ECLI:NL:RBOBR:2024:3094

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
5 juli 2024
Publicatiedatum
2 juli 2024
Zaaknummer
24/1484
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van toestemming voor beveiligingswerkzaamheden en vrijspraak van eiser in bestuursrechtelijke procedure

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedaan op 5 juli 2024, wordt het beroep van eiser tegen de intrekking van de toestemming voor het verrichten van beveiligingswerkzaamheden beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. M.J. van de Laar, had eerder toestemming gekregen van de korpschef van politie, maar deze toestemming werd ingetrokken na een strafbeschikking waarbij eiser was beboet voor het bezit van harddrugs. De korpschef stelde dat dit gedrag niet verenigbaar was met de functie van beveiligingsbeambte en dat de intrekking van de toestemming noodzakelijk was. Eiser voerde echter aan dat hij op 26 maart 2024 door de politierechter was vrijgesproken van het opzettelijk aanwezig hebben van harddrugs, en dat de intrekking van de toestemming in strijd was met de onschuldpresumptie. De rechtbank oordeelde dat de vrijspraak van eiser relevant was voor de beoordeling van de intrekking van de toestemming. De rechtbank concludeerde dat de korpschef niet in redelijkheid kon oordelen dat er twijfel bestond over de betrouwbaarheid en integriteit van eiser, aangezien de intrekking was gebaseerd op dezelfde feiten als waarvoor eiser was vrijgesproken. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herstelde de toestemming voor eiser om als beveiliger te werken. Tevens werd de korpschef veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 24/1484

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 juli 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.J. van de Laar),
en

de korpschef van politie, verweerder (hierna: de korpschef)

(gemachtigde: mr. S. Kooren).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de intrekking van de eerder door de korpschef aan [naam] en aan [naam] B.V. verleende toestemming voor het verrichten van beveiligingswerkzaamheden door eiser.
1.1.
Bij besluit van 10 oktober 2023 heeft de korpschef de toestemming ingetrokken. Met het bestreden besluit van 23 januari 2024 op het bezwaar van eiser is de korpschef bij dat besluit gebleven.
1.2.
De korpschef heeft op 21 maart 2024 op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
Eiser heeft 19 april 2024 een nader stuk ingediend. In reactie hierop heeft de korpschef op 31 mei 2024 een aanvullend verweerschrift ingediend.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 14 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, en de gemachtigde van de korpschef.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de korpschef in redelijkheid kon komen tot intrekking van de toestemming om eiser beveiligingswerkzaamheden te laten verrichten.
3. De rechtbank verklaart het beroep van eiser gegrond. Dit betekent dat eiser gelijk krijgt. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Waar gaat de zaak over?

4. Eiser is op 3 juni 2023 op een festivalterrein in Oisterwijk door beveiligingsbeambten aangehouden op verdenking van het bezit van harddrugs (amfetamine en MDMA) en vervolgens overgedragen aan de politie. Bij strafbeschikking van 7 augustus 2023 (met parketnummer 02-196670-23) heeft het Openbaar Ministerie (OM) aan eiser een geldboete van € 525,- opgelegd voor het opzettelijk aanwezig hebben van harddrugs (artikel 10, derde lid, van de Opiumwet, juncto artikel 2, aanhef en onder c, van de Opiumwet).
5. De korpschef heeft op 29 augustus 2023 het voornemen geuit de toestemming voor het verrichten van beveiligingswerkzaamheden door eiser in te trekken. Eiser heeft daartegen een zienswijze ingediend. Bij besluit van 10 oktober 2023 heeft de korpschef de toestemming ingetrokken. In het bestreden besluit van 23 januari 2024 is de korpschef bij de intrekking gebleven. Volgens de korpschef blijkt uit bij de strafbeschikking betrokken feiten dat eiser op 3 juni 2023 in het bezit was van een aanzienlijke hoeveelheid harddrugs (1 stuks amfetamine en 13 MDMA-pillen). Dit gedrag is volgens de korpschef niet te verenigen met het beroep van beveiligingsbeambte en doet twijfel rijzen aan de betrouwbaarheid en integriteit van eiser. De korpschef heeft overwogen dat de intrekking van de toestemming een passende en noodzakelijke maatregel is en niet kan worden volstaan met een waarschuwing.
Het betoog van eiser
6. Eiser heeft in beroep gewezen op het vonnis van de politierechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 26 maart 2024 waarbij de strafbeschikking is vernietigd en eiser is vrijgesproken van het opzettelijk aanwezig hebben van harddrugs. Omdat de korpschef de intrekking van de toestemming heeft gebaseerd op hetzelfde feitencomplex als waarvoor eiser is vrijgesproken, is die intrekking van de toestemming door de korpschef in strijd met de onschuldpresumptie, aldus eiser. Subsidiair, als ondanks de vrijspraak wordt aangenomen dat eiser wel in het bezit was van harddrugs, is eiser van mening dat de korpschef had moeten afzien van de intrekking, omdat de gevolgen voor eiser erg groot zijn. Eiser verliest zijn baan, terwijl hij een blanco strafblad heeft.
Juridisch kader
7. De relevante bepalingen en beleidsregels zijn opgenomen in de bijlage. Deze bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
Het oordeel van de rechtbank
Mag de vrijspraak in de beoordeling worden betrokken?
8. In zijn aanvullend verweerschrift van 31 mei 2024 en tijdens de zitting heeft de korpschef er op gewezen dat het vonnis van de politierechter dateert van ná het bestreden besluit. De korpschef betoogt dat het vonnis en de daarin opgenomen vrijspraak daarom, gelet op de ex tunc-toets in beroep, niet in de beoordeling door de rechtbank kan worden betrokken.
8.1.
De rechtbank is het niet eens met de korpschef. Volgens rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) kan de uitkomst van een strafzaak van ná het bestreden besluit een nader licht werpen op de feiten die aan het besluit ten grondslag zijn gelegd. [1] Een latere uitspraak over die feiten door de strafrechter is daarom een bewijsstuk over of de feiten zich hebben voorgedaan. De rechtbank stelt vast dat eiser van meet af aan, namelijk al in de zienswijze tegen het voornemen van de korpschef, heeft aangevoerd dat de strafbeschikking niet juist was en steeds heeft aangegeven daartegen op te komen. Het feit dat eiser na het bestreden besluit daadwerkelijk is vrijgesproken, merkt de rechtbank aan als een onderbouwing van het eerder ingenomen standpunt van eiser dat hij geen harddrugs bij zich had en dit dus niet tot intrekking van de toestemming had mogen leiden. De tenlastelegging waarvan de politierechter eiser heeft vrijgesproken is gebaseerd op dezelfde feiten als de feiten die de korpschef aan zijn besluit ten grondslag heeft gelegd. De rechtbank zal de vrijspraak door de politierechter daarom in de beoordeling betrekken.
Onschuldpresumptie
8.2.
Het recht op een eerlijk proces is neergelegd in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Een onderdeel van een eerlijk proces is de zogenaamde onschuldpresumptie, die in het tweede lid van artikel 6 van het EVRM is opgenomen. De reikwijdte van deze bepaling is niet beperkt tot strafrechtelijke procedures, maar kan zich in een voorkomend geval uitstrekken tot een bestuursrechtelijke procedure. Dat is het geval als de geschilpunten in die procedure voortvloeien uit en samenhangen met een strafrechtelijke procedure. Deze situatie kan zich niet alleen voordoen tijdens een strafrechtelijke procedure, maar ook na het staken van de strafrechtelijke procedure of na een vrijspraak.
8.3.
Onder verwijzing naar jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens heeft de Afdeling geoordeeld dat een samenhang tussen een strafrechtelijke en een bestuursrechtelijke procedure niet voldoende is voor de conclusie dat vrijspraak door de strafrechter er aan in de weg staat dat in een latere bestuursrechtelijke procedure de gedragingen waarvan de betrokkene is vrijgesproken voldoende aannemelijk worden gemaakt, bijvoorbeeld omdat sprake is van minder strenge bewijsregels of van aanvullend bewijs. Een voorwaarde daarvoor is wel dat de bestuurlijke en rechterlijke autoriteiten door hun optreden, de motivering van hun beslissing of de door hen gebruikte bewoordingen geen twijfel doen ontstaan over de juistheid van de vrijspraak van hetgeen de verdachte in de strafzaak werd verweten. [2]
8.4.
De rechtbank stelt vast dat in dit geval een verband bestaat tussen het besluit van de korpschef, namelijk de intrekking van de toestemming en gronden waarop dit rust, en de latere strafrechtelijke procedure. Ook tussen deze beroepsprocedure en de strafrechtelijke vervolging bestaat dit verband. Zoals hiervoor is overwogen, hebben de vrijspraak van eiser en het hem door de korpschef verweten gedrag immers betrekking op hetzelfde feitencomplex. De politierechter heeft de strafbeschikking van het OM vernietigd en eiser vrijgesproken van het opzettelijk aanwezig hebben van harddrugs. Eiser heeft toegelicht dat het strafdossier gelijk was aan het dossier in onderhavige procedure. De korpschef beschikt dus niet over meer gegevens dan op basis waarvan de politierechter eiser heeft vrijgesproken. Eisers gemachtigde, die hem ook in de strafzaak bijstond, heeft tijdens de zitting desgevraagd verklaard dat zij niet beschikt over een uitgewerkt vonnis van de politierechter. Zij stelde dat de politierechter niet wettig en overtuigend bewezen heeft verklaard dat de stoffen die eiser bij zich had ook daadwerkelijk harddrugs waren en daarbij heeft betrokken dat op een aanvraag aan het Nederlands Forensisch Instituut van 10 juni 2023 niet de persoonsgegevens van eiser, maar de persoonsgegevens van een derde waren vermeld.
8.5.
De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven zonder twijfel op te roepen over de vrijspraak van de politierechter. Gelet op het onherroepelijke vonnis van de politierechter staat in strafrechtelijke zin vast dat eiser zich niet schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van harddrugs. Omdat de korpschef bij zijn besluitvorming hetzelfde feitencomplex heeft betrokken als de politierechter en niet beschikte over aanvullende gegevens, kon de korpschef in redelijkheid niet tot het oordeel komen dat twijfel is gerezen aan de betrouwbaarheid en integriteit van eiser. Van aanvullend bewijs in onderhavige beroepsprocedure is geen sprake. De beroepsgrond slaagt.
8.6.
Gelet op de voorgaande overwegingen, komt de rechtbank niet toe aan een beoordeling van het subsidiaire betoog van eiser.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien door het besluit van 10 oktober 2023 te herroepen. Dit betekent dat de intrekking van de toestemming voor eiser om te werken als beveiliger niet in stand blijft. Deze uitspraak treedt in de plaats van het bestreden besluit.
9.1.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat de korpschef aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
9.2.
De rechtbank veroordeelt de korpschef in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde van
€ 875, en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het besluit van 10 oktober 2023 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit;
  • draagt de korpschef op het betaalde griffierecht van € 187,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt de korpschef in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.C. Veelenturf, rechter, in aanwezigheid van mr. J.R. Leegsma, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 juli 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

BIJLAGE

Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Wpbr)

Artikel 7, tweede lid (eerste volzin)

Een beveiligingsorganisatie of recherchebureau als bedoeld in het eerste lid stelt geen personen te werk die belast zullen worden met werkzaamheden, anders dan bedoeld in het eerste lid, dan nadat voor hen toestemming is verkregen van de korpschef.

Artikel 7, vierde lid (eerste volzin)

De toestemming (…) wordt onthouden indien de desbetreffende persoon niet beschikt over de bekwaamheid en betrouwbaarheid die nodig zijn voor het te verrichten werk.

Artikel 7, vijfde lid

De toestemming (…) kan worden ingetrokken indien zich omstandigheden voordoen of feiten bekend worden op grond waarvan de toestemming niet zou zijn verleend, indien zij zich hadden voorgedaan of bekend waren geweest op het tijdstip waarop de toestemming werd verleend.
Beleidsregels particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Bpbr)

Paragraaf 3.3. Betrouwbaarheid personeel en leidinggevenden

De toestemming aan een beveiligingsorganisatie (…) om personen te werk stellen, zoals bedoeld in artikel 7, eerste, tweede en derde lid, van de wet wordt onthouden indien bij het onderzoek naar de betrouwbaarheid blijkt van:
a. veroordelingen en andere rechterlijke uitspraken;
b. andere omtrent de aanvrager bekende feiten.
Ad a. (veroordelingen en andere rechterlijke uitspraken)
De persoon waarvoor toestemming wordt gevraagd mag op het moment van de aanvraag niet:
binnen acht jaar voorafgaande aan het moment van toetsing zijn veroordeeld wegens het plegen van een misdrijf waarbij een (on)voorwaardelijke gevangenisstraf is opgelegd of,
binnen vier jaar voorafgaande aan het moment van toetsing zijn veroordeeld wegens het plegen van een misdrijf waarbij een geldboete of een taakstraf is opgelegd
(…)
Transacties en strafbeschikkingen
Een transactie met het Openbaar Ministerie en een strafbeschikking, opgelegd door het Openbaar Ministerie of door een opsporingsambtenaar, worden gelijk gesteld met een onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak.
Hoger beroep
Om te bepalen of een relevant justitieel gegeven binnen de terugkijktermijn valt wordt als uitgangspunt genomen de datum van rechterlijke uitspraak in eerste aanleg.
Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM)

Artikel 6 (recht op een eerlijk proces)

1. Bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen of bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde vervolging heeft een ieder recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat bij de wet is ingesteld. De uitspraak moet in het openbaar worden gewezen maar de toegang tot de rechtszaal kan aan de pers en het publiek worden ontzegd, gedurende de gehele terechtzitting of een deel daarvan, in het belang van de goede zeden, van de openbare orde of nationale veiligheid in een democratische samenleving, wanneer de belangen van minderjarigen of de bescherming van het privé leven van procespartijen dit eisen of, in die mate als door de rechter onder bijzondere omstandigheden strikt noodzakelijk wordt geoordeeld, wanneer de openbaarheid de belangen van een behoorlijke rechtspleging zou schaden.
2. Een ieder tegen wie een vervolging is ingesteld, wordt voor onschuldig gehouden totdat zijn schuld in rechte is komen vast te staan.
3. Een ieder tegen wie een vervolging is ingesteld, heeft in het bijzonder de volgende rechten:
a. onverwijld, in een taal die hij verstaat en in bijzonderheden, op de hoogte te worden gesteld van de aard en de reden van de tegen hem ingebrachte beschuldiging;
b. te beschikken over de tijd en faciliteiten die nodig zijn voor de voorbereiding van zijn verdediging;
c. zich zelf te verdedigen of daarbij de bijstand te hebben van een raadsman naar eigen keuze of, indien hij niet over voldoende middelen beschikt om een raadsman te bekostigen, kosteloos door een toegevoegd advocaat te kunnen worden bijgestaan, indien de belangen van een behoorlijke rechtspleging dit eisen;
d. de getuigen à charge te ondervragen of te doen ondervragen en het oproepen en de ondervraging van getuigen à décharge te doen geschieden onder dezelfde voorwaarden als het geval is met de getuigen à charge;
e. zich kosteloos te doen bijstaan door een tolk, indien hij de taal die ter terechtzitting wordt gebezigd niet verstaat of niet spreekt.

Voetnoten

1.Afdeling, 23 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:564 en 21 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:722.
2.Afdeling, 8 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1958 en Afdeling, 15 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3148.