ECLI:NL:RBOBR:2024:3515

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
30 juli 2024
Publicatiedatum
26 juli 2024
Zaaknummer
23/2012
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herbeoordeling kinderopvangtoeslag en compensatie voor eiseres na institutionele vooringenomenheid

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant geoordeeld over de herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag van eiseres voor de jaren 2007 tot en met 2011. Eiseres ontving in 2007 kinderopvangtoeslag omdat haar kinderen naar de opvang gingen, maar na 2007 stopte zij met haar studie en maakte zij geen gebruik meer van de kinderopvang. Desondanks bleef de kinderopvangtoeslag doorlopen, wat leidde tot een terugvordering. De Dienst Toeslagen heeft uiteindelijk de kinderopvangtoeslag voor de jaren 2007 tot en met 2011 op nihil gesteld en compensatie voor de jaren 2008 tot en met 2011 afgewezen, omdat er geen recht op toeslag bestond. Eiseres heeft verzocht om herbeoordeling en compensatie, waarbij zij stelde dat er sprake was van vooringenomen handelen door de Dienst. De rechtbank oordeelde dat de Dienst terecht geen compensatie toekende voor de jaren 2008 tot en met 2011, omdat er geen recht op kinderopvangtoeslag was. Het beroep op de hardheidsclausule en het evenredigheidsbeginsel werd afgewezen, omdat niet was aangetoond dat er sprake was van een schrijnende situatie. Echter, de rechtbank gaf eiseres gelijk met betrekking tot de O/GS-tegemoetkoming over 2010, omdat er een wettelijke basis voor was. De rechtbank vernietigde het besluit van de Dienst voor dit onderdeel en droeg hen op om binnen 12 weken een nieuwe beslissing te nemen.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 23/2012

uitspraak van de meervoudige kamer van 30 juli 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. A.P. van Knippenbergh),
en

Dienst Toeslagen/UHT, (voorheen Belastingdienst/Toeslagen), de Dienst

(gemachtigden: mr. M. Hatit en A. Harmens).

Samenvatting

1.1
In 2007 zijn de kinderen van eiseres naar de kinderopvang geweest omdat eiseres aan een studie was begonnen. In dat jaar heeft eiseres kinderopvangtoeslag ontvangen. Van 2008 tot en met 2011 zijn de kinderen niet naar de kinderopvang gegaan omdat eiseres is gestopt met haar studie maar is de kinderopvangtoeslag wel blijven doorlopen, ook nadat eiseres aan de Dienst had bericht dat de kinderopvang stopgezet kon worden omdat ze niet langer gebruik maakte van kinderopvang. Bij de definitieve vaststelling is de kinderopvangtoeslag van 2007 tot en met 2011 uiteindelijk op nihil gesteld en zijn de bedragen die eiseres had ontvangen verrekend met andere toeslagen.
1.2
Eiseres heeft gevraagd om herbeoordeling van haar kinderopvangtoeslag van 2007 tot en met 2011. De Dienst heeft voor 2007 compensatie wegens vooringenomen handelen toegekend. Omdat er van 2008 tot en met 2011 geen kinderopvang is geweest, had eiseres in die jaren geen recht op kinderopvangtoeslag en daarom ook niet op compensatie. De compensatie voor die jaren is daarom afgewezen. Eiseres heeft destijds gevraagd om een afbetalingsregeling. Die is haar niet verleend. De Dienst heeft daarom de tegemoetkoming voor opzet/grove schuld (O/GS-tegemoetkoming) toegekend over de jaren 2008, 2009 en 2011.
1.3
Eiseres is het hier niet mee eens. Zij zegt dat vast staat dat ook over 2008 tot en met 2011 vooringenomen is gehandeld. Daarom heeft ze ook over die jaren recht op compensatie. Ze doet een beroep op de hardheidsclausule en de evenredigheid. Eiseres vindt dat de Dienst ook de O/GS-tegemoetkoming over 2010 kan vaststellen.
1.4
De rechtbank is van oordeel dat de Dienst terecht aanneemt dat eiseres geen recht heeft op compensatie over de jaren 2008 tot en met 2011. Dat volgt uit het systeem van de wet. Als er geen recht bestond op kinderopvangtoeslag, bestaat er geen recht op compensatie.
Het beroep op de hardheidsclausule en de evenredigheid slaagt niet omdat onvoldoende is gebleken dat in die jaren sprake was van een schrijnende situatie. Eiseres heeft ongevraagd teveel toeslag ontvangen en moest dat terugbetalen. Daarin verschilt ze niet van anderen die te veel toeslag of uitkering krijgen en dat moeten terugbetalen. Dat ze geen terugbetalingsregeling kreeg was niet terecht maar daarvoor krijgt ze de O/GS-tegemoetkoming. Dat ze de te veel ontvangen kinderopvangtoeslag moest terugbetalen is op zich niet onredelijk hard of onevenredig. Het standpunt van de Dienst dat eiseres zich voor de gevraagde vergoeding van rentekosten moet wenden tot de Commissie Werkelijke Schade acht de rechtbank juist.
De rechtbank geeft eiseres wel gelijk over de O/GS-tegemoetkoming over 2010. Dat gaat weliswaar over de huurtoeslag, maar er bestaat wel een wettelijke basis voor de Dienst om daarover te beslissen. Dat valt niet buiten de omvang van het geding omdat eiseres heeft gevraagd om de O/GS-tegemoetkoming over 2008 tot en met 2011 en de Dienst in het bestreden besluit zelf ook ingaat op de vraag of recht bestaat op tegemoetkoming over 2010 inzake de huurtoeslag. Ook volgt de rechtbank daarbij niet de stelling van de Dienst dat er moet worden gewacht op een nadere regeling die naar verwachting pas in 2025 in werking zal treden omdat de wet nu al een basis voor de beoordeling geeft. Dat de Dienst te weinig mensen heeft om ook deze beoordelingen te doen, acht de rechtbank onvoldoende reden om geen toepassing te geven aan de wettelijke verplichting om over te gaan tot de herbeoordeling over 2010.

Inleiding

2.1
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van de compensatie kinderopvangtoeslag en tegen de beschikking tegemoetkoming opzet/grove schuld.
2.2
Met het bestreden besluit van 29 juni 2023 op het bezwaar van eiseres is de Dienst bij die beslissingen gebleven.
2.3
De Dienst heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.4
De rechtbank heeft het beroep op 5 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigden van de Dienst.

De totstandkoming van het besluit

3.1
Eiseres heeft drie kinderen. In een deel van het jaar 2007 maakte zij wegens het volgen van een studie gebruik van kinderopvang en ontving zij kinderopvangtoeslag. Nadat zij was gestopt met de studie heeft zij zich afgemeld voor de kinderopvangtoeslag. De Dienst is ondanks dat door blijven gaan met het betalen van voorschotten kinderopvangtoeslag. Uiteindelijk heeft eiseres van september 2007 tot maart 2011 voorschotten kinderopvangtoeslag ontvangen.
3.2
Op 27 januari 2021 heeft eiseres gevraagd om herbeoordeling van haar kinderopvangtoeslag in de jaren 2007 tot en met 2011. In een beschikking van 26 mei 2021 heeft de Dienst het minimale compensatiebedrag van € 30.000,- (de zogenaamde Catshuisregeling) aan eiseres toegekend.
3.3
De Dienst heeft vervolgens een voorlopige zienswijze opgesteld over de beoordeling van de institutionele vooringenomenheid. Daarin staat dat aan eiseres in een beschikking van 21 september 2007 een voorschot is toegekend van € 2.321,-. Dat voorschot is herzien naar € 0,- in een beschikking van 30 mei 2008. Omdat uit de systemen niet blijkt dat er uitvraag bij eiseres is gedaan voor de beschikking van 30 mei 2008 is er volgens de Dienst sprake van vooringenomen handelen. Daarom heeft eiseres recht op compensatie over 2007. Over 2008 tot en met 2011 heeft de Dienst ook vooringenomen gehandeld door de kinderopvangtoeslag op nihil te stellen voor uitvraag bij eiseres te doen. Maar omdat eiseres heeft aangegeven dat haar kinderen in die jaren geen opvang hebben gehad bestond er in die periode geen recht op kinderopvangtoeslag. Om die reden zijn volgens de Dienst de compensatieregeling en de hardheidsclausule allebei niet van toepassing. Voor de toeslagjaren 2008, 2009 en 2011 is opzet/grove schuld (O/GS) vastgesteld. Eiseres heeft recht op de O/GS tegemoetkoming voor die jaren. Voor 2010 heeft de Dienst vastgesteld dat de O/GS vaststelling ziet op de huurtoeslag en niet op de kinderopvangtoeslag. Daarom is de O/GS voor 2010 niet van toepassing.
3.4
De Dienst heeft de voorlopige zienswijze voorgelegd aan de commissie van wijzen (Cvw). De Cvw heeft op 20 juli 2021 geconcludeerd dat de Dienst zich terecht op het standpunt stelt dat de compensatieregeling van artikel 49 van de Awir en de hardheidscompensatie van artikel 49, van de Awir niet van toepassing zijn voor 2008 tot en met 2011. De Cvw heeft hierbij wel opgemerkt dat na de door eiseres doorgegeven stopzetting van de kinderopvang met ingang van 1 januari 2008 de Dienst ondanks herhaalde herinneringen aan deze stopzetting lang is doorgegaan met het vaststellen en betalen van voorschotten. Die voorschotten moest eiseres later terugbetalen. Voor zover eiseres bij deze terugbetalingen rente moest voldoen, zal zij volgens de Cvw hierin moeten worden tegemoetgekomen.
3.5
Op 5 augustus 2021 heeft de Dienst een vooraankondiging compensatie kinderopvangtoeslag aan eiseres verzonden. Volgens deze vooraankondiging heeft eiseres over 2007 recht op een voorlopig compensatiebedrag van € 6.204,-. Omdat eiseres al
€ 30.000,- van de Dienst heeft gekregen, krijgt zij geen extra bedrag uitbetaald.
3.6
In een besluit van 8 oktober 2021 heeft de Dienst voor 2007 een definitief compensatiebedrag van € 6.220,- toegekend.
3.7
In een afzonderlijk besluit van ook 8 oktober 2021 heeft de Dienst aan eiseres medegedeeld dat zij geen compensatie krijgt over de toeslagjaren 2008 tot en met 2011, omdat niet is gebleken dat er bij de beoordeling van de kinderopvangtoeslag over 2008 tot en met 2011 fouten zijn gemaakt. In die jaren was er evident geen recht op kinderopvangtoeslag, omdat er geen gebruik werd gemaakt van kinderopvang.
3.8
Op 28 oktober 2021 heeft de Dienst het definitieve besluit genomen over de O/GS-tegemoetkoming over 2008, 2009 en 2011. Eiseres heeft de Dienst in het verleden gevraagd om een schuld in delen te betalen of om aan een schuldsanering mee te werken. De Dienst heeft dat toen niet gedaan. Dat was niet terecht en dat spijt de Dienst. Daarom krijgt eiseres een O/GS-tegemoetkoming. Deze tegemoetkoming krijgt eiseres voor 2008, 2009 en 2011. In 2007 en 2010 is eiseres geen opzet of grove schuld verweten. Eiser krijgt echter geen extra bedrag uitbetaald, omdat de O/GS-tegemoetkoming over 2008, 2009 en 2011 lager is dan het reeds uitbetaalde bedrag van € 30.000,-.
3.9
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de definitieve compensatie. Eiseres heeft in haar bezwaarschrift aangegeven dat zij vanaf 2007 tot heden ernstige problemen heeft ondervonden. Niet alleen financieel, maar ook emotioneel. De Dienst heeft dit bezwaarschrift aangemerkt als gericht tegen het besluit van 8 oktober 2021 over de compensatie voor de toeslagjaren 2008 tot en met 2011 en het besluit van 28 oktober 2021.
3.1
In het bestreden besluit van 29 juni 2023 heeft de Dienst het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. In navolging van het advies van de bezwaarschriftenadviescommissie (de bezwaarcommissie) heeft de Dienst aangenomen dat er over 2008 tot en met 2011 evident geen recht is op kinderopvangtoeslag omdat er in die jaren geen sprake is geweest van kinderopvang. Daarom bestaat er geen recht op compensatie ondanks dat de Dienst in deze toeslagjaren institutioneel vooringenomen heeft gehandeld. Verder stelt de Dienst zich over 2010 op het standpunt dat een O/GS-tegemoetkoming niet aan de orde is, omdat in dit jaar geen sprake is van een O/GS-kwalificatie voor kinderopvangtoeslagschuld, maar van een huurtoeslagschuld. De Dienst verwijst eiseres voor compensatie van de (hogere) werkelijke schade (de betaalde rente door de terugbetalingen over 2008 tot en met 2011) en andere schadeposten die niet meegenomen zijn in de huidige compensatie op grond van artikel 2.6, derde lid van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) naar de Commissie Werkelijke Schade (CWS). Zij zijn bevoegd om dergelijke verzoeken te beoordelen. De Dienst wijst er op dat eiseres zich kan aanmelden door het verzoekschrift op de website van de CWS in te vullen. De bezwaarcommissie heeft er in zijn advies nog op gewezen dat met de inwerkingtreding van de Wht in artikel 2.17 een grondslag in het leven is geroepen om ambtshalve ook een O/GS-tegemoetkoming toe te kennen in het kader van een onterechte kwalificatie met betrekking tot de huurtoeslag. De bezwaarcommissie heeft de Dienst in overweging gegeven te bezien of er in het geval van eiseres aanleiding is om artikel 2.17, van de Wht toe te passen. De Dienst heeft hierover in het besluit van 29 juni 2023 opgemerkt dat de Dienst nog niet is gestart met de uitvoering van de op artikel 2.17 van de Wht gebaseerde regeling “Tegemoetkoming voor aanvrager huurtoeslag, zorgtoeslag of kindgebonden budget vanwege onterechte kwalificatie opzet of grove schuld” (de HZK-regeling), omdat de wettelijke grondslag daarvoor nog niet in werking is getreden. De eerste beoordeling door de persoonlijke zaakbehandelaar kan nog niet worden gestart. Dat betekent dat ook in bezwaar nog niet aan de beoordeling kan worden toegekomen. De verwachting van de Dienst is dat in het vierde kwartaal van 2023 wordt gestart met de uitvoering van de HZK-regeling. Om voor de regeling in aanmerking te komen hoeft eiseres geen contact op te nemen met de Dienst.

De beoordeling

Wat beoordeelt de rechtbank?
4. De rechtbank beoordeelt of de Dienst op goede gronden de gevraagde compensatie over 2008 tot en met 2011 en de O/GS-tegemoetkoming over het jaar 2010 heeft afgewezen. De rechtbank doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.

Wettelijke regeling

5. Met ingang van 5 november 2022 is de Wht van kracht. De compensatieregelingen zijn met ingang van die datum ondergebracht in de Wht. Op grond van het overgangsrecht [1] worden compensatiebeschikkingen die in het kader van de hersteloperatie toeslagen zijn genomen vóór de inwerkingtreding van de Wht, aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens de Wht. Daarom beoordeelt de rechtbank het beroep met toepassing van de Wht.
6. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Afwijzing compensatie over 2008 tot en met 2011
Wat vindt eiseres?
7. Volgens eiseres zijn de compensatieregeling en de hardheidsclausule wel van toepassing. De Dienst heeft zelf ondanks herhaalde berichten van eiseres de voorschotten kinderopvangtoeslag uitbetaald over 2008 tot en met 2011. Eiseres is daardoor in financiële problemen gekomen. De Dienst hanteert een te beperkt toetsingskader. Institutionele vooringenomenheid is immers ook over 2008 tot en met 2011 vastgesteld. In deze jaren hebben terugvorderingen en rentevorderingen het leven van eiseres beheerst. Dit is volgens eiseres niet alleen terug te voeren op het jaar 2007 waarvoor zij wel compensatie voor institutioneel vooringenomen handelen heeft ontvangen.
Eiseres heeft op de zitting nog een beroep gedaan op het evenredigheidsbeginsel. Volgens eiseres is de toepassing van de compensatieregeling in haar geval onevenredig als die ertoe leidt dat zij geen recht heeft op compensatie terwijl wel institutioneel vooringenomen handelen is vastgesteld en eiseres grote emotionele en financiële problemen heeft gehad door de verrekeningen van de betaalde kinderopvangtoeslag.
Tot slot vindt eiseres het niet juist dat de Dienst haar verwijst naar de CWS voor een tegemoetkoming in de rente.
De compensatie
8. Uitgangspunt van de hersteloperatie is dat gedupeerde ouders alsnog ontvangen wat ten onrechte is teruggevorderd of onthouden, aangevuld met een vergoeding van materiële en immateriële schade [2] .
8.1.
De rechtbank stelt vast dat eiseres van 2008 tot en met 2011 geen gebruik heeft gemaakt van kinderopvang. Zij heeft dus ook geen kosten voor kinderopvang gehad. Dat betekent dat zij ook geen recht had op kinderopvangtoeslag. Daarmee valt eiseres naar het oordeel van de rechtbank niet onder de uitgangspunten van de Wht en volgt hieruit dat de regeling van de Wht, zoals neergelegd in artikel 2.1 van de Wht, met zich brengt dat eiseres dan geen recht heeft op compensatie.
Rente en andere schadeposten
9. De Cvw en de bezwaarcommissie hebben er op gewezen dat eiseres mogelijk recht heeft op een vergoeding van de door haar betaalde rente door de terugbetalingen over 2008 tot en met 2011. In de beslissing op bezwaar wijst de Dienst eiseres hiervoor naar de CWS.
9.1.
De rechtbank overweegt dat in de MvT over materiële schade op pagina 14 en 15 het volgende is vermeld:
“De compensatie voor materiële schade bedraagt op hoofdlijnen 25% van het bedrag van de kinderopvangtoeslag dat niet is toegekend of na terugvordering is terugbetaald plus 25% van de betaalde bestuurlijke boetes. Het compensatiebedrag wordt verminderd indien de kinderopvangtoeslag op een later moment, bijvoorbeeld na bezwaar, alsnog is toegekend of indien de gedupeerde ouder het teruggevorderde bedrag niet heeft betaald. Als de werkelijke schade als gevolg van institutionele vooringenomenheid of hardheid hoger is, kunnen gedupeerde ouders een aanvullende compensatie voor de werkelijke schade aanvragen. Gedupeerde aanvragers dienen de werkelijk schade aannemelijk te maken, maar zij hoeven deze niet te bewijzen. De Commissie aanvullende schadevergoeding werkelijke schade (Commissie werkelijke schade; CWS) adviseert de Belastingdienst/Toeslagen over de aanvraag. Hierna neemt de Belastingdienst/Toeslagen een besluit waarin dit advies in principe wordt overgenomen”.
“Het kan bij werkelijke schade bijvoorbeeld gaan om kosten die door de gedupeerde ouder zijn gemaakt in verband met de invordering van zijn kinderopvangtoeslagschuld die bij het toekennen van een persoonlijke betalingsregeling of van een buitengerechtelijke schuldregeling niet zouden zijn gemaakt. Een ander voorbeeld is de situatie waarin de gedupeerde ouder in totaal een hoger bedrag aan kinderopvangtoeslag heeft terugbetaald dan hij zou hebben terugbetaald als hem wel een persoonlijke betalingsregeling zou zijn toegekend of als de Belastingdienst/Toeslagen wel akkoord was gegaan met een buitengerechtelijke schuldregeling. Dit hogere bedrag behoort dan tot de werkelijke schade, evenals de kosten voor de financiering van dit hogere bedrag, zoals betaalde rente”.
9.2.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt hieruit dat vergoeding van rente, als werkelijke schade, moet worden voorgelegd aan de CWS. Dat de verrekeningen van de kinderopvangtoeslagschuld en de rente die verrekend is, bedragen betreffen die eiseres destijds goed kon gebruiken, begrijpt de rechtbank. Maar een oordeel over de schade door die de verrekeningen, kan de rechtbank in deze procedure niet geven. Daarvoor zal eiseres zich moeten wenden tot de CWS. Op wat eiseres verder aanvoert over de verrekeningen gaat de rechtbank dan ook niet in. Het is een bewuste keuze geweest van de wetgever om de procedure van de compensatie en de aanvullende compensatie te scheiden.
Het evenredigheidbeginsel
10. Op de zitting heeft eiseres gesteld dat de toepassing van de compensatieregeling in haar geval onevenredig is omdat vaststaat dat er institutioneel vooringenomen is gehandeld en eiseres grote emotionele en financiële problemen heeft gehad door de verrekeningen van de betaalde kinderopvangtoeslag, maar er toch geen compensatie wordt toegekend.
10.1.
De rechtbank stelt vast dat de regeling dat geen recht bestaat op compensatie als er eerder geen recht bestond op kinderopvangtoeslag zoals neergelegd in artikel 2.1 van de Wht, een gebonden bevoegdheid betreft die is vastgelegd in een wet in formele zin. De tekst van de bepaling in de wet laat immers geen ruimte om hiervan af te wijken. Dit betekent dat de wetgever dwingend heeft bepaald dat in dit geval geen compensatie wordt verleend. Hieruit volgt ook dat er, anders dan eiseres wenst, geen ruimte bestaat om te toetsen aan het evenredigheidsbeginsel van artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht en, vanwege het toetsingsverbod, evenmin rechtstreeks aan het ongeschreven evenredigheidbeginsel. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 1 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:772. Wel kan er aanleiding bestaan voor een zogenoemde contra-legemtoepassing van algemene rechtsbeginselen of (ander) ongeschreven recht, zoals het evenredigheidsbeginsel. Dat kan als er bijzondere omstandigheden zijn die niet of niet volledig zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever en deze omstandigheden de toepassing van de wettelijke bepaling zozeer in strijd doen zijn met algemene rechtsbeginselen of (ander) ongeschreven recht dat die toepassing achterwege moet blijven.
10.2.
De rechtbank vat het betoog van eiseres over de evenredigheid op als zijnde een beroep op voornoemde contra-legemtoepassing.
10.3.
De rechtbank overweegt dat de Afdeling in de hiervoor genoemde uitspraak van 1 maart 2023 ook uiteen heeft gezet, dat bij de vraag of ruimte bestaat voor contra-legemtoepassing van (onder meer) het evenredigheidsbeginsel niet altijd eerst hoeft te worden nagegaan of sprake is van bijzondere omstandigheden die niet of niet volledig in de afweging van de wetgever zijn verdisconteerd. Denkbaar is immers dat direct al duidelijk is dat de door de belanghebbende gestelde bijzondere omstandigheden niet meebrengen dat toepassing van de wettelijke bepaling zozeer in strijd is met algemene rechtsbeginselen of (ander) ongeschreven recht dat die toepassing achterwege dient te blijven. Oftewel: het moet wel voldoende duidelijk zijn dat sprake is van een ernstige onevenwichtigheid door de toepassing van de gebonden wetsbepaling. De rechtbank verwijst in dit kader ook naar de uitspraak van de Afdeling van 13 december 2023 [3] .
10.4.
Naar het oordeel van de rechtbank is in deze zaak niet gebleken van zo’n ernstige onevenwichtigheid. Eiseres heeft ongevraagd teveel toeslag ontvangen en moest dat terugbetalen. Daarin verschilt ze niet van anderen die te veel toeslag of uitkering krijgen en dat moeten terugbetalen. Dat ze geen terugbetalingsregeling kreeg was niet terecht maar daarvoor krijgt ze de O/GS-tegemoetkoming. Het feit dat ze de te veel ontvangen kinderopvangtoeslag moest terugbetalen is op zich niet onredelijk hard of onevenredig.
De teveel ontvangen kinderopvangtoeslag is in de jaren van 2008 tot en met 2011 verrekend met andere toeslagen. Dat eiseres hierdoor financiële problemen heeft gehad acht de rechtbank aannemelijk. Dat bij eiseres ook emotionele problemen zijn ontstaan wil de rechtbank ook aannemen. Maar de rechtbank is niet gebleken dat de verrekeningen hebben geleid tot ernstige gevolgen. Voor zover door de verrekeningen materiële schade is ontstaan kan eiseres zich voor vergoeding wenden tot de CWS en eiseres is de O/GS-tegemoetkoming toegekend omdat ze geen terugbetalingsregeling heeft gekregen. De rechtbank ziet daarom niet dat sprake is van een dusdanige schrijnende situatie en dus van een zodanige ernstige onevenredigheid dat de dwingende wetsbepaling terzijde moet worden geschoven.
10.5.
Het beroep op het evenredigheidsbeginsel slaagt daarom niet. Dat geldt met dezelfde motivering ook voor het beroep op de hardheidsclausule omdat niet is gebleken dat de toepassing van de wettelijke bepaling leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.
Conclusie
11. Het verzoek om compensatie voor de toeslagjaren 2008 tot en met 2011 is dus terecht afgewezen.
Afwijzing O/GS-tegemoetkoming over het jaar 2010
Wat vindt eiseres?
12. Over de afwijzing van de O/GS-tegemoetkoming over 2010 stelt eiseres dat de opmerking van de Dienst dat hier nog geen wettelijke grondslag voor is, niet in lijn is met het advies van de Cvw die juist artikel 2.17 van de Wht als wettelijk grondslag noemt om tot toekenning van een O/GS-tegemoetkoming te komen. Dat er hiervoor te zijner tijd een nieuw loket wordt geopend, doet daar volgens eiseres niet aan af. Eiseres acht daarmee de afwijzing van de O/GS-tegemoetkoming over 2010 onjuist en onzorgvuldig gemotiveerd.
HZK-regeling
12.1.
Partijen zijn het er over eens dat de voor het jaar 2010 gevraagde O/GS-tegemoetkoming ziet op een huurtoeslagschuld en niet op te veel ontvangen kinderopvangtoeslag. Na de kinderopvangtoeslagaffaire is de Dienst ook gaan kijken naar fouten die zijn gemaakt met de huurtoeslag, zorgtoeslag en kindgebonden budget. De Dienst zegt dat daarvoor een nieuwe uitvoeringsregeling zal worden gemaakt: de Regeling “Herstel huurtoeslag, zorgtoeslag en kindgebonden budget” (HZK-regeling). Deze regeling is nog niet in werking getreden. Op de zitting heeft de Dienst gezegd dat dat naar verwachting in het eerste kwartaal van 2025 gaat gebeuren.
Valt 2010 buiten de omvang van het geding?
13. Eiseres stelt dat er niet gewacht hoeft te worden op die regeling omdat artikel 2.17 van de Wht ook al een grondslag biedt voor het verlenen van een O/GS-tegemoetkoming voor een huurtoeslagschuld. De Dienst heeft zich op zitting op het standpunt gesteld dat deze stelling buiten de omvang van het geding valt. De rechtbank volgt de Dienst daarin niet omdat eiseres heeft gevraagd om een O/GS-tegemoetkoming over 2008 tot en met 2011 en de Dienst in het bestreden besluit zelf ingaat op de vraag of recht bestaat op tegemoetkoming over 2010.
Geeft artikel 2.17 van de Wht een grondslag voor toekenning?
14. De rechtbank overweegt dat artikel 2.17 van de Wht gelijkluidend is aan artikel 2.6 van de Wht maar ziet op huurtoeslag, zorgtoeslag of kindgebonden budget.
In de MvT is over artikel 2.17 van de Wht onder meer het volgende opgenomen:
“In het voorgestelde artikel 2.17 wordt het recht op een tegemoetkoming geregeld voor de aanvrager van een huurtoeslag, zorgtoeslag of kindgebonden budget die geen persoonlijke betalingsregeling toegekend heeft gekregen of een buitengerechtelijke schuldregeling is geweigerd vanwege een onterechte kwalificatie van opzet of grove schuld van deze aanvrager of diens partner bij het ontstaan van de terugvordering huurtoeslag, zorgtoeslag of kindgebonden budget. Artikel 2.6, eerste lid, regelt hetzelfde met betrekking tot een aanvrager van een kinderopvangtoeslag. Voor de toelichting wordt daarom verwezen naar de toelichting bij dat artikel. De beschikking tot toekenning van de tegemoetkoming wordt in beginsel ambtshalve gegeven. Voor een toelichting hierop wordt verwezen naar de toelichting op artikel 2.16, eerste lid”.
14.1
De rechtbank is van oordeel dat het bepaalde in artikel 2.17, eerste lid, van de Wht, dat ambtshalve een tegemoetkoming wordt toegekend, een grondslag biedt voor de Dienst om bij een verzoek om een O/GS-tegemoetkoming bij de kinderopvangtoeslag ook te beslissen op een O/GS-tegemoetkoming bij de huurtoeslag. Artikel 2.17 van de Wht noemt geen voorbehoud voor toepassing ervan, bijvoorbeeld dat er nog eerst een nadere regeling zou moeten worden gemaakt. Artikel 2.17 van de Wht is gelijktijdig met de overige bepalingen van de Wht in werking getreden. Het standpunt van de Dienst dat moet worden gewacht op de inwerkingtreding van de HZK-regeling, volgt de rechtbank dan ook niet. De Dienst heeft op de zitting verder aangegeven dat er op dit moment onvoldoende menskracht is om nu al te beslissen op verzoeken om een O/GS-tegemoetkoming bij de huur- en zorgtoeslag en het kindgebonden budget. De rechtbank wil aannemen dat dit een probleem is, maar acht dit alleen onvoldoende om de wettelijke bepaling van artikel 2.7 van de Wht niet toe te passen.
Conclusie over de O/GS-tegemoetkoming voor 2010
15. De conclusie van de rechtbank is dat de Dienst ten onrechte het bezwaar van eiseres tegen het afwijzen van het verzoek om een O/GS-tegemoetkoming vanwege een huurtoeslagschuld over 2010 ongegrond heeft verklaard.

Conclusie en gevolgen

16. Het bestreden besluit is juist voor het deel dat ziet op de afwijzing van de compensatie over 2008 tot en met 2011 en de toekenning van de O/GS-tegemoetkoming over 2008, 2009 en 2011. Omdat de rechtbank van oordeel is dat de Dienst ten onrechte het bezwaar van eiseres tegen het afwijzen van het verzoek om een O/GS-tegemoetkoming vanwege een huurtoeslagschuld over 2010 ongegrond heeft verklaard, is het beroep wel gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen voor zover dat ziet op dit onderdeel en de Dienst opdragen om binnen 12 weken een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van eiseres tegen het niet toekennen van een O/GS-tegemoetkoming vanwege een huurtoeslagschuld over 2010. De rechtbank zal het bestreden besluit voor het overige in stand laten.
17. De Dienst wordt veroordeeld in de proceskosten van eiseres. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,00 en een wegingsfactor 1). De Dienst moet ook het griffierecht van € 50,00 aan eiseres vergoeden.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit 29 juni 2023 voor zover daarin het bezwaar van eiseres
tegen het niet toekennen van het verzoek om een O/GS-tegemoetkoming vanwege een
huurtoeslagschuld over 2010 ongegrond is verklaard;
- draagt de Dienst op om binnen 12 weken na deze uitspraak een nieuwe beslissing te
nemen op het bezwaar van eiseres tegen het niet toekennen van een
O/GS-tegemoetkoming vanwege een huurtoeslagschuld over 2010;
- laat het bestreden besluit voor het overige in stand;
- veroordeelt de Dienst in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van
€ 1.750,00;
- bepaalt dat de Dienst het griffierecht van € 50,00 aan eiseres moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.M. Dohmen, voorzitter, en mr. J.O.Y. Elagab en
mr. R.H. van Marle, leden, in aanwezigheid van drs. M.T. Petersen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 30 juli 2024.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet hersteloperatie toeslagen
Artikel 2.1. Compensatie en aanvullende compensatie voor aanvrager kinderopvangtoeslag
1. De Belastingdienst/Toeslagen kent op aanvraag compensatie toe aan een aanvrager van een kinderopvangtoeslag, die schade heeft geleden, doordat ten aanzien van hem:
a. voor 23 oktober 2019 bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid van de Belastingdienst/Toeslagen; of
b. de toepassing van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, de Wet kinderopvang of de op die wetten berustende bepalingen bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag heeft geleid tot onbillijkheden van overwegende aard die voortkomen uit de hardheid van de toepassing die voor 23 oktober 2019 werd gegeven aan het wettelijke systeem.
2. De compensatie wordt niet toegekend indien de door de aanvrager van een kinderopvangtoeslag geleden schade is te wijten aan ernstige onregelmatigheden die aan hem toerekenbaar zijn.
3. Aan een aanvrager van compensatie die aannemelijk maakt dat en in welke mate de door hem werkelijk geleden schade overeenkomstig het civiele schadevergoedingsrecht hoger is dan een bedrag als bedoeld in artikel 2.3, eerste tot en met zevende lid, wordt door de Belastingdienst/Toeslagen op aanvraag aanvullende compensatie voor de werkelijke schade toegekend.
4. Een aanvrager van een kinderopvangtoeslag als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel b, komt niet in aanmerking voor compensatie van schade met betrekking tot een berekeningsjaar waarover minder dan € 1.500 aan kinderopvangtoeslag is teruggevorderd of het recht op kinderopvangtoeslag met minder dan € 1.500 is verlaagd.
5. De compensatie en de aanvullende compensatie voor de werkelijke schade blijven achterwege voor zover op een andere wijze in een vergoeding of tegemoetkoming ter zake is voorzien of voor zover aan de aanvrager een O/GS-tegemoetkoming als bedoeld in artikel 49c van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, zoals dit luidde ten tijde van de aanvraag van de O/GS-tegemoetkoming, of als bedoeld in artikel 2.6 is toegekend.
Artikel 2.2. Componenten compensatie voor aanvrager kinderopvangtoeslag
De compensatie bestaat uit:
a. een bedrag vanwege een beschikking tot het verminderen of niet toekennen van een kinderopvangtoeslag of het beëindigen van voorschotverlening voor een kinderopvangtoeslag die een direct gevolg is van institutionele vooringenomenheid als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel a, of de hardheid, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel b, vermeerderd met een bedrag voor de rente die is begrepen in een beschikking tot terugvordering;
b. een bedrag voor een bestuurlijke boete die is opgelegd op grond van artikel 40 of 41 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen voor een verzuim of vergrijp betreffende de kinderopvangtoeslag;
c. een bedrag voor materiële schade;
d. een bedrag voor immateriële schade;
e. een bedrag voor invorderingskosten;
f. een bedrag voor proceskosten;
g. een rentevergoeding voor het niet uitgekeerde bedrag vanwege het verminderen of niet toekennen van de kinderopvangtoeslag of het beëindigen van de voorschotverlening kinderopvangtoeslag.
Artikel 2.3. Hoogte compensatie en aanvullende compensatie voor aanvrager kinderopvangtoeslag
1. Het bedrag, bedoeld in artikel 2.2, onderdeel a, is gelijk aan het bedrag dat als gevolg van de beschikking niet is toegekend of is teruggevorderd, vermeerderd met het bedrag van de rente die is begrepen in een beschikking tot terugvordering en verminderd, maar niet verder dan tot nihil, met:
a. een nog niet betaald bedrag van de terugvordering en van de rente; of
b. een alsnog toegekende kinderopvangtoeslag of een verhoging daarvan met betrekking tot het berekeningsjaar waarop de compensatie betrekking heeft.
2. Het bedrag, bedoeld in artikel 2.2, onderdeel b, is gelijk aan het bedrag van de bestuurlijke boete dat is betaald.
3. Het bedrag, bedoeld in artikel 2.2, onderdeel c, is gelijk aan de som van 25% van het bedrag, bedoeld in het eerste lid, zonder de verminderingen, en 25% van het bedrag van een bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 2.2, onderdeel b.
4. Het bedrag, bedoeld in artikel 2.2, onderdeel d, is ongeacht het aantal berekeningsjaren waarop de compensatie betrekking heeft, gelijk aan € 500 voor ieder half jaar dat is verstreken tussen de dagtekening van een eerste beschikking als bedoeld in artikel 2.2, onderdeel a, en de dagtekening van de eerste beschikking tot toekenning van compensatie, waarbij een deel van een halfjaar naar boven wordt afgerond op een halfjaar, met dien verstande dat het bedrag niet hoger is dan de som van de bedragen die overeenkomstig het eerste lid voor de berekeningsjaren zijn vastgesteld, zonder de verminderingen.
5. Het bedrag, bedoeld in artikel 2.2, onderdeel e, is gelijk aan de kosten die door de Belastingdienst/Toeslagen in rekening zijn gebracht en zijn betaald voor invorderingshandelingen in verband met de beschikking, bedoeld in artikel 2.2, onderdeel a, met inbegrip van betaalde invorderingsrente.
6. Het bedrag, bedoeld in artikel 2.2, onderdeel f, is een forfaitair bedrag voor de kosten van de door een derde beroepsmatig verleende en aan de belanghebbende in rekening gebrachte rechtsbijstand met betrekking tot een beschikking als bedoeld in artikel 2.2, onderdeel a, dat is vastgesteld overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht, met wegingsfactor 2, waarbij wordt aangenomen dat er geen sprake is van samenhangende zaken, verminderd met een reeds toegekende of nog toe te kennen proceskostenvergoeding.
7. Het bedrag, bedoeld in artikel 2.2, onderdeel g, wordt berekend over het bedrag, bedoeld in het eerste lid, zonder de verminderingen, met overeenkomstige toepassing van artikel 27 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen en verminderd met rente die is vergoed op grond van een alsnog toegekende kinderopvangtoeslag of een verhoging daarvan.
8. De bedragen, bedoeld in het eerste tot en met zevende lid, worden vermeerderd met 1%.
9. Het bedrag van de aanvullende compensatie voor de werkelijke schade is de aanvullende werkelijke schade, bedoeld in artikel 2.1, derde lid, vermeerderd met 1%.
Artikel 2.6. O/GS-tegemoetkoming en aanvullende O/GS-tegemoetkoming voor aanvrager kinderopvangtoeslag
1. De Belastingdienst/Toeslagen kent aan een aanvrager van een kinderopvangtoeslag op aanvraag een O/GS-tegemoetkoming toe indien de toepassing van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, de daarop berustende bepalingen of de Wet kinderopvang bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag heeft geleid tot onbillijkheden van overwegende aard, omdat aan hem geen persoonlijke betalingsregeling is toegekend of een buitengerechtelijke schuldregeling is geweigerd vanwege de onterechte kwalificatie van opzet of grove schuld van hemzelf of zijn partner ten aanzien van het ontstaan van de terugvordering van de kinderopvangtoeslag.
2. De O/GS-tegemoetkoming bedraagt 30 procent van het bedrag van de terugvordering.
3. Aan een aanvrager van een O/GS-tegemoetkoming die aannemelijk maakt dat en in welke mate de door hem werkelijk geleden schade als gevolg van de onbillijkheden van overwegende aard, bedoeld in het eerste lid, overeenkomstig het civiele schadevergoedingsrecht hoger is dan de O/GS-tegemoetkoming, wordt door de Belastingdienst/Toeslagen op aanvraag een aanvullende O/GS-tegemoetkoming voor de werkelijke schade toegekend.
4. De O/GS-tegemoetkoming en de aanvullende O/GS-tegemoetkoming voor de werkelijke schade blijven achterwege indien ten aanzien van de terugvordering recht bestaat op compensatie als bedoeld in artikel 2.1 over hetzelfde berekeningsjaar of voor zover op andere wijze in een vergoeding of tegemoetkoming ter zake is voorzien.
Artikel 2.17. Tegemoetkoming voor aanvrager huurtoeslag, zorgtoeslag of kindgebonden budget vanwege onterechte kwalificatie opzet of grove schuld
1. De Belastingdienst/Toeslagen kent aan een aanvrager van een huurtoeslag, zorgtoeslag of kindgebonden budget ambtshalve een tegemoetkoming toe indien de toepassing van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, de Wet op de huurtoeslag, de Wet op de zorgtoeslag, de Wet op het kindgebonden budget of op die wetten berustende bepalingen bij de uitvoering van de huurtoeslag, zorgtoeslag of het kindgebonden budget heeft geleid tot onbillijkheden van overwegende aard omdat aan de aanvrager geen persoonlijke betalingsregeling is toegekend of een buitengerechtelijke schuldregeling is geweigerd vanwege de onterechte kwalificatie van opzet of grove schuld van de aanvrager of diens partner ten aanzien van het ontstaan van de terugvordering van de huurtoeslag, zorgtoeslag of het kindgebonden budget.
2. De tegemoetkoming bedraagt 30 procent van het bedrag van de terugvordering.
3. De tegemoetkoming blijft achterwege voor zover op andere wijze in een vergoeding of tegemoetkoming ter zake is voorzien.
Artikel 8.6. Overgangsrecht in verband met terugwerking van de artikelen van de afdelingen 2.1, 2.4, 3.1, 4.1 en 4.2
Beschikkingen ter zake van compensatie, aanvullende compensatie voor de werkelijke schade, O/GS-tegemoetkomingen, aanvullende O/GS-tegemoetkomingen voor de werkelijke schade of andere tegemoetkomingen of vergoedingen, ter zake van brede ondersteuning op de vijf leefgebieden financiën, gezin, werk, wonen en zorg aan gedupeerde aanvragers van een kinderopvangtoeslag, hun partners, kinderen en pleegkinderen van een van hen die woonachtig zijn buiten Nederland, kwijtschelding van bestuursrechtelijke schulden en betaling of overneming van privaatrechtelijke schulden die in het kader van de hersteloperatie toeslagen zijn gegeven voor het tijdstip van inwerkingtreding van de artikelen van afdeling 2.1, 2.4, 3.1, 4.1 onderscheidenlijk 4.2, worden vanaf dat tijdstip aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens het artikel van afdeling 2.1, 2.4, 3.1, 4.1 of 4.2 waarin de desbetreffende herstelregeling is opgenomen.
Artikel 9.1. Hardheidsclausules
1. De Belastingdienst/Toeslagen kan bij een besluit over toekenning van compensatie, een tegemoetkoming of vergoeding, kwijtschelding van bestuursrechtelijke schulden of betaling van bestuursrechtelijke en privaatrechtelijke schulden afwijken van artikel 2.1, 2.6, 2.7, 2.10, 2.11, 2.16, 2.17, 3.1, 4.6, 4.7 of 6.1 voor zover toepassing van het desbetreffende artikel gelet op doel of strekking ervan zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard voor degene die heeft verzocht om de toekenning.
2. Voor zover toepassing gelet op het belang dat de bepaling beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard kan:
a. Onze Minister van Financiën afwijken van artikel 2.15, 3.13, 4.1, 4.2 of 4.3;
b. het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, genoemd in Hoofdstuk 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, afwijken van artikel 3.6;
c. de Sociale verzekeringsbank, genoemd in Hoofdstuk 6 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, afwijken van artikel 3.7;
d. het college van burgemeester en wethouders afwijken van artikel 3.8 of 2.21;
e. Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid afwijken van artikel 3.9;
f. het CAK, bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet langdurige zorg, van artikel 3.10 afwijken;
g. de Wlz-uitvoerder, bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet langdurige zorg, van artikel 3.11 afwijken; en
h. het college, bedoeld in de artikelen 1.1 van de Jeugdwet en 1.1.1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, van artikel 3.12 afwijken.

Voetnoten

1.Artikel 8.6 van de Wht.
2.Zie de Memorie van Toelichting (MvT) op pagina 13 en 14: