Uitspraak
1.[eiser 1] ,
2.
[eiser 2],
3.
[eiser 3],
4.
[eiser 4],
Gedaagde zal worden aangeduid als: ‘de Ontvanger’.
1.Inleiding en samenvatting
2.De procedure
3.De feiten
* geld en roerende zaken die [eiser 1] aan de gemeente [plaats] verschuldigd is;
4.Het geschil
€ 102.182,00 aan schadevergoeding plus een nader vast te stellen bedrag en een bedrag van
€ 50.000,00 aan immateriële schadevergoeding;
€ 87.065,98 aan schadevergoeding plus een nader vast te stellen bedrag en een bedrag van
€ 50.000,00 aan immateriële schadevergoeding;
5.De beoordeling
€ 23.462,00. Hij heeft deze schade gespecificeerd in bijlage 9 (pagina 11) bij de dagvaarding. [eisers] stelt dat de auto zware schade heeft opgelopen tijdens de bewaring en hierdoor in waarde is gedaald. Hij betoogt dat de Ontvanger tijdens de bewaarneming niet als een "goed huisvader" voor de auto heeft gezorgd. Volgens [eiser 1] is de auto op 2 mei 2016 aangekocht voor een bedrag van € 27.500,00 en is deze na herstel op 22 november 2021 getaxeerd op een bedrag van € 1.013,00. De waardevermindering bedraagt in totaal € 26.487,00. Aan de hand daarvan heeft [eiser 1] de opgetreden waardevermindering tijdens de beslagperiode van 256 weken, berekend op een bedrag van € 23.462,00. Dit komt neer op een bedrag van € 91,65 per week.
€ 25.619,83, gelijk aan de waarde van de Mercedes Sprinter. Daarbij heeft zij overigens niet aangevoerd dat de bestelbus door toedoen van de Ontvanger is beschadigd en dit een reden is voor de lagere verkoopprijs. [eiser 2] betoogt dat zij door de verkoop schade heeft geleden, gelijk aan het verschil tussen beide bedragen. Zij heeft dit echter onvoldoende onderbouwd. Dat de Ford Transit ten tijde van de verkoop feitelijk een waarde had van € 25.619,83 is door de Ontvanger gemotiveerd betwist. Hij heeft aangevoerd dat de waarde van de Ford Transit niet kan worden vergeleken met de waarde van de Mercedes Sprinter. De Ontvanger heeft daarbij opgemerkt dat de Ford Transit ten tijde van de beslaglegging bijna 6 jaar oud was en een cataloguswaarde had van € 33.259,00, terwijl de Mercedes Sprinter van [eiser 2] een cataloguswaarde had van € 50.687,00 en ten tijde van de aankoop 4 1/2 jaar oud was. Beide vervoersmiddelen zijn dus onvoldoende vergelijkbaar om aan de hand daarvan de schade te bepalen. Dat de Ontvanger de Ford Transit om andere redenen voor een te laag bedrag heeft verkocht blijkt bovendien verder nergens uit. Dit betekent dat de schade niet kan worden vastgesteld op de door [eisers] bepleite wijze.
total losswas en onbruikbaar. [eiser 1] vordert de kosten van vervangend vervoer van € 14.250,00 en een bedrag van € 8.000,00, zijnde de waarde van de trekker, die verloren is gegaan.
“als bewaarder over de in beslag genomen levende have heb ik aangesteld [eiser 1] en [eiser 2] voor het verzorgen onderhouden voeren om niet”.
Parl. Gesch. Inv.
, p. 394; Pitlo 6, negende druk, p. 294 (Du Perron): mits redelijk en verantwoord, evenals bij opdracht).
€ 140,00 in rekening is gebracht voor de administratieve verwerking van de beslaglegging en erkent ook dat die schade voor vergoeding in aanmerking komt. De gevorderde schade is daarom toewijsbaar.
28 april 2016 dan wel 7 april 2021. Omdat het hier schade betreft als gevolg van het onrechtmatige beslag op 21 december 2016, is deze schade op 28 april 2016 nog niet ontstaan en is er geen grond voor toewijzing van de wettelijke rente vanaf die datum. De rente zal daarom worden toegewezen over de toewijsbare schadebedragen vanaf 7 april 2021 met uitzondering van de schade ‘kosten juridische bijstand’. [eiser 2] heeft onderbouwd dat deze kosten tot 25 mei 2021 € 6.831.24 zijn geweest en na 25 mei
€ 6.831,24 vanaf 7 april 2021 en over een bedrag van € 14.281,00 vanaf 25 mei 2021.
- € 2.904,00 (Volkswagen [kenteken 2] )
- € 140,00 (kosten beslag bankrekening)
- € 7.959,29 (Mercedes [kenteken 3] )
- € 8.750,00 (Deutz trekker
- € 4.000,00 (schade paardenkoetsen)
- € 2.700,00 (stalling en verzorging paarden)
- € 650,00 (Ford Transit [kenteken 1] )
- € 2.700,00 (stalling en verzorging paarden)
- € 14.281,00 (kosten juridische bijstand)
6.De beslissing
€ 23.409,29 vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 7 april 2021 tot aan de dag van voldoening;
€ 17.631,00 vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 7 april 2021 over € 10.181,24 en vanaf 25 mei 2021 over € 17.631,00 tot aan de dag van voldoening;