, dat zij niet slechts als ongewenst, maar zonder meer als ontoelaatbaar kunnen worden aangemerkt. [8] Dat is met een niveau van 60 dB(A) niet het geval. De rechtbank laat bij dit oordeel uitdrukkelijk in het midden of artikel 2.33, eerste lid, aanhef en onder d, het college de bevoegdheid geeft om een omgevingsvergunning in te trekken vanwege de cumulatieve milieugevolgen van niet alleen de inrichting maar ook andere bronnen.
24. Eisers 2 keren zich verder tegen de berekening van de geluidbelasting op de woning die in de notitie is gemaakt. Volgens deze eisers houdt de notitie, door uit te gaan van de bronsterkte van de fabrikant, ten onrechte geen rekening met de feitelijke geluidemissie van de windturbine. Ook voeren zij aan dat zich ook aanzienlijke hinder kan voordoen als de windturbine niet maximaal in werking is.
25. De rechtbank stelt vast dat de notitie, door uit te gaan van de maximaal mogelijk bronsterkte, een berekening geeft van het maximaal mogelijke momentane geluidniveau. Niet valt in te zien waarom het college ook inzicht behoorde te verschaffen in de geluidbelasting van de windturbine als deze bij lagere windsnelheden in werking is en dus bij lagere bronsterktes. De notitie gaat verder uit van de door fabrikant opgegeven bronsterkte van 104,9 dB. Die opgave wordt op zichzelf niet door eisers 2 bestreden. Ook het uitgangspunt dat de windturbines boven bepaalde windsnelheden niet meer geluid produceren wordt door eisers niet bestreden. Zij stellen dat het college ten onrechte niet bij de windturbine zelf de bronsterkte heeft laten meten, omdat de feitelijke bronsterkte kan afwijken van de bronsterkte waarvan de fabrikant uitgaat. Eisers 2 hebben echter niet nader toegelicht dat en waarom een dergelijke meting tot aanzienlijk andere uitkomsten leidt dan de uitkomst die in de notitie is opgenomen. Zij hebben hun standpunt ook niet onderbouwd met meetgegevens. Het betoog van eisers 2 slaagt dan ook niet. Op basis van de notitie heeft het college zich op het standpunt kunnen stellen dat het windpark waarom het hier gaat, geen ontoelaatbare geluidhinder veroorzaakt op de woningen in de omgeving. Uit de notitie kan namelijk worden opgemaakt dat bij de woning een maximaal momentaan geluidniveau van 39 dB(A) optreedt. Als wordt gekeken naar het maximaal momentaan geluidniveau – dus het geluidniveau op momenten of perioden dat het harder waait – is dat niveau niet zo hoog dat het windturbinegeluid ontoelaatbaar is. Bovendien is het niveau ruimschoots lager dan het referentieniveau van het omgevingsgeluid dat in het rapport is vermeld en de normstelling in het inpassingsplan.
26. De rechtbank komt tot de conclusie dat het college het gebrek naar behoren heeft hersteld en zich in redelijkheid op het standpunt heeft gesteld dat het windpark geen ontoelaatbare nadelige gevolgen voor het milieu veroorzaakt als bedoeld in artikel 2.33, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wabo. Eisers krijgen geen gelijk. Dat is niet de uitkomst waar eisers op hadden gehoopt met het instellen van het beroep, maar de lat ligt bij een verzoek om intrekking van een omgevingsvergunning op grond van dat artikel nu eenmaal hoog en blijft beperkt tot de gevolgen van het windpark. Dat de lat hoog ligt, heeft ook te maken met het feit dat de omgevingsvergunning onherroepelijk is. Gezien de belangen van de derde-partij en de verwachtingen die zij op grond van het rechtszekerheidsbeginsel mag ontlenen aan een onherroepelijke omgevingsvergunning, kan een omgevingsvergunning alleen worden ingetrokken als de geluidhinder ontoelaatbare nadelige gevolgen voor het milieu veroorzaakt. Dat is niet het geval.
27. De bestreden besluiten worden vernietigd vanwege strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De reden voor de vernietiging staat in de tussenuitspraak (r.o. 7.3). De rechtbank ziet aanleiding om op basis van de aanvullende motivering van het college en de notitie die het college heeft laten opstellen, de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten in stand te laten. Daaruit volgt namelijk dat het in werking zijn van de drie windturbines niet tot ontoelaatbare geluidhinder leidt in de zin van artikel 2.33, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wabo. Het college heeft het door de rechtbank geconstateerde gebrek dus hersteld. Het oordeel van de rechtbank betekent dat het windpark in werking mag blijven.
28. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het college aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoeden. Eisers 1 hebben als groep een totaalbedrag van € 184,- aan griffierecht betaald. Dat geldt ook voor eisers 2. Dat betekent dat het college aan ieder van de groepen eisers een bedrag van € 184,- moet betalen.
29. Omdat de beroepen gegrond zijn, krijgen eisers een vergoeding voor de proceskosten die zij hebben gemaakt. Het college moet die vergoeding betalen.
De vergoeding wordt berekend aan de hand van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
De proceskosten waarin het college wordt veroordeeld, bestaan uit de rechtsbijstand door een gemachtigde en zijn als volgt opgebouwd:
- 1 punt voor het indienen van het beroepschrift,
- 1 punt voor het bijwonen van de zitting, en
- 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus,
met een waarde per punt van € 875,- bij een wegingsfactor 1.
Het bedrag aan proceskosten dat het college in totaal aan eisers 1 moet voldoen, bedraagt daarmee € 2.187,50. Een gelijk bedrag moet het college betalen aan eisers 2.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten in stand blijven;
- draagt het college op het door eisers 1 gezamenlijk betaalde griffierecht van € 184,- aan hen te vergoeden en aan eisers 2 gezamenlijk ook een bedrag van € 184,-;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eisers 1 tot een bedrag van in totaal € 2.187,50 en van eisers 2 ook tot een bedrag van in totaal € 2.187,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A.W. Huijben, voorzitter, mr. M.J.H.M. Verhoeven en mr. J.H.G. van den Broek, leden, in aanwezigheid van A.J.H. van der Donk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 september 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

3.Arrest van 25 juni 2020 van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof van Justitie) ECLI:EU:C:2020:503.
8.Uitspraak van de Afdeling van 19 september 2012, ECLI:NL:RVS:BX7699.