In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Oost-Brabant het beroep van eiser tegen een boete die door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit is opgelegd wegens overtreding van de Meststoffenwet. De minister had op 10 maart 2021 een boete van € 29.230,- opgelegd, die later werd verlaagd naar € 24.583,15. Eiser betwist de toepassing van artikel 3, eerste lid, van de Meststoffenwet, waarbij de minister geanalyseerde gehalten buiten beschouwing heeft gelaten en vervangende waarden heeft gehanteerd. De rechtbank oordeelt dat de minister de grenzen van een redelijke wetsuitleg te buiten gaat door ook geanalyseerde waarden die mogelijk zijn, maar niet aannemelijk, buiten beschouwing te laten zonder bijkomende feitelijke aanwijzingen. De rechtbank stelt vast dat de minister ten onrechte de geanalyseerde waarden heeft genegeerd en dat de boete op basis van deze waarden opnieuw moet worden berekend. Daarnaast wordt de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure geconstateerd, wat leidt tot een verdere matiging van de boete. Uiteindelijk stelt de rechtbank de boete vast op € 17.802,45 en veroordeelt de minister tot betaling van het griffierecht en proceskosten aan eiser.