ECLI:NL:RBOBR:2024:324

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
1 februari 2024
Publicatiedatum
31 januari 2024
Zaaknummer
01.106412.23
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag met terbeschikkingstelling en verpleging van overheidswege na bewezenverklaring van ontoerekeningsvatbaarheid

Op 1 februari 2024 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 23 april 2023 in Eindhoven een medebewoner heeft doodgeslagen met een halterstang. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor voorbedachte rade, maar dat de verdachte wel schuldig was aan doodslag. De verdachte werd als volledig ontoerekeningsvatbaar beschouwd, wat werd bevestigd door een Pro Justitia rapportage. De rechtbank ontsloeg de verdachte van alle rechtsvervolging en legde de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege op, gezien het hoge recidiverisico en de ernstige psychische aandoeningen van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte ten tijde van het delict niet in staat was om de realiteit te onderscheiden en dat zijn handelen voortkwam uit een spontane beslissing in een gemoedsopwelling. De rechtbank behandelde ook vorderingen van benadeelde partijen, waarbij materiële en immateriële schadevergoeding werd toegewezen aan de moeder van het slachtoffer, maar de zus van het slachtoffer werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering wegens onvoldoende onderbouwing.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Team strafrecht
Parketnummer: 01.106412.23
Datum uitspraak: 01 februari 2024
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1993] ,
wonende te [adres] ,
thans gedetineerd te: P.I. Vught, PPC.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 1 augustus 2023, 25 oktober 2023 en 18 januari 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 27 juni 2023.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 25 oktober 2023 is gewijzigd, is aan verdachte ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 23 april 2023 te Eindhoven, althans in Nederland, [slachtoffer 1] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door ongeveer 51 keer, althans veelvuldig, althans meerdere malen, met een ijzeren staaf, (een zogenaamde dumbbell stang), althans met een zwaar en/of hard voorwerp op/tegen het hoofd en/of bovenlichaam te slaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 april 2023 te Eindhoven, althans in Nederland, [slachtoffer 1] , opzettelijk van het leven heeft beroofd, door ongeveer 51 keer, althans veelvuldig, althans meerdere malen, met een ijzeren staaf, (een zogenaamde dumbbell stang), althans met een zwaar en/of hard voorwerp op/tegen het hoofd en/of bovenlichaam te slaan.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewijsbeslissing.

Inleiding.
Op 23 april 2023 kreeg de politie een melding van een reanimatie op het terrein van psychiatrisch ziekenhuis [naam] in Eindhoven. Eenmaal ter plaatse hoorden de verbalisanten dat het ambulancepersoneel de reanimatie van [slachtoffer 1] (hierna: slachtoffer) staakten. Een medewerker van het psychiatrisch ziekenhuis nam de verbalisanten mee naar de vermoedelijke dader; een medebewoner in een lichtgekleurde trui die onder het bloed zat (hierna: de verdachte). De verdachte werd aangehouden en in voorarrest geplaatst.
Al snel bleek dat de verdachte dusdanig ernstige psychologische en/of psychiatrische problemen had dat hij, gelet op de beginselen van een behoorlijk proces, nog niet verhoord kon worden door de politie. Op 27 juli 2023 verklaarde verdachte bij de politie dat hij een medebewoner op het hoofd had geslagen met een ijzer van de fitness (de rechtbank begrijpt: een halterstang of dumbellstang).
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van moord. De verdachte heeft, aldus de officier van justitie, een vreselijke daad willen stellen door het slachtoffer te doden. Verdachte heeft zich, gedurende een tijdsspanne van twee uur, althans in ieder geval gedurende een tijdsspanne van twee minuten, (kunnen) beraden op zijn genomen besluit.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van de primair tenlastegelegde moord. Uit het dossier blijkt, aldus de raadsman, op geen enkele wijze dat er sprake is van een moment van bezinning over het door de verdachte genomen besluit. Ten aanzien van de tenlastegelegde doodslag heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank.
Het standpunt van de officier van justitie over voorbedachte raad.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. Volgens de officier van justitie heeft verdachte eerder die ochtend al het besluit genomen om het slachtoffer te doden en heeft hij dus voldoende tijd gehad om zich te (kunnen) beraden op dit voorgenomen besluit. Daartoe wijst zij 07.59 uur dan wel 09.57 uur aan als ‘startmoment’ voor de periode van beraad. De officier van justitie heeft verdachtes voorgenomen besluit geplaatst tegen de achtergrond van een al langer lopend conflict tussen verdachte en het slachtoffer. Op basis van camerabeelden van [naam] en video’s op de telefoon van verdachte heeft de officier van justitie daarnaast geconcludeerd dat er die ochtend mogelijk twee contactmomenten zijn geweest tussen verdachte en het slachtoffer.
Vrijspraak voorbedachte raad.
Uit de inhoud van de hierna opgenomen bewijsmiddelen volgt dat verdachte het slachtoffer éénenvijftig keer met een halterstang heeft geslagen, waarvan in elk geval twintig keer op het hoofd. De slagen zijn toegebracht in een tijdsbestek van 1 minuut en 12 seconden. Verdachte heeft hierover ter zitting verklaard dat hij het slachtoffer heeft geslagen nadat hij hem ‘fuck de Koran, fuck Mekka’ had horen roepen, waardoor verdachte zich diep beledigd voelde.
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waar de rechtbank het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten.
Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank geen aanknopingspunten voor het oordeel dat verdachte planmatig heeft gehandeld om een eerder genomen besluit uit te voeren. Uit het dossier kan niet worden afgeleid dat verdachte doelbewust naar de kamer van het slachtoffer is gegaan met het plan om hem te doden met de halterstang. De rechtbank betrekt hierbij dat niet is gebleken van een specifiek conflict tussen verdachte en het slachtoffer. Verdachte is de enige die dat heeft verklaard, terwijl uit de verklaringen van het personeel van de GGZ-instelling niet is gebleken van zo’n conflict. Ter terechtzitting heeft verdachte bovendien verklaard dat het niet goed ging tussen hem en andere patiënten op de afdeling. Hij voelde zich slecht behandeld door hen, niet uitsluitend door het slachtoffer. Evenmin is komen vast te staan dat er eerder die dag daadwerkelijk contactmomenten zijn geweest tussen verdachte en het slachtoffer die zouden hebben bijgedragen aan het ontstaan van een voornemen om het slachtoffer te doden.
Uit het dossier blijkt wel dat verdachte die ochtend voortdurend in de weer is geweest. Soms ook met voorwerpen zoals de halterstang, maar ook met zijn telefoon en een bakje water op het dakterras. Aan die handelingen van verdachte kent de rechtbank een andere betekenis toe dan de officier van justitie. Dat geldt ook voor de foto’s en video’s die verdachte voorafgaand aan het feit heeft (op-)genomen. Uit het dossier volgt dat verdachte die ochtend floride psychotisch was en religieuze wanen had. Nu de gesproken teksten onsamenhangend waren en voornamelijk algemene Koranteksten betroffen, beschouwt de rechtbank de foto’s en (gesproken teksten bij) de video’s dan ook als een uiting van die wanen en niet als aankondiging van het voornemen om het slachtoffer te doden of als opmaat naar een door hem te plegen levensdelict.
Naar het oordeel van de rechtbank is het handelen van verdachte het gevolg van een spontane beslissing die is genomen in een gemoedsopwelling omdat zijn geloof was beledigd. De rechtbank acht dan ook niet bewezen dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld en spreekt hem vrij van het primair tenlastegelegde.
Bewezenverklaring doodslag.
Voor een bewezenverklaring van de subsidiair ten laste gelegde doodslag is vereist dat het opzet van de verdachte, al dan niet in voorwaardelijke vorm, gericht was op de dood van het slachtoffer. Voorwaardelijke opzet op een bepaald gevolg, zoals hier op dodelijk letsel, is aanwezig indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of het handelen van de verdachte de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij gekeken moet worden naar de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Daarbij zal het moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Verdachte heeft éénenvijftig keer met een massief stalen voorwerp op het hoofd en tegen het lichaam van het slachtoffer geslagen. De rechtbank is van oordeel dat die gedragingen van verdachte, gelet op de aard daarvan en de omstandigheden waaronder die zijn verricht, naar haar uiterlijke verschijningsvorm moeten worden aangemerkt als zozeer op het toebrengen van dodelijk letsel bij het slachtoffer gericht te zijn dat het niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte met zijn handelen de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer bewust heeft aanvaard. Van aanwijzingen voor het tegendeel is daarbij niet gebleken. Ook verdachtes psychische stoornissen staan aan het aannemen van (voorwaardelijk) opzet niet in de weg.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven opgenomen bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
ten aanzien van het subsidiaire feit:
op 23 april 2023 te Eindhoven, [slachtoffer 1] , opzettelijk van het leven heeft beroofd door 51 keer met een ijzeren staaf (een dumbbell stang) op/tegen het hoofd en/of bovenlichaam te slaan.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden verklaard, gelet op de Pro Justitia (triple) rapportage van 28 augustus 2023.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft verzocht om verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar te verklaren. Het door hem gepleegde feit kan hem, gelet op de inhoud van de Pro Justitia rapportage, niet worden verweten.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank heeft onder meer kennisgenomen van de Pro Justitia rapportage van psychiater J.L.M. Dinjens, GZ-psycholoog R.J.A. van Helvoirt en forensisch milieuonderzoeker P. Gubbels. Uit het psychologisch en psychiatrisch onderzoek is -onder meer- naar voren gekomen dat ten tijde van het bewezenverklaarde feit bij verdachte sprake was van schizofrenie, een licht verstandelijke beperking (verstandelijke ontwikkelingsstoornis) en een andere gespecificeerde psychotrauma- of stressgerelateerde stoornis. Betrokkene was bovendien in aanloop naar en ten tijde van het tenlastegelegde floride psychotisch. Hij was naar alle waarschijnlijkheid gaan ‘rommelen’ met zijn medicatie, passend bij zijn gebrekkige probleeminzicht, als onderdeel van de schizofrenie en verstandelijke beperking. Hij is snel psychotisch gedecompenseerd en kreeg in toenemende mate last van psychotische belevingen met religieuze, megalomane en paranoïde wanen, hallucinaties en een sterke religieuze fixatie. Verdachte was, aldus de deskundigen, niet meer in staat de realiteit te onderscheiden en in vrijheid keuzes te maken. Zijn denken, voelen en handelen werd volledig bepaald door de psychotische stoornis. De deskundigen adviseren dan ook om verdachte het tenlastegelegde niet toe te rekenen.
De rechtbank heeft geen reden om aan de conclusies van de rapporteurs te twijfelen en neemt deze over. Het bewezen verklaarde feit kan verdachte wegens een ziekelijke stoornis geheel niet worden toegerekend. Verdachte wordt dan ook ontslagen van alle rechtsvervolging.

De motivering van de maatregelen.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel tot terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege wordt opgelegd.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van de door de officier gevorderde oplegging van de TBS-maatregel met verpleging van overheidswege.
Het oordeel van de rechtbank.
Verdachte heeft een medebewoner van [naam] doodgeslagen. Hij heeft, gedurende een tijdsbestek van 1 minuut en 12 seconden, éénenvijftig keer met een stalen staaf tegen het hoofd en/of het lichaam van het slachtoffer geslagen. Daarmee heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan doodslag, één van de zwaarste misdrijven die de Nederlandse strafwet kent. Verdachte heeft hem gedood in een psychiatrische instelling waar het slachtoffer al meer dan vijfentwintig jaar woonde, een plek waar hij zich bij uitstek veilig mocht wanen. De pijn en doodsangst die het slachtoffer in de laatste momenten van zijn leven moet hebben gevoeld is onvoorstelbaar. De nabestaanden blijven, zo blijkt uit de slachtofferverklaring van de zus van het slachtoffer, met een enorm verdriet en vele onbeantwoorde vragen achter. Hoe dit incident heeft kunnen plaatsvinden zal ook de rechtbank met haar vonnis niet kunnen beantwoorden.
Uit de triple rapportage is gebleken dat het denken, voelen en handelen van de verdachte ten tijde van het delict volledig werd bepaald door de psychotische stoornis. Verdachte was destijds volledig ontoerekeningsvatbaar, en ook ter terechtzitting is gebleken dat verdachte het incident en de consequenties daarvan minder ernstig en ingrijpend duidt dan een persoon zou doen die niet lijdt aan psychiatrische stoornis(sen). Verdachte wordt ontslagen van alle rechtsvervolging, zodat aan hem geen straf kan worden opgelegd.
Voor een antwoord op de vraag of aan verdachte een strafrechtelijke maatregel dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank acht geslagen op de rapporten over verdachte. In dat kader overwegen de deskundigen als volgt.
“Indien onbehandeld is het gevaar op herhaling met een ernstig geweldsmisdrijf, in te schatten als hoog. Zelfs intramuraal is het gevaar op herhaling, indien betrokkene in psychiatrisch opzicht niet stabiel functioneert en zijn denken (en mogelijk handelen) gedomineerd wordt door waandenkbeelden met een religieuze inhoud, als hoog in te schatten. Dit wordt bevestigd door risicotaxatie-instrumenten (HKT-R en SAPROF). Echter de belangrijkste risicofactor is het bestaan van een actieve psychose. Er is een zeer uitgebreide psychiatrische voorgeschiedenis met een eerdere oplegging van een strafrechtelijke behandelmaatregel naar aanleiding van een ernstig geweldsdelict. Er is sprake van een maligne en refractaire vorm van schizofrenie.
Er is een uitgebreid waansysteem met vooral religieuze en megalomane, maar in mindere mate ook paranoïde wanen, auditieve en visuele hallucinaties, desorganisatie, een sterke occupatie met het geloof, pathologische achterdocht, dysforie, angst en een gebrekkig probleeminzicht. Het bestaan van een actieve psychose is de belangrijkste risicofactor.
Betrokkene is er in slechte doen van overtuigd het centrum van het universum te zijn en te kunnen beschikken over anderen. De ‘mix’ van psychotische verschijnselen in combinatie met de verstandelijke beperking en het afwezige probleembesef maken
betrokkene in dat geval uitermate ‘gevaarlijk’. De prognose is ongunstig en hangt on-
der meer samen met de beperkte behandelbaarheid van de psychotische stoornis, de
verstandelijke beperking en het zeer gebrekkige probleeminzicht. Er zijn bovendien
nauwelijks of geen beschermende factoren. Betrokkene heeft geen netwerk, geen arbeids- of relatieverleden en is nimmer in staat geweest zichzelf te handhaven. Alleen de afwezigheid van middelenproblematiek kan als gunstig worden beoordeeld.
De aard en ernst van de stoornis i.c.m. het als hoog ingeschatte recidiverisico op een
ernstig geweldsdelict, zelfs in de intramurale setting, maakt dat de noodzakelijke behandeling langdurig van aard moet zijn en binnen een hoog beveiligde omgeving dient
plaats vinden. In de behandeling dient adequate instelling op antipsychotische medicatie en optimaal stabiliseren van het toestandsbeeld, centraal te staan. Hierbij dient ook rekening gehouden te worden met betrokkenes beperkte compliance, voortkomend uit het zeer gebrekkige probleeminzicht. Daarnaast is het van belang aandacht te geven aan de diagnostiek en behandeling van onderliggende trauma’s, het verbeteren van de copingvaardigheden en het langdurig inbedden in een omgevingsprothese. Gezien het ontbreken van ziektebesef, laat staan – inzicht, is een voorwaardelijk kader
niet haalbaar.”
De rapporteurs adviseren dan ook om aan verdachte de TBS-maatregel met verpleging van overheidswege op te leggen. De rechtbank neemt dit advies over.
Op grond van de Pro Justitia (triple) rapportage stelt de rechtbank vast dat ten tijde van de doodslag bij verdachte sprake was van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens zoals hiervoor nader is omschreven. Het gepleegde misdrijf is een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Om deze reden en vanwege de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen, zal de rechtbank de terbeschikkingstelling van verdachte gelasten en bepalen dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Gelet op het advies van de deskundigen is de rechtbank van oordeel dat uitsluitend een TBS-maatregel met verpleging van overheidswege een passende afdoening van deze zaak is. Deze maatregel zal de rechtbank dan ook opleggen. De maatregel wordt opgelegd wegens doodslag, een misdrijf dat is gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam, zodat de duur van de terbeschikkingstelling niet is gemaximeerd.
Het beslag.
De rechtbank is van oordeel dat het in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer, omdat het voorwerpen betreffen met behulp van welke het feit is begaan of voorbereid.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] .

De vordering.
[slachtoffer 2] , zijnde de zus van het slachtoffer, heeft vergoeding van de volgende schade gevorderd:
- € 316,95 € 316,95 aan materiële schokschade (factuur [bedrijf] );
- € 7.500,- € 7.500,- aan immateriële schokschade.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij geheel kan worden toegewezen. Daarbij heeft de officier van justitie tevens de rechtbank verzocht aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen en de wettelijke rente toe te kennen.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft zich ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling.
Vergoeding van schokschade.
De benadeelde partij heeft vergoeding gevorderd van materiële en immateriële schokschade. Schokschade betreft (materiële of immateriële) schade die ontstaat door het waarnemen van een gebeurtenis of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. Waar het bij affectieschade gaat om immateriële schade van een naaste of nabestaande als gevolg van een normschending jegens een ander (het slachtoffer), gaat het bij vergoeding van schokschade over schade die de benadeelde partij als nabestaande zelf lijdt. Onder schokschade valt niet het enkele verdriet en leed van een zus om het verlies van haar broer door een onrechtmatige daad. Degene die vergoeding vordert, moet zelf geestelijk letsel hebben opgelopen als direct gevolg van die waarneming of confrontatie.
Uit de toelichting bij de vordering tot schadevergoeding en hetgeen de benadeelde partij ter terechtzitting naar voren heeft gebracht in de uitoefening van haar spreekrecht is de rechtbank gebleken dat de benadeelde partij een nauwe (affectieve) band had met haar broer en dat de confrontatie met het lichaam van haar broer kort na zijn overlijden bij haar een hevige schok teweeggebracht heeft. De benadeelde partij en haar moeder konden hun broer en zoon uitsluitend aan zijn handen herkennen.
Naast deze hevige schok is voor vergoeding van schokschade vereist dat er sprake is van geestelijk letsel. Het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, moet in rechte kunnen worden vastgesteld. Dit zal in het algemeen slechts het geval zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Hiermee is beoogd tot uitdrukking te brengen dat de emotionele schok moet hebben geleid tot geestelijk letsel dat gelet op aard, duur en/of gevolgen ernstig is, en in voldoende mate objectiveerbaar. De vaststelling door de rechter dat daarvan sprake is in deze procedure, kan op informatie van een deskundige worden gebaseerd (vgl. HR 4 oktober 2016, ECLI:NL:HR:2016:2241 en HR 27 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2201). Als de rechter op grond van een rapportage van een deskundige tot het oordeel komt dat sprake is van geestelijk letsel, kan hij tot toewijzing van schadevergoeding overgaan, ook als in die rapportage geen diagnose van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld wordt gesteld (vgl. HR 28 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:958)
Door de benadeelde partij zijn een factuur en begeleidende e-mail van een behandelaar overgelegd waaruit blijkt dat zij een consult heeft gehad om over de situatie met haar overleden broer te praten en hoe zij emotioneel kon worden ondersteund in haar rouwproces. De rechtbank stelt vast dat de behandelaar geen medisch onderlegde beroepsbeoefenaar is en geen diagnose van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld heeft gesteld. Evenmin heeft de behandelaar een rapportage opgesteld waaruit blijkt van geestelijk letsel dat verder gaat dan rouwverwerking. De rechtbank kan op grond van hetgeen door de benadeelde partij is overgelegd niet concluderen dat er sprake is van geestelijk letsel. De vordering is onvoldoende volledig onderbouwd om de vordering te kunnen toewijzen, terwijl een nadere onderbouwing een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren.
De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering en kan haar vordering nader onderbouwen en aanbrengen bij de burgerlijke rechter.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] .

De vordering.
[slachtoffer 3] , zijnde de moeder van het slachtoffer, heeft vergoeding van de volgende schade gevorderd:
- € 1314,53 € 1314,53 aan materiële schade, zijnde kosten voor de uitvaart van het slachtoffer;
- € 17.500,- € 17.500,- aan immateriële schade (forfaitair bedrag aan affectieschade);
- € 7.500,- € 7.500,- aan immateriële schade (schokschade).
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij geheel kan worden toegewezen. Daarbij heeft de officier van justitie tevens de rechtbank verzocht aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen en de wettelijke rente toe te kennen.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft zich ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling.
De rechtbank beschouwt de gevorderde materiële schade en de gevorderde affectieschade als schade rechtstreeks geleden door het gepleegde delict en komt haar niet onredelijk voor. De gevorderde materiële schade en affectieschade worden dan ook toegewezen.
Vergoeding van schokschade.
De benadeelde partij heeft vergoeding gevorderd van materiële en immateriële schokschade. Schokschade betreft (materiële of immateriële) schade die ontstaat door het waarnemen van een gebeurtenis of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. Waar het bij affectieschade gaat om immateriële schade van een naaste of nabestaande als gevolg van een normschending jegens een ander (het slachtoffer), gaat het bij vergoeding van schokschade over schade die de benadeelde partij als nabestaande zelf lijdt. Onder schokschade valt niet het enkele verdriet en leed van een moeder om het verlies van haar kind door een onrechtmatige daad. Degene die vergoeding vordert, moet zelf geestelijk letsel hebben opgelopen als direct gevolg van die waarneming of confrontatie.
Uit de toelichting bij de vordering tot schadevergoeding is de rechtbank gebleken dat de benadeelde partij een nauwe (affectieve) band had met haar zoon en dat de confrontatie met het lichaam van haar kind kort na zijn overlijden bij haar een hevige schok teweeggebracht heeft. De benadeelde partij en haar dochter konden hun zoon en broer uitsluitend aan zijn handen herkennen.
Naast deze hevige schok is voor vergoeding van schokschade vereist dat er sprake is van geestelijk letsel. Het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, moet in rechte kunnen worden vastgesteld. Dit zal in het algemeen slechts het geval zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Hiermee is beoogd tot uitdrukking te brengen dat de emotionele schok moet hebben geleid tot geestelijk letsel dat gelet op aard, duur en/of gevolgen ernstig is, en in voldoende mate objectiveerbaar. De vaststelling door de rechter dat daarvan sprake is in deze procedure, kan op informatie van een deskundige worden gebaseerd (vgl. HR 4 oktober 2016, ECLI:NL:HR:2016:2241 en HR 27 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2201). Als de rechter op grond van een rapportage van een deskundige tot het oordeel komt dat sprake is van geestelijk letsel, kan hij tot toewijzing van schadevergoeding overgaan, ook als in die rapportage geen diagnose van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld wordt gesteld (vgl. HR 28 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:958)
Door de benadeelde partij is gesteld dat zij de huisarts heeft bezocht voor slaapmedicatie. De rechtbank stelt vast dat de huisarts geen diagnose van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld heeft gesteld. Evenmin heeft de huisarts een rapportage opgesteld waaruit blijkt van geestelijk letsel dat verder gaat dan rouwverwerking. De rechtbank kan op grond van hetgeen door de benadeelde partij is overgelegd niet concluderen dat er sprake is van geestelijk letsel. De vordering is onvoldoende volledig onderbouwd om de vordering te kunnen toewijzen, terwijl een nadere onderbouwing een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren.
De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in dat deel van haar vordering en kan haar vordering nader onderbouwen en aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
De rechtbank zal de vordering ten aanzien van de materiële schade vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van de overgelegde specificatie tot de dag der algehele voldoening. Ten aanzien van de immateriële schade zal de rechtbank de vordering vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het gepleegde delict.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
36b, 36c, 36f, 37a, 37b, 287 Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:


spreektverdachte vrij van het primair tenlastegelegde;

verklaarthet subsidiair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;

verklaartniet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:

Doodslag.

De rechtbank
verklaart verdachte niet strafbaar voor het bewezen verklaarde en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolgingen
legt op de volgende maatregelen:

terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege.

onttrekt aan het verkeer deinbeslaggenomen nog niet teruggegeven goederen, te weten:
o 1 GSM (G2057650, Oppo);
o 1 halter (G2057818).

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] :

De rechtbank:

 verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering;
 bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
 veroordeelt de benadeelde partij in de proceskosten door verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] :

De rechtbank:


wijstde vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 3] , van een bedrag van 18.814,53 euro, bestaande uit 1.314,53 euro materiële schade en 17.500,00 euro immateriële schade.

vermeerdertde materiële schade met de wettelijke rente vanaf 14 juni 2023 tot aan de dag der algehele voldoening. De immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 april 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;

verklaartde benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;

veroordeeltverdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;

legtaan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 3] , van een bedrag van 18.814,53 euro. Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 154 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op. Voormeld bedrag bestaat uit 1.314,53 euro materiële schade en 17.500,00 euro immateriële schade;

vermeerdertde materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 juni 2023 tot aan de dag der algehele voldoening. De immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 april 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;

bepaaltdat verdachte van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voorzover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. T. Kraniotis, voorzitter,
mr. C.W.H. Houg en mr. L.J. Verborg, leden,
in tegenwoordigheid van mr. S.B.J. de Leeuw, griffier,
en is uitgesproken op 01 februari 2024.