ECLI:NL:RBOBR:2024:3465

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
23 juli 2024
Publicatiedatum
22 juli 2024
Zaaknummer
01/249282-21
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden voor medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en deelneming aan een criminele organisatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 23 juli 2024 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en deelneming aan een criminele organisatie. De verdachte, geboren in 1990 en woonachtig in Nederland, werd beschuldigd van het telen, verkopen en vervoeren van grote hoeveelheden hennep en hasjiesj in de periode van 5 april 2020 tot en met 9 juni 2020. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met anderen betrokken was bij een criminele organisatie die zich bezighield met de bedrijfsmatige handel in deze verdovende middelen. De rechtbank heeft de tenlastelegging, die onder andere de teelt en verkoop van 649,50 kilogram hennep en 21,10 kilogram hasjiesj omvatte, bewezen verklaard. De verdediging voerde aan dat de dagvaarding nietig was en dat er sprake was van vormverzuimen, maar de rechtbank verwierp deze argumenten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een onmisbare rol vervulde binnen de organisatie en dat de handel in verdovende middelen ernstige gevolgen had voor de samenleving. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 24 maanden op, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. De uitspraak is gedaan op basis van de artikelen 47, 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3, 11, 11b van de Opiumwet.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01-249282-21
Datum uitspraak: 23 juli 2024
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren [1990] ,
wonende te [woonadres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzittingen van 31 mei 2023, 11 juli 2024 en 12 juli 2024 (sluiting).

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 25 april 2023. Aan verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 5 april 2020 tot en met 9 juni 2020 te Hank en/of
Eindhoven, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen (telkens)
opzettelijk
heeft geteeld, bereid, bewerkt, verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt en/of
vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, (telkens) een grote
hoeveelheid (als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet) van
- ongeveer (in totaal) 649,50 kilogram hennep en/of
- ongeveer (in totaal) 21,10 kilo hasjiesj,
in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep en/of hasjiesj, zijnde
hennep en/of hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst
II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij in of omstreeks de periode van 29 oktober 2019 tot en met 6 oktober 2020 te
Helmond en/of Geldrop en/of Eindhoven en/of Dussen en/of Hank en/of Nuenen
en/of Veldhoven, in elk geval in Nederland en/of te Kinrooi, in elk geval in België,
heeft deelgenomen aan een organisatie,
bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten
(onder andere):
- verdachte en/of
- [medeverdachte 1] en/of
- [medeverdachte 2] en/of
- [medeverdachte 3] en/of
- [medeverdachte 4] en/of
- [medeverdachte 5] en/of
- [medeverdachte 6] en/of
- [medeverdachte 7] en/of
- [medeverdachte 8] ,
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een of meer misdrijven als
bedoeld in artikel 11 derde en/of vierde en/of vijfde lid Opiumwet.
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke verschrijvingen voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

Aanhoudingsverzoek ten behoeve van feitenonderzoek Encrochat

De verdediging heeft verzoeken tot nader onderzoek gedaan met het oog op te voeren verweren met betrekking tot de rechtmatigheid en/of de betrouwbaarheid van (de verkrijging van) het EncroChatbewijs. Het gaat om verzoeken tot het horen van getuigen en de verstrekking van documenten. De verdediging heeft in dit kader, op de gronden zoals verwoord in de overgelegde pleitnota (met bijlagen), het standpunt ingenomen dat het vertrouwensbeginsel niet onverkort van toepassing is en de Nederlandse rechter de gang van zaken rondom de inzet van de interceptietool toch zal moeten toetsen. Uitvoering van de onderzoekswensen zal dat aan het licht brengen, aldus de verdediging.
Volgens de verdediging is de prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 13 juni 2023 (ECLI:NL:HR:2023:913) gebaseerd op een onjuiste voorstelling van de feiten ten aanzien van de vergaring van EncroChatgegevens, waardoor ten onrechte het vertrouwensbeginsel van toepassing is geacht.
De verdediging heeft aangegeven dat indien de rechtbank de onderzoekswensen niet toewijst en uitgaat van de juistheid van de feitenvaststelling zoals weergegeven in de prejudiciële beslissing van de Hoge Raad, de verdediging afziet van het voeren van verweren ten aanzien van de rechtmatigheid en betrouwbaarheid van het EncroChatbewijs.
Beslissing van de rechtbank.
De rechtbank volgt de verdediging niet in haar betoog dat de Hoge Raad in de prejudiciële beslissing van 13 juni 2023 van een onjuiste voorstelling van de feiten is uitgegaan. Bij de rechtbank zijn geen andere feiten en omstandigheden bekend dan die ten grondslag zijn gelegd aan de prejudiciële vragen. Ook de omstandigheid dat gebruikers van de Encrochat zich op Nederlands grondgebied bevonden terwijl de interceptie vanuit Frankrijk plaatsvond, een van de speerpunten van het betoog van de verdediging, is meegenomen bij de beantwoording van de prejudiciële vragen. De rechtbank verwijst in dit kader naar overweging 7.4 van de prejudiciële beslissing. Dit maakt ook dat de rechtbank van oordeel is dat – gelet op hetgeen de Hoge Raad in de beslissing heeft overwogen en waar de rechtbank kortheidshalve naar verwijst – het interstatelijk vertrouwensbeginsel in onderhavige zaak onverkort van toepassing is.
De rechtbank acht het gevraagde nadere onderzoek, gelet op het voorgaande, niet noodzakelijk en wijst de verzoeken af. Het voorgaande brengt met zich mee dat de rechtbank hierna ook niet meer ingaat op de rechtmatigheid en de betrouwbaarheid van het EncroChatbewijs.

De formele voorvragen.

Nietigheid van de dagvaarding (feit 1).

Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft betoogd dat de dagvaarding ten aanzien van feit 1 nietig dient te worden verklaard, omdat onvoldoende duidelijk is waartegen verdachte zich moet verdediging.
Het standpunt van het OM.
De officieren van justitie hebben aangevoerd dat het verweer van de raadsman dient te worden verworpen, omdat bij requisitoir duidelijk uiteengezet is welke hoeveelheden hennep en hasjiesj uit de chatberichten zijn meegenomen. In de tenlastelegging staat bovendien de term “in totaal”, zodat duidelijk moet zijn dat sprake is van een optelsom. In AMB-139A worden de totaalhoeveelheden genoemd.
Het oordeel van de rechtbank.
De gewichten die zijn genoemd in de tenlastelegging zijn rechtstreeks ontleend aan AMB-139A. Gelet op de inhoud van genoemde ambtshandeling is het evident dat de gewichten die in de telastlegging worden genoemd een optelsom zijn van de grammen en kilo’s softdrugs die in de encrochatberichten naar voren komen en zoals deze zijn opgesomd in AMB-139. Hiermee is voldoende helder voor verdachte waartegen hij zich moest verdediging. Uit de woorden “telkens” en “in totaal” volgt bovendien dat het gaat om verschillende gedragingen die samen tot het totaal hebben geleid. De rechtbank verwerpt het verweer. De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officieren van justitie kunnen in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Inleiding.

[verdachte] is aangemerkt als verdachte in het onderzoek Vladimir Hennephandel, een onderzoek van de FIOD/Belastingdienst naar overtredingen van de Opiumwet in georganiseerd verband. Het onderzoek Vladimir Hennephandel is afgesplitst van het omvangrijkere onderzoek Vladimir.
In het onderzoek Vladimir (Hennephandel) is gebruik gemaakt van informatie uit het onderzoek 26Lemont, een onderzoek dat zich richtte op de chatdienst Encrochat. Zodoende is zicht gekregen op (ontsleutelde) berichten die in de periode van 26 maart 2020 tot en met 14 juni 2020 via Encrochat werden verstuurd. Daarnaast zijn in het onderzoek Vladimir (Hennephandel) verschillende opsporingsbevoegdheden ingezet, waaronder stelselmatige observatie en het vorderen van historische verkeersgegevens.
[verdachte] wordt verdacht van het medeplegen van het bewerken, verkopen, afleveren en/of vervoeren van hoeveelheden van in totaal 649,50 kilogram hennep en 21,10 kilo hasjiesj en deelname aan een criminele organisatie.

Bewijsoverwegingen.

Het standpunt van de officieren van justitie.
De officieren van justitie hebben aangevoerd dat de feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard. Ten aanzien van feit 1 is hun redenering als volgt.
Bij het bepalen van de totale hoeveelheden (kilogrammen) hennep, is de hennep die gedroogd is niet meegeteld, omdat deze hennep mogelijk reeds onder de ingekochte hoeveelheden vallen. Anders zou sprake kunnen zijn van een dubbeltelling.
Met betrekking tot de hoeveelheid van in totaal 649,50 kilogram hennep geldt dat de hoeveelheden van 10,5 kilogram (30 maart 2020) en 1 kilogram ‘normale’ hennep (1 april 2020) buiten de tenlastegelegde periode vallen, zodat deze van het totaal dienen te worden afgetrokken.
Wat resteert is 638,01 kilogram hennep. Door de opsporing is 3 kilogram ‘enemy’ (rechtbank: hennep) (p.672-673 van het dossier) abusievelijk niet meegenomen in de optelsom. Wanneer deze 3 kilogram wordt meegerekend, is het totaal 641,01 kilogram hennep. Deze totaalhoeveelheid kan bewezen worden verklaard.
Met betrekking tot de hoeveelheid van in totaal 21,10 kilogram hasjiesj geldt dat 3 kilogram hasjiesj (p.668-670 van het dossier) abusievelijk dubbel is geteld. Deze 3 kilogram moet worden afgetrokken van het totaal, zodat 18,10 kilogram hasjiesj resteert. Deze totaalhoeveelheid kan bewezen worden verklaard.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft betoogd dat [verdachte] integraal dient te worden vrijgesproken. De verdediging heeft betoogd dat:
- er sprake is van enkele vormverzuimen;
- er weliswaar sprake is van voldoende wettig bewijs, maar dat geen sprake is van overtuigend bewijs door het ontbreken van steunbewijs, en
- geen sprake is van een criminele organisatie.
Het oordeel van de rechtbank.
De bewijsmiddelen.
Omwille van de leesbaarheid van het vonnis wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan in bijlage I die van dit vonnis deel uitmaakt. De inhoud van die bijlage dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
De rechtbank overweegt voorts het volgende ten aanzien van het bewijs.
Vormverzuimen
De verdediging heeft ter terechtzitting aangevoerd dat er sprake is geweest van verschillende vormverzuimen. De rechtbank overweegt het volgende.

Kennisgeving op grond van de EOB-richtlijn?
De verdediging heeft betoogd dat in strijd met hetgeen in het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ EU) van 30 april 2024 (ECLI:EU:C:2024:372) is overwogen, vanuit Frankrijk geen notificatie als bedoeld in de zogenoemde EOB-richtlijn is verstuurd naar de Nederlandse autoriteiten in verband met de interceptie van Encrochatberichten.
De rechtbank stelt vast dat de Nederlandse autoriteiten op 13 maart 2020 op de hoogte waren van de ophanden zijnde interceptie en dat samengewerkt werd met de Franse opsporingsautoriteiten. De redenering van de verdediging dat de interceptie niet binnen het JIT heeft plaatsgevonden en dat daarom de EOB-richtlijn van toepassing is op de Nederlandse situatie is in de context van deze voorafgaande aan de interceptie bestaande samenwerking, volgt de rechtbank niet. Op basis van artikel 3 van de EOB-richtlijn omvat een EOB alle onderzoeksmaatregelen
met uitzondering van het instellen van een gemeenschappelijk onderzoeksteam en de bewijsgaring in het kader van een dergelijk onderzoeksteam. Nu van dat laatste al in aanloop naar de interceptie sprake was, valt naar het oordeel van de rechtbank niet in te zien dat sprake was van een situatie waarin een EOB vereist was. Dat maakt dat de EOB-richtlijn niet van toepassing is op de verkrijging van de EncroChat-data en dat dus geen notificatie op basis van die richtlijn hoefde te worden verzonden. De rechtbank verwijst in dit verband ook naar het recente vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 18 juli 2024, ECLI:NL:RBOBR:2024:3374.

Bijzondere opsporingsbevoegdheden
Voor zover de verdediging in aanvulling op het voorgaande nog heeft betoogd dat in de zaak van verdachte niet is voldaan aan de vereisten voor het bevel als bedoeld in artikel 126uba, eerste lid, aanhef en onder d, Sv, omdat geen sprake is van verdenking van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van 8 jaren of meer is gesteld, miskent het verweer dat de bevoegdheden niet zijn ingezet in het onderzoek naar specifiek deze verdachte of in dit onderzoek. De rechtbank passeert derhalve dit verweer.
Identificatie gebruikers van Encrochat.
Er zijn processen-verbaal van identificatie opgemaakt ten aanzien van de in de onderhavige zaak relevante gebruikers van Encrochat. Ten aanzien van enkele gebruikers zijn aanvullende processen-verbaal opgemaakt. De rechtbank stelt op basis deze stukken het volgende vast.
- [accountnaam 1] is de accountnaam van [medeverdachte 4] ;
- [accountnaam 2] is de accountnaam van [medeverdachte 1] ;
- [accountnaam 3] en [accountnaam 4] zijn de accountnamen van [medeverdachte 2] ;
- [accountnaam 5] is de accountnaam van [medeverdachte 3] ;
- [accountnaam 6] is de accountnaam van [medeverdachte 5] ;
- [accountnaam 7] is de accountnaam van [verdachte] (verdachte);
- [accountnaam 8] is de accountnaam van [medeverdachte 8] ;
- [accountnaam 9] is de accountnaam van [medeverdachte 6] ;
- [accountnaam 10] en [accountnaam 11] zijn de accountnamen van [medeverdachte 7] .
Uit de Encrochatberichten blijkt dat de gebruikers elkaar onderling aanduiden met bijnamen. Uit de bewijsmiddelen volgt welke gebruiker met welke bijnaam wordt aangeduid. De rechtbank noemt bij wijze van voorbeeld de volgende gebruikers en bijnamen.
- [accountnaam 1] / [medeverdachte 4] heeft de bijnaam [bijnaam medeverdachte 4] ;
- [accountnaam 2] / [medeverdachte 1] heeft de bijnamen [bijnaam medeverdachte 1] , [2e bijnaam medeverdachte 1] en [3e bijnaam medeverdachte 1] ;
- [accountnaam 9] / [medeverdachte 6] heeft de bijnamen [bijnaam medeverdachte 6] en [2e bijnaam medeverdachte 6] ;
- [accountnaam 10] / [accountnaam 11] / [medeverdachte 7] heeft de bijnaam [bijnaam medeverdachte 7] .
Pluraliteit van bewijsmiddelen.
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat is voldaan aan het bewijsminimum nu het bewijs is gestoeld op vele chatgesprekken die op verschillende data en tijden zijn gevoerd en waaraan betekenis toekomt als ze met elkaar in verband worden gebracht (vgl. ECLI:NL:HR:2023:474). Daarnaast omvat het bewijs onder meer processen-verbaal van bevindingen over (de activiteiten van) [verdachte] , op basis waarvan [verdachte] is geïdentificeerd als [accountnaam 7] , en over de activiteiten van [medeverdachte 6] . De rechtbank is van oordeel dat ook sprake is van overtuigend bewijs. Voor de overtuiging is van belang dat de Encrochatberichten voldoende houvast bieden om conclusies te trekken ten aanzien van de tenlastegelegde feiten. Hieromtrent overweegt de rechtbank als volgt.
Duiding Encrochatberichten.
De inhoud van de chatberichten is zeer concreet, soms voorzien van foto’s (van bijvoorbeeld henneptoppen) en bijna altijd wordt er na gesprekken over het kopen of verkopen van hennep of hasjiesj een ‘rekening’ gestuurd waarop de hoeveelheden, bedragen en soorten softdrugs staan vermeld die in die voorafgaande berichten naar voren komen. Bovendien kan uit de bewijsmiddelen worden afgeleid dat [medeverdachte 6] vervolgens, als er afgerekend moet worden, het geld gaat brengen of halen. De rechtbank verenigt zich aldus met de uitleg die de politie heeft gegeven aan de termen die in de Encrochatberichten worden gebruikt. De duiding is ook in lijn met hetgeen de rechtbank ambtshalve bekend is uit andere Opiumwetzaken, de omstandigheid dat door middel van versleutelde berichten is gecommuniceerd, de samenhang tussen de Encrochatberichten, de omstandigheid dat het gebruik van bedekte termen onderling niet tot misverstanden leidt en dat bij sommige Encrochatberichten afbeeldingen van softdrugs zijn gevoegd.
[verdachte] heeft niet ontkend of ontkracht dat de Encrochatberichten over verdovende middelen gingen. [verdachte] heeft zich beroepen op zijn zwijgrecht. Bij gebrek aan een aannemelijke alternatieve uitleg door verdachte, ziet de rechtbank geen reden om een andere betekenis toe te kennen aan de chatberichten dan de meest voor de hand liggende.
Hennephandel (feit 1)
In de tenlastelegging zijn specifieke hoeveelheden (kilogrammen) hennep genoemd. Deze hoeveelheden hennep zijn het totaal van meerdere kleinere hoeveelheden, afgeleid uit de Encrochatberichten. Op zichzelf genomen is op basis van die Encrochatberichten niet altijd duidelijk of wordt gesproken over bijvoorbeeld grammen of kilogrammen. Om de hoeveelheden toch te kunnen duiden heeft de rechtbank telkens gekeken naar de ‘rekening’ die door [medeverdachte 7] werd verstuurd. De rechtbank komt dan tot de volgende bevindingen.
649,50 kilogram hennep.
Uit berichten en een door [medeverdachte 7] verstuurde ‘rekening’ van 5 april 2020 blijkt dat [verdachte] 6,245 kilogram hennep heeft gekocht. Deze hennep is in Hank in een ‘stach’ (rechtbank: stashplaats) gelegd. Ook blijkt dat er 380 gram teveel is verkocht aan ‘bels’ en dat [verdachte] zich bezig heeft gehouden met het drogen van (de) hennep (bewerken).
Op 8 april 2020 levert [medeverdachte 7] 195,2 (rechtbank: kilogram) hennep aan [verdachte] . Op 10 april 2020 levert [verdachte] 3 ‘normale’ (rechtbank: 3 kilogram hennep) aan [medeverdachte 7] “voor te gruizen”.
Op 13 april 2020 verkoopt [verdachte] 2 kg ‘enemy’ (rechtbank: hennep) aan [medeverdachte 7] . Diezelfde dag wordt de hennep afgeleverd door ‘ [alias 1] ’ namens [verdachte] .
Op 14 april 2020 stuurt [medeverdachte 7] foto’s van henneptoppen aan [verdachte] . Later stuurt [medeverdachte 7] dat het gewicht ‘5960’ (rechtbank: 5,96 kilogram) is. [verdachte] zegt dat hij morgen alles in de stash gaat leggen. Ook blijkt uit berichten dat [verdachte] 3 ‘kiko’ (rechtbank: kilogram) hennep aan [medeverdachte 7] verkoopt. Er wordt een afspraak gemaakt voor de levering van deze hennep.
[verdachte] verkoopt op 27 april 2020 ‘3 kilo’ ‘mindere’ (rechtbank: hennep) aan [medeverdachte 7] . Het precieze gewicht is ‘2.940’ (rechtbank: 2,94 kilogram). Later die dag wordt de hennep afgeleverd. [medeverdachte 7] verwerkt de levering in de ‘rekening’ die hij vervolgens stuurt.
In aanloop naar 28 april 2020 zijn er gesprekken tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 7] over de oogst van ‘56135’ (rechtbank: 56,135 kilogram) natte hennep. [verdachte] koopt de helft van deze partij natte hennep van [medeverdachte 7] . Uit de ‘rekening’ blijkt dat het in totaal ‘28070’ (rechtbank: 28,07 kilogram) betrof.
Op 29 april 2020 heeft [medeverdachte 7] 2 ‘stuks’ (rechtbank: kilogram) ‘enemy’ nodig. Er worden afspraken gemaakt over de levering van de 2 kilogram hennep.
Op 1 mei 2020 hebben [medeverdachte 7] en [verdachte] contact over het leveren van ‘am’ (rechtbank: amnesia haze = hennep) door [medeverdachte 7] in Hank. Uit de ‘rekening’ van 4 mei 2020 blijkt dat in Hank ‘7310’ (rechtbank 7,31 kilogram) hennep is geleverd. Tevens worden er berichten gestuurd over het verkopen van 2 (rechtbank: kilogram) ‘enemy’ door [verdachte] . Uit de ‘rekening’ blijkt dat ook deze hennep is geleverd.
Vanaf 5 mei 2020 hebben [medeverdachte 7] en [verdachte] contact over onder andere de levering van ‘gruis’ (rechtbank: hennep) door [verdachte] . Uit de ‘rekening’ van 6 mei 2020 blijkt van de levering van ‘1192’ (rechtbank: 1,192 kilogram) ‘gruis’.
Op 11 en 12 mei 2020 gaat het weer over de levering van een partij ‘natte bels’ (rechtbank: natte hennep). Het gaat om 60,3 (rechtbank: kilogram). Uit de rekening van 12 mei 2020 blijkt dat [verdachte] ‘30150’ (rechtbank: 30,15 kilogram) hennep heeft gekocht. [verdachte] stuurt ‘ [alias 2] ’ om de hennep op te halen. Ook blijkt van de levering van ‘520’ (rechtbank: gram) gruis aan [verdachte] .
Vanaf 11 mei 2020 gaat het over de levering van ‘canada’ (rechtbank: hennep) door [verdachte] . Uit de ‘rekening’ van 13 mei 2020 blijkt dat [verdachte] 1x (rechtbank: 1 kilogram) canada heeft verkocht.
Hierna hebben [medeverdachte 7] en [verdachte] weer contact over de verkoop van 2 ‘cana’ (rechtbank: 2 kilogram canada) door [verdachte] . Om 16 uur leveren moet volgens [verdachte] lukken. De verkoop door [verdachte] van de 2 kilogram canada blijkt uit de rekening van 13 mei 2020.
Op 14 mei 2020 ging het over het leveren van een ‘partij’ ten aanzien van ‘Amsterdam’. [medeverdachte 7] stuurt vervolgens weer een ‘rekening’ aan [verdachte] . Op grond van deze rekening is duidelijk dat [verdachte] ‘6680’ (rechtbank: 6,68 kilogram) hennep heeft verkocht aan [medeverdachte 7] . Ook blijkt van de verkoop van 1,5x (rechtbank: kilogram) gruis. Ook blijkt dat [verdachte] 17,360 (rechtbank: kilogram) hennep heeft laten drogen (bewerken).
Op 15 mei 2020 koopt [verdachte] een partij natte hennep van [medeverdachte 7] . [medeverdachte 7] heeft door dat het gewicht ‘72538’ (rechtbank: 72,538 kilogram) bedraagt. [medeverdachte 7] en [verdachte] hebben contact over de levering. De partij natte hennep staat ook op de ‘rekening’ van [medeverdachte 7] van 15 mei 2020.
Op 8 juni 2020 stuurt [medeverdachte 7] een ‘rekening’ aan [verdachte] , waaruit blijkt dat [verdachte] hoeveelheden van 2 en 6 kilogram ‘soortjes’ (rechtbank: hennep), 500 gram gruis en 2.910 kilogram ‘normale’ heeft verkocht aan [medeverdachte 7] . [verdachte] heeft op zijn beurt de helft van 55,250 kilogram natte hennep (dus 27,625 kilogram) en 18 kilogram hennep (‘venlo’) gekocht van [medeverdachte 7] . Hoewel er weinig berichten tussen [medeverdachte 7] en [verdachte] in deze periode bekend zijn, blijkt uit berichten tussen [medeverdachte 7] en [medeverdachte 8] dat [medeverdachte 8] de afnemer is van de 2.910 kilogram ‘normale’ en 6 kilogram ‘soortjes’.
21,10 kilo hasjiesj.
Op 11 april 2020 zegt [verdachte] tegen [medeverdachte 7] dat hij ‘kush’ hasj gaat regelen. [verdachte] zegt hoe laat en waar hij de hasj gaat afleveren en geeft aan dat het om ‘3’ (rechtbank 3 kilogram) gaat.
Uit berichten van 15 en 17 april 2020 blijkt dat [medeverdachte 7] een kilogram hasj wil hebben. Op 17 april 2020 wordt de hasj door (of namens) [verdachte] afgeleverd. [medeverdachte 7] stuurt op 18 april 2020 de ‘ rekening’.
Op 4 mei 2020 hebben [medeverdachte 7] en [verdachte] contact over de levering van een ‘plaatje’ (rechtbank: hasj) door [verdachte] . Uit de ‘rekening’ blijkt van de levering van 100 gram hasj ‘plaatje’.
Op 4 mei 2020 hebben [medeverdachte 7] en [verdachte] wederom contact over de levering van hasj door [verdachte] . Uit de ‘rekening’ van 6 mei 2020 blijkt dat van de levering van 4x (rechtbank: 4 kilogram) hasj.
Op 8 juni 2020 stuurt [medeverdachte 7] een ‘rekening’ aan [verdachte] waaruit blijkt dat [verdachte] tot twee keer toe 5x (rechtbank: 5 kilogram) hasj heeft verkocht aan [medeverdachte 7] . Eén partij van 5 kilogram is aan [medeverdachte 8] verkocht.
De totale hoeveelheid hennep en hasjiesj.
De rechtbank volgt de redenering van de officieren van justitie dat bij het bepalen van de totale hoeveelheden (kilogrammen) hennep de hennep die gedroogd is niet dient te worden meegeteld, omdat anders mogelijk sprake is van een dubbeltelling.
Ook volgt de rechtbank de officieren van justitie dat een deel van de hennep buiten de tenlastegelegde periode valt en dat een hoeveelheid van 3 kilogram door de opsporingsambtenaren abusievelijk niet is meegenomen. In totaal komt de rechtbank tot een hoeveelheid van 641,01 kilogram hennep.
Met betrekking tot de hasjiesj komt de rechtbank tot een totaalhoeveelheid van 18,10 kilogram hasjiesj, omdat 3 kilogram dubbel is geteld door de opsporingsambtenaren.
De rechtbank overweegt verder dat uit de berichten blijkt dat er sprake was van intensieve samenwerking tussen [verdachte] en anderen bij deze handel. [verdachte] werkte samen met deelnemers uit de hierna te bespreken criminele organisatie, maar ook met zogenaamde ‘loopjongens’. [verdachte] riep vaak de hulp in van ‘ [alias 2] ’ en ‘ [alias 1] ’. Rond de momenten waarop een overdracht plaatsvond, stond [verdachte] in contact met degene die de hennep of hasjiesj feitelijk afleverde, in ontvangst nam en vervoerde en hij stuurde [medeverdachte 7] een bevestiging als de transactie gelukt was.
Conclusie.
Op grond van de bewijsmiddelen en het vorengaande concludeert de rechtbank dat [verdachte] zich tezamen en in vereniging met anderen bezig heeft gehouden met het bewerken, verkopen, afleveren en vervoeren van totaalhoeveelheden van 641,01 kilogram hennep en 18,10 kilogram hasjiesj. Het feit is wettig en overtuigend bewezen.
Deelneming aan een criminele organisatie (feit 2).
Aan [verdachte] is ten laste gelegd dat hij in de periode van 29 oktober 2019 tot en met
6 oktober 2020 heeft deelgenomen aan een organisatie die het plegen van Opiumwetdelicten als oogmerk had, oftewel een criminele organisatie als bedoeld in artikel 11b van de Opiumwet.
Volgens vaste jurisprudentie is een criminele organisatie een samenwerkingsverband tussen twee of meer personen met een zekere duurzaamheid en structuur en een bepaalde organisatiegraad. Niet vereist is dat verdachte heeft samengewerkt of bekend was met alle deelnemers aan de organisatie. Het oogmerk van deze organisatie moet gericht zijn op het plegen van (Opiumwet)misdrijven. Om van deelneming aan een criminele organisatie te kunnen spreken is vereist dat verdachte tot het samenwerkingsverband behoort en dat hij een aandeel heeft in – of ondersteuning geeft aan – gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. Verdachte moet in zijn algemeenheid weten dat de organisatie het plegen van misdrijven beoogt (zie onder meer Hoge Raad 20 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:378).

De organisatie en het oogmerk
Naar het oordeel van de rechtbank is in de onderhavige zaak sprake geweest van een criminele organisatie zoals hiervoor beschreven. [medeverdachte 1] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 5] , [verdachte] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 7] en [medeverdachte 8] namen deel aan die organisatie. Zij vormden een netwerk waarbinnen verschillende kruisverbanden bestonden. De organisatie richtte zich op de bedrijfsmatig productie van en handel in hennep en (in mindere mate) hasjiesj, waarbij iedere deelnemer een onmisbare schakel vormde in de totale drugsketen. Waar de een uitkeek naar kweeklocaties, voerde de ander hennepstekken aan. Waar de een hennep kweekte, nam de ander het transport of het drogen op zich. Weer anderen zorgden voor de leveringen bij vaste groothandelaren. Het samenwerkingsverband werd gecompleteerd door een vaste coördinator en een geldbeheerder. Binnen het samenwerkingsverband werd tevens hennep geëxporteerd naar en geïmporteerd uit België.
De deelnemers communiceerden met elkaar via de encryptie chatdienst Encrochat. Het gebruik van een dergelijk versleuteld en goed beveiligd communicatiemiddel is mede redengevend voor het bewijs van een samenwerkingsverband met een crimineel oogmerk. De deelnemers appten met elkaar in jargon, gebruikten afkortingen, wisten wie met welke bijnaam werd bedoeld en hadden aan een half woord genoeg als het ging om hoe, waar en hoeveel drugs of geld afgeleverd diende te worden. Sommige deelnemers hadden daarnaast contact met elkaar in persoon.

De deelnemers
Alle deelnemers hadden via Encrochat contact met [medeverdachte 7] , die de handel coördineerde. [medeverdachte 6] zorgde telkens voor financiële afwikkeling. Meer toegespitst op de andere individuele deelnemers, overweegt de rechtbank voorts het volgende.
[medeverdachte 1] had in de tenlastegelegde periode veelvuldig contact met [medeverdachte 7] . Uit de inhoud van de Encrochatgesprekken blijkt dat [medeverdachte 1] hennepstekken via [medeverdachte 7] aan anderen verkocht en leverde. Ook regelde hij knippers, onder meer voor de kweek van [medeverdachte 4] van 195,2 kilo hennep. Voor de betaling van de diensten van [medeverdachte 1] werd [medeverdachte 6] ingeschakeld.
[medeverdachte 4] was verantwoordelijk voor de kweek van de hennepplanten. Zij kweekte bedrijfsmatig grote hoeveelheden hennep in één of meer hennepkwekerijen. [medeverdachte 7] nam de geknipte hennep bij haar af voor andere partijen, waaronder [verdachte] . [medeverdachte 7] stuurde [medeverdachte 6] met de ‘pap’ op pad om [medeverdachte 4] te betalen.
[medeverdachte 2] droeg zorg voor één of meer kwekerijen in België. Hij regelde via [medeverdachte 7] hennepstekken, die werden geleverd door [medeverdachte 1] . Hij regelde knippers voor de Belgische hennepplanten en bracht de opbrengst naar Nederland, waarvan een deel via [medeverdachte 7] werd verkocht aan [verdachte] . [medeverdachte 2] kocht via [medeverdachte 7] ook hennep en hasjiesj in. Een deel daarvan was afkomstig van [verdachte] .
[medeverdachte 3] had veel contact met [medeverdachte 7] via Encrochat. [medeverdachte 3] was een leverancier van hennep die via [medeverdachte 7] aan [verdachte] , [medeverdachte 8] en [medeverdachte 2] werd verkocht. [medeverdachte 3] had via Encrochat ook regelmatig contact met [medeverdachte 5] , waarbij zij onder meer mogelijke locaties voor hennepkwekerijen bij boeren bespraken. [medeverdachte 5] checkte bij [medeverdachte 3] ook of het niet diens hennepkwekerij was die volgens een krantenartikel omstreeks 1 april 2020 was ontdekt. [medeverdachte 6] werd ingeschakeld voor de betalingen aan [medeverdachte 3] .
[medeverdachte 5] leverde verschillende diensten. Hij zorgde ervoor dat de hennep van [medeverdachte 3] in de stash (opslagplaats voor drugs) werden gelegd. Hij bemoeide zich met het kweekproces en hij gaf [medeverdachte 3] regelmatig een update over de kweekomstandigheden en de kwaliteit van de hennepplanten. [medeverdachte 5] was ook beschikbaar voor het ‘aanpakken’ of afleveren van partijen hennep of geld.
[verdachte] voerde intensief handel in hennep en hasjiesj en gebruikte [medeverdachte 7] als tussenpersoon. [verdachte] was (indirect) afnemer van de hennep van [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] . Op zijn beurt was [verdachte] de leverancier van hennep en hasjiesj voor [medeverdachte 8] .
[medeverdachte 8] was een inkoper van de hennep en hasjiesj ten behoeve van de bevoorrading van coffeeshop [cofeeshop] . Hij nam op grote schaal hennep en hasjiesj af via [medeverdachte 7] en rekende daarvoor contant af. Om aan deze hennep te komen maakt [medeverdachte 7] veelal gebruik van [verdachte] als leverancier. [medeverdachte 8] organiseerde het vervoer en de aflevering van de ingekochte hennep en hasjiesj. [medeverdachte 6] was telkens degene die op pad werd gestuurd om geld op te halen bij [medeverdachte 8] .

De duurzaamheid (periode)
Dat het samenwerkingsverband niet alleen een zekere structuur kende, maar ook duurzaam was, blijkt wel uit de duur van de periode waarin het samenwerkingsverband actief was. Het samenwerkingsverband is zonder meer langer actief is geweest dan enkel in de periode waarin Encrochatberichten zijn onderschept. Dat volgt alleen al uit de inhoud van de berichten. Gezien het jargon, de vele afkortingen en bijnamen, is het evident dat de gebruikers – ook vóór 26 maart 2020 – al enige tijd samenwerkten. Bovendien werd regelmatig gerefereerd aan eerdere leveringen van hennep. Daarnaast noemt de rechtbank de volgende opvallende bevindingen uit het proces-verbaal over de periode van de handel in verdovende middelen (AMB-283).
In genoemd proces-verbaal staat onder meer een EncroChatbericht dat [medeverdachte 7] op 4 april 2020 heeft gestuurd aan de gebruiker [gebruikersnaam] , inhoudende dat hij ‘pas sinds negen maanden’ alles ‘nat’ verkoopt. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat hiermee nat geproduceerde hennep wordt bedoeld. In een chatgesprek tussen [medeverdachte 7] en [verdachte] van 5 april 2020 zegt [medeverdachte 7] dat het goed is om mensen geen speling te geven en dat hij na al die jaren handelen wel weet wie wel en niet goed is. Ook zegt hij tegen [verdachte] : ‘wat wij in al die jaren gedaan hebben aan handel en altijd goed nooit geen ellende en wat wij gedaan hebbe dat kenne er weinig dat weet ik wel’. Het samenwerkingsverband waartoe verdachte behoorde, was dus ook al ruim vóór de ten laste gelegde periode actief.
In voornoemd proces-verbaal is verder, onder verwijzing naar het proces-verbaal AMB-277, vermeld dat op 29 oktober 2019 een peilbaken is gemonteerd aan de Volvo XC60 van [medeverdachte 6] . Uit de peilbakengegevens van de Volvo XC60 van [medeverdachte 6] komt naar voren dat deze auto in elk geval sinds begin november op locaties kwam die te relateren zijn aan de hennephandel van het criminele samenwerkingsverband, ook locaties waar verdachte aan gelinkt wordt. De rechtbank verwijst hiervoor tevens naar de bakengegevens van deze Volvo, die zijn benoemd in de bewijsmiddelen. De rechtbank acht het, alles overziend, reëel om voor de startdatum van de periode van deelneming aan de criminele organisatie, aan te sluiten bij 29 oktober 2019 voor alle deelnemers.
Aan het eind van de interceptieperiode van de Encrochatberichten was de handel nog in volle gang. Als einddatum van de ten laste gelegde periode sluit de rechtbank daarom aan bij de datum waarop de eerste deelnemers aan het criminele samenwerkingsverband werden aangehouden, namelijk 6 oktober 2020. Er zijn geen aanwijzingen dat de hennephandel al eerder tot een einde is gekomen.
Conclusie.
Op grond van het vorengaande concludeert de rechtbank dat [verdachte] heeft deelgenomen aan een organisatie die het plegen van Opiumwetdelicten tot oogmerk had, als bedoeld in artikel 11b van de Opiumwet. Het feit is wettig en overtuigend bewezen. De verweren die de verdediging heeft aangevoerd tegen dit feit, worden door de bewijsmiddelen en het voorgaande weerlegd.

De bewezenverklaring.

Op grond van de inhoud van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen, in onderling (tijds)verband en samenhang bezien, en op grond van de inhoud van het vorenoverwogene, is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij in de periode van 5 april 2020 tot en met 9 juni 2020 in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen, telkens
opzettelijk
heeft bewerkt, verkocht, afgeleverd en/of vervoerd,
telkens een grote hoeveelheid (als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet) van
- ongeveer (in totaal)
641,01kilogram hennep en
- ongeveer (in totaal)
18,10kilo hasjiesj,
zijnde hennep en hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst
II;
2.
hij in de periode van 29 oktober 2019 tot en met 6 oktober 2020 in Nederland en in België,
heeft deelgenomen aan een organisatie,
bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten
(onder andere):
- verdachte en
- [medeverdachte 1] en
- [medeverdachte 2] en
- [medeverdachte 3] en
- [medeverdachte 4] en
- [medeverdachte 5] en
- [medeverdachte 6] en
- [medeverdachte 7] en
- [medeverdachte 8] ,
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een of meer misdrijven als
bedoeld in artikel 11 derde en vijfde lid Opiumwet.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor wat bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officieren van justitie.
De officieren van justitie hebben geëist dat aan verdachte wordt opgelegd:
- een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht (Sr).
De officieren van justitie hebben bij hun strafeis rekening gehouden met de omstandigheid dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM is geschonden.
Een kopie van de vordering van de officieren van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft verzocht om – bij een bewezenverklaring – rekening te houden met het feit dat het om natte hennep gaat. Natte hennep is in de regel zwaarder dan droge hennep. In plaats van een factor van 1 op 4, zou een factor van 1 op 5 moeten worden toegepast (5 kilogram natte hennep staat dan gelijk aan 1 kilogram droge hennep).
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van meerdere maanden schuldig gemaakt aan deelneming aan een criminele organisatie die zich bezighield met de bedrijfsmatige handel in hennep (incidenteel ook hasjiesj) en de productie daarvan. Tezamen met zijn mededaders heeft hij grote hoeveelheden hennepstekken verkocht en afgeleverd. Binnen de criminele organisatie vervulde verdachte een onmisbare rol. Verdachte was onder andere verantwoordelijk voor het leveren van hennep en hasjiesj en in een voorkomend geval heeft hij natte hennep gedroogd, dan wel laten drogen.
De organisatie draaide als een geoliede machine. Juist vanwege het stevige netwerk waarin elke deelnemer zijn rol bleef vervullen, kon de handel lange tijd floreren. Het kan niet anders dan dat er ontzettend veel crimineel vermogen de economie is ingepompt, hetgeen een ernstige aantasting oplevert van de integriteit van het economisch verkeer. Ook heeft zeer veel drugs de weg naar verslaafden en andere gebruikers gevonden.
Softdrugs is bij regelmatig gebruik schadelijk voor de gebruikers. Bovendien veroorzaken hennepkwekerijen overlast en (brand)gevaar voor de omgeving. Verdachte heeft zich hier kennelijk niet om bekommerd en heeft enkel uit eigen financieel gewin gehandeld. De hennephandel is daarnaast direct en indirect de oorzaak is van vele vormen van criminaliteit, waaronder wapengeweld en ripdeals. Voor verdachte is het kennelijk geen reden geweest om zich hiervan te distantiëren.
De persoon van verdachte.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie van 17 mei 2024 waaruit blijkt dat verdachte de laatste vijf jaar niet is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Omtrent de persoon van verdachte zijn geen rapportages uitgebracht.
Overschrijding redelijke termijn.
Het voorschrift van artikel 6, eerste lid, EVRM inzake de behandeling van een strafzaak binnen een redelijke termijn beoogt te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een (verdere) strafvervolging moet leven.
De redelijke termijn vangt aan vanaf het moment dat vanwege de overheid jegens de verdachte een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem/haar terzake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Wat betreft de berechting van de zaak in eerste aanleg heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen.
Hierbij spelen de aard en ernst van de delicten, de ingewikkeldheid van de zaak, de
proceshouding van de verdachte, de invloed van de verdachte/verdediging op
het procesverloop en de afhandeling van de zaak door de bevoegde autoriteiten een rol
van betekenis.
De rechtbank is van oordeel dat het recht van verdachte op een eerlijke en openbare behandeling van deze zaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM, is geschonden.
De rechtbank bepaalt het startpunt van de redelijke termijn op 5 juli 2021, zijnde het tijdstip waarop verdachte is aangehouden en als verdachte is verhoord.
De rechtbank is niet gebleken van prangende feiten of omstandigheden die aanleiding geven om af te wijken van het uitgangspunt dat de redelijke termijn voor berechting in eerste aanleg twee jaren bedraagt.
Een en ander maakt dat bij het doen van uitspraak door de rechtbank op 23 juli 2024 de redelijke termijn met (grofweg) 1 jaar is overschreden. De rechtbank houdt daar rekening mee bij de strafoplegging.
De strafoplegging.
De rechtbank heeft gekeken naar de verwijten die aan verdachte en de medeverdachten zijn gemaakt en hoe die zich tot elkaar verhouden, teneinde de strafmaat in iedere afzonderlijke zaak in overeenstemming te brengen met specifieke rol van de verdachte en zijn of haar aandeel in het feitencomplex zoals beschreven in onderzoek Vladimir-hennep.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de bewezen verklaarde feiten te ernstig om een andere straf op te leggen dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Zeker het georganiseerde verband waarbinnen de strafbare feiten zijn gepleegd, weegt zwaar. Alles afwegende acht de rechtbank het passend en geboden om aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden (met aftrek) op te leggen, zoals geëist door de officieren van justitie. In die eis is naar het oordeel van de rechtbank voldoende rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn.
De tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
47, 57 Wetboek van Strafrecht,
3, 11, 11b Opiumwet.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:

verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen wat verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel, meermalen gepleegd.
T.a.v. feit 2:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 11 derde en vijfde lid van de Opiumwet.
verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straf.
T.a.v. feit 1, feit 2:
Een gevangenisstrafvoor de duur van 24 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R. van den Munckhof, voorzitter,
mr. L. Soeteman en mr. C.W.H. Houg, leden,
in tegenwoordigheid van mr. G. van de Luijtgaarden, griffier,
en is uitgesproken op 23 juli 2024.