vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Parketnummers vorderingen: 01.036126.22 en 01.184961.22 Parketnummers: 01.063691.23, 01.119927.23, 01.069890.23 en 01.335819.23 (ter terechtzitting gevoegd)[verdachte]
Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummers: 01.063691.23, 01.119927.23, 01.069890.23 en 01.335819.23
(ter terechtzitting gevoegd)
Parketnummers vorderingen TUL: 01.036126.22 en 01.184961.22
Datum uitspraak: 23 juli 2024
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren [1985],
wonende te [woonadres],
thans gedetineerd te: P.I. Grave.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 11 april 2024 en 9 juli 2024.
Op de zitting van 9 juli 2024 heeft de rechtbank de tegen verdachte/veroordeelde, onder de hiervoor genoemde parketnummers, aanhangig gemaakte zaken gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte/veroordeelde naar voren is gebracht.
De tenlasteleggingen.
De zaak met parketnummer 01.063691.23:
Deze zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 7 maart 2024.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1:hij op of omstreeks 4 maart 2023 te Eindhoven, in elk geval in Nederland,ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf omaan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengenmeermalen, in elk geval eenmaal (met kracht en/of met geschoeide voet) op/tegenhet hoofd van die [slachtoffer 1] heeft geschopt/getrapt en/of meermalen, in elk gevaleenmaal (met kracht en/of met gebalde vuist) tegen het hoofd en/of tegen anderelichaamsdelen van die [slachtoffer 1] heeft geslagen/gestompt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zoukunnen leiden:
hij op of omstreeks 4 maart 2023 te Eindhoven[slachtoffer 1] heeft mishandeld door (met kracht en/of met geschoeide voet) op/tegenhet hoofd van die [slachtoffer 1] te trappen/schoppen en/of(met kracht en/of met gebalde vuist) tegen het hoofd en/of tegen anderelichaamsdelen van die [slachtoffer 1] te slaan/stompen;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
Feit 2hij op of omstreeks 4 maart 2023 te Eindhoven [slachtoffer 2] heeft mishandeld doordie [slachtoffer 2] tegen diens/dier nek en/of hals te duwen en/of te slaan;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
Feit 3hij op of omstreeks 16 januari 2024 te Helmondter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf omaan [slachtoffer 3] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen-die [slachtoffer 3] heeft vast gepakt en/of-achterover en/of omver heeft getrokken en/of-(een sjaal en/of het hengsel van een tas om de hals van die [slachtoffer 3] heeftaangebracht en/of) een verwurging heeft aangelegd en/of-dat hengsel en/of die sjaal (krachtig) heeft aangetrokken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zoukunnen leiden:hij op of omstreeks 16 januari 2024 te Helmond [slachtoffer 3] heeft mishandeld door-die [slachtoffer 3] vast te pakken en/of-achterover en/of omver te trekken en/of-een sjaal en/of een hengsel van een tas om de hals van die [slachtoffer 3] aan te brengenen/of-een verwurging aan te leggen en/of-dat hengsel en/of die sjaal (krachtig) aan te trekken;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
De zaak met parketnummer 01.119927.23:
Deze zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 13 juni 2024.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1hij op of omstreeks 10 mei 2023 te Eindhoveneen telefoon, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [bedrijf], in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeftweggenomenmet het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
( art 310 Wetboek van Strafrecht )
Feit 2:hij op of omstreeks 10 mei 2023 te Eindhovenin het besloten lokaal aan de [adres] bij winkelketen [bedrijf],althans bij een ander of anderen dan bij verdachte, in gebruikwederrechtelijk is binnengedrongen en/of aldaar vertoevende,immers was hem, verdachte, met ingang van 14 maart 2023 schriftelijk detoegang tot alle in Nederland gevestigde vestigingen van [bedrijf] ontzegd voorde duur van 12 maanden;
( art 138 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
De zaak met parketnummer 01.069890.23:
Deze zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 13 juni 2024.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 09 juli 2024 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
Feit 1hij op of omstreeks 4 september 2022 te Eindhovenaan [slachtoffer 4]opzettelijkzwaar lichamelijk letsel, te weten een blijvende litteken in het gezicht, heefttoegebracht door die [slachtoffer 4] meermalen, althans eenmaal, met een mesen/of schaar en/of sleutel(bos), althans een scherp voorwerp, in/op/tegen hetgezicht, althans het hoofd te steken en/of te duwen en/of te slaan en/of te raken;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zoukunnen leiden:
hij op of omstreeks 4 september 2022 te Eindhoventer uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf omaan [slachtoffer 4]opzettelijkzwaar lichamelijk letsel toe te brengendie [slachtoffer 4] meermalen, althans eenmaal met een mes en/of schaar en/ofsleutel(bos), althans een scherp voorwerp, in/op/tegen het gezicht, althans hethoofd heeft gestoken en/of geduwd en/of geslagen en/of geraakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
Feit 2hij op of omstreeks 4 september 2022 te Eindhoven[slachtoffer 4] heeft mishandeld door die [slachtoffer 4] meermalen, althanseenmaal- in/op/tegen het gezicht, althans het hoofd te slaan/stompen en/of- op/tegen het lichaam te schoppen/trappen;
- met een scherp voorwerp in de buik en/of vingers te steken;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
De zaak met parketnummer 01.335819.23:
Deze zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 13 juni 2024.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 26 april 2021 te Somerenopzettelijk en wederrechtelijk een raam en/of een of meerdere bloempot(ten) en/ofeen fietsenrek en/of een muur(plaat) van een pand, in elk geval enig goed, dat/diegeheel of ten dele aan [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 3], in elk geval aaneen ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/ofweggemaakt;
( art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De vorderingen na voorwaardelijke veroordeling.
T.a.v. de zaak met parketnummer 01.036126.22
De zaak met parketnummer 01.036126.22 is aangebracht bij vordering van 15 april 2024. Deze vordering heeft betrekking op het vonnis van de politierechter te 's-Hertogenbosch van 20 mei 2022. Een kopie van de vordering is aan dit vonnis gehecht.
T.a.v. de zaak met parketnummer 01.184961.22
De zaak met parketnummer 01.184961.22 is aangebracht bij vordering van 15 april 2024. Deze vordering heeft betrekking op het vonnis van de politierechter te 's-Hertogenbosch van 19 april 2023. Een kopie van de vordering is aan dit vonnis gehecht.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaardingen geldig zijn. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan.
Het standpunt van de officier van justitie:
De officier van justitie heeft zich - op de gronden zoals genoemd in het overgelegde op schrift gestelde requisitoir - op het standpunt gesteld dat de drie mishandelingen van [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3], zoals ten laste gelegd onder parketnummer 01.063691.23 onder feit 1 subsidiair, feit 2 en feit 3 subsidiair, wettig en overtuigend bewezen kunnen worden. Ten aanzien van de onder feit 1 primair en feit 3 primair ten laste gelegde pogingen tot zware mishandeling dient verdachte vrijgesproken te worden omdat de handelingen van verdachte niet gekwalificeerd kunnen worden als pogingen tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Ten aanzien van parketnummer 01.069890.23 kunnen de onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling en de onder feit 2 ten laste gelegde mishandeling van slachtoffer [slachtoffer 4] wettig en overtuigend worden bewezen. Van de onder 1 primair ten laste gelegde zware mishandeling dient verdachte vrijgesproken te worden wegens het gebrek aan informatie over het toegebrachte letsel.
Ook de twee feiten zoals ten laste gelegd onder parketnummer 01.119927.23 alsmede het feit zoals ten laste gelegd onder parketnummer 01.335819.23 kunnen wettig en overtuigend bewezen worden.
Het standpunt van de verdediging.
Ten aanzien van de zaak met parketnummer 01.063691.23 is het volgende aangevoerd.
Verdachte dient vrijgesproken te worden van de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling, nu niet vastgesteld kan worden dat verdachte tegen het hoofd van het slachtoffer heeft geschopt. Er is over en weer geslagen, maar dat is onvoldoende om tot een kwalificatie van poging tot zware mishandeling te komen. Bovendien is van opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel geen sprake, ook niet in voorwaardelijke zin, en het letsel van het slachtoffer kan - wegens het gebrek aan informatie - niet als zwaar lichamelijk letsel aangemerkt worden. De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de bewezenverklaring van de onder 1 subsidiair ten laste gelegde mishandeling, met uitzondering van het schoppen tegen het hoofd.
Van de onder 2 ten laste gelegde mishandeling dient verdachte vrijgesproken te worden omdat er gelet op het onderlinge contact tussen de getuigen en aangever gerede twijfel bestaat met betrekking tot dit feit.
Ten aanzien van de onder 3 primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling dient verdachte vrijgesproken te worden. Op de camerabeelden zijn geen verwurgingshandelingen te zien. Er is louter een confrontatie te zien waarbij verdachte het slachtoffer als het ware naar achteren trekt, waardoor zij op de grond belandt. Het gaat om een ruzie waarbij geduwd en getrokken is, maar van opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel is geen sprake. Daarnaast ontbreekt (medische) informatie over het letsel van het slachtoffer. Ten aanzien van de bewezenverklaring van de onder feit 3 subsidiair ten laste gelegde mishandeling refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het vastpakken en omver trekken van het slachtoffer. Van het overige dient verdachte partieel vrijgesproken te worden.
Ten aanzien van de zaak met parketnummer 01.069890.23 is het volgende aangevoerd. Gelet op de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad en het ontbreken van de nodige (medische) informatie in deze zaak, kan het letsel van het slachtoffer niet gekwalificeerd worden als zwaar lichamelijk letsel. Daarnaast ontkent verdachte dat hij het slachtoffer heeft gestoken. Op basis van het dossier kan ook niet worden vastgesteld dat verdachte gestoken heeft en waarmee hij dat gedaan zou hebben. Verdachte heeft verklaard dat hij een ring om had. Als de verwondingen daarmee zouden zijn aangebracht, dan is dat onbewust gedaan. Van opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel is dan ook geen sprake. Gelet op het voorgaande dient verdachte vrijgesproken te worden van zowel de voltooide zware mishandeling, zoals ten laste gelegd onder feit 1 primair, als de poging tot zware mishandeling, zoals ten laste gelegd onder feit 1 subsidiair. Ten aanzien van de bewezenverklaring van de onder feit 2 ten laste gelegde mishandeling refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank, met uitzondering van het steken.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat hij zich ten aanzien van de bewezenverklaring refereert aan het oordeel van de rechtbank ter zake van het onder parketnummer 01.335819.23 ten laste gelegde feit en de onder parketnummer 01.119927.23 ten laste gelegde feiten.
Het oordeel van de rechtbank.
De bewijsmiddelen.
Omwille van de leesbaarheid van het vonnis wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan. Deze is als bijlage bij dit vonnis gevoegd en de inhoud van die bijlage dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
T.a.v. parketnummer 01.063691.23:
T.a.v. feit 1 (primair en subsidiair):
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen - zoals opgenomen in de bewijsbijlage - vast dat slachtoffer [slachtoffer 1] op 4 maart 2023 te Eindhoven door verdachte met geschoeide voet tegen het hoofd is getrapt of geschopt en met gebalde vuist tegen het hoofd en tegen andere lichaamsdelen is geslagen of gestompt. Op basis van de foto’s van het letsel en de verklaring van [slachtoffer 1] concludeert de rechtbank dat het geweld pijn en letsel heeft veroorzaakt, zoals bewusteloosheid, duizelingen, pijn in de nek en in het hoofd alsmede pijn in de schouders, schouderbladen en borstbeen. Ook was het slachtoffer misselijk en moest hij overgeven als gevolg van het op hem uitgeoefende geweld.
Naar het oordeel van de rechtbank kan uit een en ander (zoals aard en plaats van verwondingen) niet zonder meer worden afgeleid dat er ook een aanmerkelijke kans op zwaar(der) lichamelijk letsel is geweest. En hoewel er sprake is geweest van geweld, valt verder niet goed vast te stellen of de verdachte op een zodanig krachtige wijze geweld heeft gebruikt dat een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel op grond daarvan moet worden aangenomen. Op grond van de inhoud van het dossier kan immers niet worden vastgesteld hoe en met welke intensiteit verdachte het slachtoffer tegen het hoofd heeft geschopt en tegen het hoofd en/of andere lichaamsdelen heeft geslagen/gestompt. Met de officier van justitie en raadsman is de rechtbank dan ook van oordeel dat de poging tot zware mishandeling, zoals ten laste gelegd onder feit 1 primair, niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het onder 1 primair ten laste gelegde feit.
De rechtbank is, gelet op hetgeen reeds hiervoor is overwogen, van oordeel dat er wel voldoende wettig en overtuigend bewijs is voor de onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde mishandeling van [slachtoffer 1].
T.a.v. feit 2:
Gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen - zoals opgenomen in de bewijsbijlage - is de rechtbank van oordeel dat verdachte op 4 maart 2023 te Eindhoven slachtoffer [slachtoffer 2] heeft mishandeld door hem tegen zijn nek en/of hals te duwen en/of te slaan. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij door verdachte is geduwd en geslagen. Dat verdachte aangever heeft aangevallen is ook door getuigen waargenomen en verdachte heeft het duwen ter terechtzitting erkend. Van het letsel aan de hals van [slachtoffer 2] bevinden zich foto’s in het dossier en het letsel is ook door een verbalisant waargenomen. Dit bij [slachtoffer 2] waargenomen letsel past bij het duwen en slaan van verdachte tegen zijn hals. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de mishandeling van [slachtoffer 2], zoals ten laste gelegd onder feit 2, wettig en overtuigend bewezen.
T.a.v. feit 3 (primair en subsidiair):
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen - zoals opgenomen in de bewijsbijlage - vast dat slachtoffer [slachtoffer 3] op 16 januari 2024 te Helmond door verdachte is vastgepakt en achterover of omver is getrokken. Zij heeft hierdoor pijn en letsel opgelopen aan haar hals. Van het letsel bevinden zich foto’s in het dossier en het letsel is ook door verbalisanten waargenomen.
Ondanks de vaststelling dat sprake is geweest van geweld, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte handelingen heeft verricht die gekwalificeerd kunnen worden als een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank heeft de camerabeelden bekeken en heeft daarop - in tegenstelling tot de officier van justitie - niet kunnen waarnemen dat verdachte - door middel van de sjaal dan wel het hengsel van de tas van het slachtoffer - een verwurging heeft aangelegd om de nek van het slachtoffer en deze heeft aangetrokken, nadat hij het slachtoffer omver / achterover had getrokken. De rechtbank ziet ook op een ander moment geen bewuste verwurgingsactie van verdachte. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 3], zoals ten laste gelegd onder feit 3 primair, niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het onder 3 primair ten laste gelegde feit.
De rechtbank is, gelet op hetgeen reeds hiervoor is overwogen, van oordeel dat er wel voldoende wettig en overtuigend bewijs is voor de onder feit 3 subsidiair ten laste gelegde mishandeling van [slachtoffer 3], met uitzondering van de laatste drie gedachtestreepjes die zien op het aanbrengen van een sjaal en/of hengsel van een tas om de hals van het slachtoffer, het aanleggen van een verwurging en het aantrekken van de sjaal en/of het hengsel van de tas. Van dit deel van de tenlastelegging zal verdachte partieel worden vrijgesproken.
T.a.v. parketnummer 01.069890.23:
T.a.v. feit 1 (primair en subsidiair):
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen - zoals opgenomen in de bewijsbijlage - vast dat er op 4 september 2022 te Eindhoven een vechtpartij heeft plaatsgevonden tussen verdachte en slachtoffer [slachtoffer 4]. Op basis van de verklaring van het slachtoffer, de foto’s van het letsel in het dossier, concludeert de rechtbank dat het door verdachte toegepaste geweld pijn en letsel heeft veroorzaakt bij het slachtoffer. Het letsel bestaat onder meer uit twee hechtingen op zijn rechter wang.
Onder verwijzing naar het overzichtsarrest van de Hoge Raad uit 2018 (vindplaats: ECLI:NL:HR:2018:1051) alsmede de aanvulling hierop door de Hoge Raad in 2021 (vindplaats: ECLI:NL:HR:2021:1067) overweegt de rechtbank dat voornoemd letsel niet zonder meer gekwalificeerd kan worden als zwaar lichamelijk letsel. Nu niet duidelijk is met welk voorwerp gestoken is, de medische informatie met betrekking tot de verwondingen ontbreekt en er geen nadere informatie bekend is over onder meer het uitzicht op (volledig) herstel en de aanwezigheid van restschade, kan de rechtbank niet vaststellen dat de verwondingen kunnen worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank verdachte vrijspreken van de onder 1 primair ten laste gelegde zware mishandeling. De rechtbank is van oordeel dat er wel voldoende wettig en overtuigend bewijs is voor de onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 4]. Zij overweegt hiertoe als volgt.
Op basis van de inhoud van de bewijsmiddelen - zoals opgenomen in de bewijsbijlage – stelt de rechtbank vast dat verdachte het slachtoffer met een scherp voorwerp in het gezicht heeft gestoken. Hoewel het slachtoffer tijdens de vechtpartij niet heeft gezien dat en waarmee hij gestoken werd, heeft hij tijdens deze vechtpartij wel een steek in zijn rechterwang gevoeld. Uit de verklaring van het slachtoffer blijkt dat dit gebeurde nadat verdachte zijn bovenlijf had ontbloot. Toen verdachte een ontbloot bovenlijf had, zijn er ook volgens getuige [getuige] door hem (de rechtbank begrijpt dat verdachte de man is met het baardje en ontbloot bovenlijf) steekbewegingen gemaakt. Bovendien verklaart getuige [getuige] dat verdachte een klein glinsterend voorwerp bij zich had. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van het slachtoffer voldoende steun vindt in de verklaring van getuige [getuige]. Bovendien past het bij het slachtoffer aangetroffen letsel, te weten onder andere een snee op zijn wang, bij voornoemde verklaringen.
De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van verdachte, te weten: het maken van stekende bewegingen, met een scherp voorwerp, richting het hoofd van het slachtoffer, tijdens een vechtpartij, naar hun uiterlijke verschijningsvorm (minst genomen) moeten worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de – naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk te achten – kans dat dit gevolg zou intreden bewust heeft aanvaard. De rechtbank is dan ook van oordeel dat sprake is van (voorwaardelijk) opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 4] wettig en overtuigend bewezen kan worden.
T.a.v. feit 2:
In aanvulling op hetgeen hiervoor reeds onder feit 1 uiteengezet en overwogen is, stelt de rechtbank op basis van de inhoud van de bewijsmiddelen - zoals opgenomen in de bewijsbijlage - tevens vast dat verdachte [slachtoffer 4] op 4 september 2022 te Eindhoven meermalen in, op, of tegen het gezicht, althans het hoofd, heeft geslagen/gestompt, tegen het lichaam heeft geschopt/getrapt en dat hij met een scherp voorwerp in de buik en vingers van het slachtoffer heeft gestoken. Hierdoor heeft het slachtoffer pijn en letsel opgelopen. [slachtoffer 4] had onder andere een snee aan de ringvinger die volgens een verbalisant zeker door een steekwapen zou zijn veroorzaakt. Deze snee is met vier hechtingen gehecht. Verder had het slachtoffer ter hoogte van zijn navel ook een snee waarvoor hij twee hechtingen heeft gekregen. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het onder 2 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Eendaadse samenloop
Ten aanzien van de bewezenverklaarde poging tot zware mishandeling (feit 1 subsidiair) enerzijds en de mishandeling (feit 2) anderzijds overweegt de rechtbank dat deze feiten op dezelfde tijd en plaats hebben plaatsgevonden en zo nauw met elkaar samen hangen dat de verdachte daarvan in wezen één verwijt kan worden gemaakt. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat sprake is van eendaadse samenloop als bedoeld in artikel 55 van het Wetboek van Strafrecht.
Overige verweren
De - overige - door de verdediging gevoerde verweren ten aanzien van de feiten zoals ten laste gelegd onder de parketnummers 01.063691.23 en 01.069890.23 merkt de rechtbank aan als bewijsverweren. Deze verweren worden weerlegd door de inhoud van de - in de bijlage opgenomen - bewijsmiddelen.
T.a.v. de parketnummers 01.119927.23 en 01.335819.23:
Op grond van de inhoud van de - in de bijlage opgenomen - bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de onder parketnummer 01.119927.23 en onder parketnummer 01.335819.23 ten laste gelegde gedragingen, zoals omschreven onder de bewezenverklaring.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de in de bijlage uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
T.a.v. parketnummer 01.063691.23:
op 4 maart 2023 te Eindhoven, [slachtoffer 1] heeft mishandeld door met geschoeide voet tegen het hoofd van die [slachtoffer 1] te trappen/schoppen en met kracht en met gebalde vuist tegen het hoofd en tegen andere lichaamsdelen van die [slachtoffer 1] te slaan/stompen.
Feit 2:
op 4 maart 2023 te Eindhoven, [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] tegen diens nek en/of hals te duwen en/of te slaan.
op 16 januari 2024 te Helmond [slachtoffer 3] heeft mishandeld door-die [slachtoffer 3] vast te pakken en-achterover en omver te trekken.
T.a.v. parketnummer 01.119927.23:
Feit 1:
op 10 mei 2023 te Eindhoven, een telefoon die aan [bedrijf] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Feit 2:
op 10 mei 2023 te Eindhoven, in het besloten lokaal aan de [adres] bij winkelketen [bedrijf] in gebruik wederrechtelijk is binnengedrongen, immers was hem, verdachte, met ingang van 14 maart 2023 schriftelijk de toegang tot alle in Nederland gevestigde vestigingen van [bedrijf] ontzegd voor de duur van 12 maanden.
T.a.v. parketnummer 01.069890.23:
op 4 september 2022 te Eindhoven, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 4] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer 4] met een scherp voorwerp, in het gezicht heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Feit 2:
op 4 september 2022 te Eindhoven [slachtoffer 4] heeft mishandeld door die [slachtoffer 4] meermalen- in/op/tegen het gezicht, althans het hoofd te slaan/stompen en- tegen het lichaam te schoppen/trappen;
- met een scherp voorwerp in de buik en vingers te steken.
Feit 1 subsidiair en feit 2 zijn in eendaadse samenloop begaan.
T.a.v. parketnummer 01.335819.23:
op 26 april 2021 te Someren opzettelijk en wederrechtelijk een raam en bloempotten en een fietsenrek en een muur(plaat) van een pand, dat/die aan [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 3] toebehoorde(n) heeft vernield of beschadigd.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
De strafbaarheid van de feiten.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en maatregelen.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte wordt opgelegd een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte reeds heeft doorgebracht in voorarrest, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Aan het voorwaardelijk strafdeel dienen de voorwaarden te worden verbonden, zoals geformuleerd door de reclassering in het advies van 24 juni 2024, te weten: een meldplicht, klinische behandeling, drugsverbod en alcoholverbod. Vanwege de kans op recidive van een geweldsdelict, dienen de voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te worden verklaard. Bij het formuleren van de strafeis is onder meer rekening gehouden met de omstandigheid dat het gaat om steeds terugkerend geweld tegen personen dat gepaard gaat met middelengebruik. Ook is acht geslagen op de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten, de omstandigheid dat sprake is van recidive en het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft verzocht aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het reeds ondergane voorarrest. Daarnaast dient aan verdachte een voorwaardelijk strafdeel opgelegd te worden, waaraan de bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals geformuleerd door de reclassering. Er is zelfinzicht en motivatie voor gedragsverandering en verdachte is bereid zich aan deze voorwaarden te houden. De verdediging verzet zich niet tegen een proeftijd van drie jaren en de dadelijke uitvoerbaarheid van de voorwaarden, zoals gevorderd door de officier van justitie.
Het oordeel van de rechtbank.
Algemeen
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Verder houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Daarnaast heeft de rechtbank bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten.
Strafverzwarende omstandigheden
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een vijftal geweldsdelicten, te weten: een poging tot zware mishandeling [parketnummer 01.069890.23, feit 1 subsidiair] en vier mishandelingen [parketnummer 01.063691.23, feit 1 subsidiair, feit 2 en feit 3, en parketnummer 01.069890.23, feit 2]. In dit verband weegt de rechtbank het navolgende mee. Het gewelddadige karakter van de door verdachte gepleegde strafbare feiten laat zien dat verdachte er niet voor terugschrikt om geweld tegen anderen te gebruiken. Verdachte heeft een grote inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers en hun lichamelijke integriteit aangetast. Voorts overweegt de rechtbank dat verdachte zich bij zijn strafbaar handelen niet heeft bekommerd om de gevolgen. Het had ook heel anders kunnen aflopen met slachtoffer [slachtoffer 1], aangezien de gevolgen van het met geschoeide voet tegen het hoofd schoppen vele malen ernstiger hadden kunnen zijn. Datzelfde geldt voor slachtoffer [slachtoffer 4], waarbij het steken met een scherp voorwerp in de richting van het hoofd en lichaam, heel anders had kunnen aflopen. Dat het met de slachtoffers relatief goed is afgelopen, is een geluk dat niet aan de verdachte is te danken. Het op de slachtoffers uitgeoefende geweld moet een grote indruk op hen hebben gemaakt. Dat blijkt ook uit de verklaringen die door de slachtoffers zijn afgelegd bij de politie en uit de toelichting op de vorderingen tot schadevergoeding die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 4] hebben ingediend. Slachtoffers van dit soort ernstige geweldsdelicten ondervinden daar vaak nog jarenlang last van en de herinnering eraan hindert hen in hun dagelijks bestaan. Dergelijk gedrag, in de openbaarheid vertoond, versterkt bovendien in de samenleving aanwezige gevoelens van angst en onveiligheid. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij steeds door anderen onheus en respectloos werd bejegend. De rechtbank overweegt hiertoe dat - voor zover van een dergelijke bejegening al sprake was - het toepassen van geweld niet de manier is om conflicten op te lossen en dat dit geen excuus is om dergelijke ernstige strafbare feiten te plegen. Verdachte had anders kunnen en moeten handelen dan hij heeft gedaan. De rechtbank neemt verdachte dit kwalijk.
Naast bovengenoemde feiten heeft verdachte zich ook schuldig gemaakt aan winkeldiefstal [parketnummer 01.119927.23, feit 1], het negeren van een hem opgelegd winkelverbod [parketnummer 01.119927.23, feit 2] en het opzettelijk en wederrechtelijk vernielen en beschadigen van goederen die aan een ander toebehoren [parketnummer 01.335819.23]. Dergelijke brutale misdrijven veroorzaken niet alleen overlast en schade, maar ook gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving. Verdachte heeft zich van dit alles niets aangetrokken. Daar komt bij dat uit het handelen van verdachte minachting spreekt voor andermans eigendommen. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Strafverzwarende omstandigheden
Kijkend naar de persoon van verdachte houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten en dat hij de bewezenverklaarde feiten heeft gepleegd in twee lopende proeftijden. Noch de eerdere veroordelingen, noch het feit dat hem twee voorwaardelijke straffen boven het hoofd hingen hebben verdachte er kennelijk van weerhouden wederom strafbare feiten te plegen. Daarnaast heeft de rechtbank bij het bepalen van de strafmaat rekening gehouden met de omstandigheid dat het steeds gaat om geweld gepleegd onder invloed van verdovende middelen.
Strafmatigende omstandigheden
Bij het bepalen van de strafmaat zal de rechtbank rekening houden met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank komt immers tot een veroordeling van het bewezenverklaarde, terwijl dit onder meer strafbare feiten betreffen die gepleegd zijn in de periode voorafgaand aan de eerdere veroordelingen van verdachte. Ook zal de rechtbank ten aanzien van de zaak met parketnummer 01.069890.23 bij de bepaling van de strafmaat rekening houden met het bepaalde in artikel 55 van het Wetboek van Strafrecht, nu de poging tot zware mishandeling en de mishandeling van [slachtoffer 4] in eendaadse samenloop zijn begaan. Daarnaast weegt de rechtbank mee dat verdachte ter terechtzitting enige mate van zelfinzicht en motivatie tot gedragsverandering heeft getoond. Ook heeft hij zich bereid verklaard bij oplegging van een voorwaardelijk strafdeel zich te houden aan de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering in haar rapport d.d. 24 juni 2024.
De strafsoort, strafmaat en strafmodaliteit
Oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die gelijk is aan de duur van het voorarrest, zoals voorgesteld door de verdediging, doet naar het oordeel van de rechtbank geen recht aan de aard en ernst van het bewezenverklaarde. Hoewel de rechtbank de officier van justitie niet geheel volgt ten aanzien van de bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten, zal zij de officier van justitie wel volgen in haar strafeis, omdat de rechtbank van oordeel is dat deze straf in overeenstemming is met de aard en ernst van het bewezenverklaarde.
Conclusie
De rechtbank zal aan verdachte opleggen een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze gevangenisstraf in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank zal een deel van deze straf, te weten 4 maanden, voorwaardelijk opleggen. De rechtbank beoogt hiermee enerzijds de ernst van de door de verdachte gepleegde strafbare feiten tot uitdrukking te brengen en anderzijds door invloed uit te oefenen op het gedrag van de verdachte het door verdachte opnieuw plegen van een strafbaar feit tegen te gaan. Aan het voorwaardelijke strafdeel zullen de bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals geadviseerd door de reclassering, te weten: een meldplicht, klinische behandeling, drugsverbod en alcoholverbod. Vanwege de hoge kans op recidive van een geweldsdelict, zal de rechtbank bepalen dat de voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn. Gelet op de aard en de ernst van de feiten alsmede de omstandigheden waaronder deze zijn begaan acht de rechtbank het passend en geboden dat een proeftijd voor de duur van drie jaar wordt vastgesteld.
Dat betekent dat verdachte over circa 1,5 maand vrij komt. Hierna is het aan verdachte om zichzelf te bewijzen en de daad bij het woord te voegen om zijn leven te beteren en mee te werken aan de hulpverlening die hem voor een laatste maal geboden wordt. Doet verdachte dit niet, dan hangen hem nog 4 maanden gevangenisstraf boven zijn hoofd.