ECLI:NL:RBOBR:2024:1746

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
26 april 2024
Publicatiedatum
24 april 2024
Zaaknummer
23/966
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag tegemoetkoming in planschade met betrekking tot bestemmingsplan Kerkstraat 30 Someren

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedaan op 26 april 2024, wordt het beroep van [naam] B.V. tegen de afwijzing van een aanvraag om tegemoetkoming in planschade beoordeeld. De aanvraag betreft een perceel en opstallen aan de [adres], waarvoor de gemeente Someren op 1 augustus 2022 een afwijzing heeft gegeven. De rechtbank concludeert dat het college de aanvraag terecht heeft afgewezen, omdat de schadeoorzaak, een bestemmingsplan dat onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro) valt, niet leidt tot recht op schadevergoeding. De rechtbank stelt vast dat het planologisch voordeel dat eiseres heeft genoten, slechts tijdelijk was en dat de schade redelijkerwijs voor rekening van de aanvrager moet blijven. De rechtbank verwijst naar de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die stelt dat geen tegemoetkoming in de planschade wordt toegekend bij het ongedaan maken van na de verwerving van een onroerende zaak genoten planologisch voordeel. Eiseres heeft geen recht op schadevergoeding, omdat het voordeel van de ruimere mogelijkheden voor detailhandel niet daadwerkelijk is gerealiseerd. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst de aanvraag om schadevergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 23/966

uitspraak van de meervoudige kamer van 26 april 2024 in de zaak tussen

[naam] B.V., uit [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigden: mr. W.J.E. van der Werf en [naam] ),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Someren

het college (gemachtigden: mr. A.A.M. Kuijken en M.C.D.C. Muurmans).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres over de afwijzing van de aanvraag van eiseres om een tegemoetkoming in planschade (de aanvraag) die betrekking heeft op het perceel en de opstallen aan de [adres] .
1.1.
Het college heeft de aanvraag afgewezen met het besluit van 1 augustus 2022. Met het bestreden besluit van 16 februari 2023 op het bezwaar van eiseres is het college bij de afwijzing gebleven (het bestreden besluit).
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 26 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigden van eiseres en de gemachtigden van het college.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het college de aanvraag van eiseres om een tegemoetkoming in planschade heeft mogen afwijzen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Deze beslissing staat aan het einde van deze uitspraak onder het kopje “Beslissing”. Hierna legt de rechtbank eerst uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten en omstandigheden

3. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden:
 Het perceel en de zich daarop bevindende opstallen zijn in eigendom van eiseres. Het bedrijf dat zij voert, bestaat uit het verhuren en beheren van bedrijfsonroerend goed, onder meer via de verhuur van bedrijfsruimten in een detailhandelscomplex op het perceel.
 In het detailhandelscomplex zijn twee supermarkten en een keurslager gevestigd.
 De vestiging van een “Action”-filiaal op de bovenverdieping van het complex is in 2016 niet doorgegaan naar aanleiding van een voorbereidingsbesluit van de raad van de gemeente Someren. Daarna is voor het perceel het planologisch regime gewijzigd door het bestemmingsplan "Kerkstraat 30 Someren", waardoor de vestiging van detailhandel op het perceel blijvend is beperkt. De gemeenteraad wilde daarmee het kernwinkelgebied van Someren beschermen.
 Eiseres heeft de aanvraag bij brief van 17 mei 2021 ingediend naar aanleiding van het bestemmingsplan “Kerkstraat 30 Someren” en daarbij verzocht om een tegemoetkoming in planschade die het gevolg is van dat bestemmingsplan.
 De Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (SAOZ) heeft op verzoek van het college op 7 juni 2022 een (definitief) advies uitgebracht. Daarin concludeert de SAOZ dat eiseres geen recht heeft op een tegemoetkoming in de planschade die eiseres stelt te hebben geleden, omdat het voordeel dat eiseres genoot van het vorige bestemmingsplan alleen tijdelijk aanwezig is geweest (“tijdelijk genoten voordeel”).
 Het college heeft in navolging van het advies van de SAOZ de aanvraag afgewezen.
Geschil
4. Tijdens de zitting is met partijen besproken wat niet in geschil is:
 Het bestemmingsplan "Kerkstraat 30 Someren" is voor eiseres planologisch nadeliger dan het bestemmingsplan dat daarvoor gold, omdat de verhuur van een bovenverdieping voor detailhandel niet meer mogelijk is.
 De schade die eiseres claimt, bestaat alleen uit vermogensschade in de vorm van waardedaling van het perceel en de omvang van de waardedaling als gevolg van het bestemmingsplan bedraagt € 2.464.000,00.
 Het ontstaan van deze schade was voor eiseres niet te voorzien.
 Op het perceel hebben achtereenvolgens het “Uitbreidingsplan in onderdelen der gemeente Someren” (1943), het bestemmingsplan “Middengebied” (1996),
het bestemmingsplan “Someren-Dorp” (2013) gegolden. Daarna is het bestemmingsplan “Kerkstraat 30 Someren” vastgesteld (2017) en in werking getreden.
5. Het geschil draait om de vraag of het college de aanvraag heeft mogen afwijzen omdat eiseres alleen tijdelijk het voordeel heeft gehad om de bovenverdieping van het complex te mogen verhuren voor detailhandel (“tijdelijk genoten voordeel”). In de bewoordingen van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) kort weergegeven: het ongedaan maken van na de verwerving van een onroerende zaak genoten planologisch voordeel. [1] Omdat het college zich op het standpunt heeft gesteld dat het voordeel dat eiseres heeft genoten alleen tijdelijk aanwezig was, is het niet toegekomen aan de vraag of en, zo ja, in hoeverre de tegemoetkoming in de planschade in aanmerking komt voor een aftrek vanwege het normaal maatschappelijk risico.
Overgangsrecht Omgevingswet
6. Op 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.19, eerste lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft het oude recht van toepassing op een verzoek om schadevergoeding dat wordt ingediend binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van de Omgevingswet, als de schade is veroorzaakt door een bestemmingsplan dat onder de werking van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van kracht is geworden.
6.1
In de aanvraag staat dat het bestemmingsplan “Kerkstraat 30 Someren” de schadeoorzaak is. Het bestemmingsplan “Kerkstraat 30 Someren” is een bestemmingsplan dat onder de Wro van kracht is geworden. Dat betekent dat in dit geval de Wro, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Beoordeling beroepsgrond over tijdelijk genoten voordeel
7. Eiseres bestrijdt dat de schade voor haar rekening moet blijven omdat er sprake is van tijdelijk genoten voordeel. Zij voert aan dat het college zich niet kan beroepen op de in het advies van de SAOZ genoemde rechtspraak van de Afdeling, omdat er sprake is van een van die rechtspraak afwijkende en meer complexe situatie. De rechtspraak is bovendien zeer casuïstisch. In dit geval hebben sinds de eigendomsverkrijging ten minste vier verschillende planologische regimes gegolden wat afwijkend is ten opzichte van de rechtspraak van de Afdeling. De volgorde “geen voordeel (A) - wel voordeel (B) - geen voordeel (A)” die zich voordoet in de rechtspraak van de Afdeling, is volgens eiseres op haar situatie niet van toepassing. Eiseres bestrijdt dat 30 maart 1995 in dit verband als datum van de eigendomsverkrijging heeft te gelden. Het perceel is al bijna 100 jaar in eigendom van de familie [naam] en de oprichting van [naam] B.V. kan niet als investeringsbeslissing worden beschouwd. De gronden en opstallen waren op dat moment al in een vennootschap onder firma ondergebracht. Zij wijst onder meer op de uitspraken van de Afdeling van 9 december 2015 en van 18 mei 2016. [2] Eiseres betoogt verder dat het leerstuk van het tijdelijk genoten voordeel een uitzondering is op de hoofdregel dat een eigenaar die schade lijdt door een nadelige planologische wijziging aanspraak kan maken op een planschadevergoeding als de voorzienbaarheid de benadeelde niet kan worden tegengeworpen. De mogelijkheid van het maken van een uitzondering op het leerstuk van tijdelijk genoten voordeel moet daarom ruim worden opgevat, aldus eiseres.
8. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling wordt in beginsel geen tegemoetkoming in de planschade toegekend bij het ongedaan maken van na de verwerving van een onroerende zaak genoten planologisch voordeel. [3]
9. Deze rechtspraak is op de aanvraag van eiseres van toepassing. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college de aanvraag daarom terecht afgewezen. De beroepsgrond van eiseres slaagt niet. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
10. Eiseres is op 30 maart 1995 opgericht. Op diezelfde dag heeft zij het perceel en de zich daarop bevindende opstallen in eigendom verkregen. Daarom moet voor de vraag of het voordeel al dan niet bestond ten tijde van de eigendomsverkrijging, worden uitgegaan van het regime dat gold op 30 maart 1995 en niet van eerdere regimes. De rechtspraak van de Afdeling waarop eiseres in dit verband heeft gewezen, leidt niet tot een ander oordeel, alleen al omdat geen sprake is van vereenzelviging van eiseres met de vorige eigenaren van het perceel en de opstallen. Behalve [naam] zijn geen van de vorige eigenaren vennoten van eiseres. Het feit dat het perceel sinds 1926 in eigendom is van de personen die behoren tot de familie [naam] en dat de vennoten allen familieleden van elkaar zijn, maakt niet dat gesproken kan worden van vereenzelviging. Daarvoor is het nodig dat dezelfde of nagenoeg dezelfde personen als de vorige eigenaren van het perceel betrokken zijn bij de vennootschap. Dat het om personen uit dezelfde familie gaat, is niet voldoende om eiseres met de vorige eigenaren te vereenzelvigen.
11. Op het moment van de eigendomsverkrijging gold het “Uitbreidingsplan in onderdelen der gemeente Someren” (het uitbreidingsplan); het bestemmingsplan “Middengebied” was toen nog niet in werking getreden. Het uitbreidingsplan gaf blijkens het SAOZ-advies aan een strook van 15 meter diep, gelegen langs de [adres] , de bestemming “woningen waarin winkels en kleine bedrijven zijn toegelaten”. Blijkens de bij dit plan behorende bebouwingsvoorschriften werd hieronder verstaan: “woningen, waarvan de begane grond geheel of gedeeltelijk mag worden ingericht voor de uitoefening van eenigen tak van handel of een klein bedrijf, onverminderd de bepalingen van de Hinderwet.” De rechtbank maakt hieruit op dat op grond van het planologische regime dat gold op het moment van de eigendomsverkrijging van het pand aan de [adres] , alleen detailhandel was toegestaan op de begane grond. Het bestemmingsplan “Someren-Dorp” maakte de vestiging van detailhandel mogelijk zonder dat een beperking was aangebracht in het winkelvloeroppervlak (artikel 8.1, aanhef en onder a). Omdat het bestemmingsplan “Someren-Dorp” bebouwing tot 6 meter toestond, was detailhandel op de bovenverdieping ook mogelijk op grond van dat bestemmingsplan. Met het bestemmingsplan “Kerkstraat 30 Someren” zijn deze mogelijkheden, naar ook niet in geschil is, komen te vervallen. Op grond van dat bestemmingsplan is namelijk detailhandel uitsluitend toegestaan op de begane grond, terwijl de totale verkoopvloeroppervlakte niet meer mag bedragen dan 4.104 m², waarvan maximaal 300 m² op de verdieping ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van detailhandel - verkoopvloeroppervlakte op verdieping” (artikel 3.1 en artikel 3.5.2 van dat bestemmingsplan).
11. Op grond van het uitbreidingsplan was detailhandel op de bovenverdieping dus niet toegestaan. Het bestemmingsplan “Someren Dorp” dat daarna in werking is getreden was voordelig voor eiseres, maar dat voordeel is met het bestemmingsplan “Kerkstraat 30 Someren” ongedaan gemaakt. Voordeel dat tijdelijk wordt genoten na de eigendomsverkrijging, maar daarna ongedaan is gemaakt door het schadeveroorzakende bestemmingsplan, komt volgens de hiervoor weergegeven rechtspraak van de Afdeling niet voor vergoeding in aanmerking.
11. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het maken van een uitzondering op de rechtspraak van de Afdeling over tijdelijk genoten voordeel. Daarvoor is in de eerste plaats van belang dat de Afdeling heeft overwogen dat alleen in een uitzonderlijk geval ruimte bestaat voor het maken van een uitzondering. [4] De rechtbank ziet geen aanleiding, anders dan eiseres, om de mogelijkheden voor een uitzondering desondanks ruim op te vatten. De rechtbank beschouwt de rechtspraak van de Afdeling over tijdelijk genoten voordeel niet als een uitzondering op de hoofdregel dat een recht op planschadevergoeding bestaat, maar als een onderdeel van de beoordeling van een verzoek om tegemoetkoming in de planschade. Op grond van artikel 6.1, eerste lid, van de Wro is onderdeel van deze beoordeling of de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven. De rechtbank legt de rechtspraak van de Afdeling zo uit dat voordeel waarmee ten tijde van de eigendomsverkrijging geen rekening is gehouden en dat vervolgens ook niet is gerealiseerd, redelijkerwijs voor rekening van de aanvrager behoort te blijven als het daarna is verdwenen. De rechtbank volgt de Afdeling hierin. Het voordeel van detailhandel op de bovenverdieping is in dit geval niet daadwerkelijk gerealiseerd. Eiseres blijft niet met minder achter dan zij had toen zij de eigendom verkreeg. Daarbij komt dat de (inmiddels vervallen) mogelijkheid van detailhandel op de bovenverdieping in het bestemmingsplan “Someren Dorp” niet op initiatief van eiseres is ontstaan.
14. Ook in de overige door eiseres aangedragen omstandigheden ziet de rechtbank geen aanleiding voor het maken van een uitzondering. Daarbij stelt zij in de eerste plaats vast dat het planologisch nadeel bestaat uit de beperktere mogelijkheden voor detailhandel op het perceel als gevolg van het bestemmingsplan “Kerkstraat 30 Someren”. Bepalend voor het vaststellen van het voor- of nadeel zijn daarom alleen de mogelijkheden voor detailhandel die ten aanzien van het perceel voordeden en niet alle mogelijkheden die de opeenvolgende regimes boden aan het gebruik van het perceel. Ook de omstandigheid dat, naar eiseres stelt, in dit geval sprake is van een complex samenstel van regimes, te weten meer dan drie opeenvolgende regimes met elk een eigen vormgeving en niet in de volgorde “A-B-A”, maakt dit geval niet uitzonderlijk. Alleen van belang is of op het moment van de eigendomsverkrijging het voordeel niet werd genoten, het voordeel daarna wel werd genoten en door de gestelde schadeoorzaak ongedaan is gemaakt. Verder is het bestemmingsplan “Middengebied” dat gold van 1996 tot 2013 niet van belang, omdat het nog niet van kracht was toen eiseres de eigendom van het perceel verkreeg.

Conclusie en gevolgen

15. Het beroep van eiseres is ongegrond. Dat betekent dat het college haar aanvraag om een tegemoetkoming in planschade terecht heeft afgewezen. Eiseres krijgt dus geen schadevergoeding. Het college is in dit geval terecht niet toegekomen aan de vraag of en, zo ja, in hoeverre de tegemoetkoming in de planschade in aanmerking komt voor een aftrek vanwege het normaal maatschappelijk risico.
15. Omdat het beroep ongegrond is, krijgt eiseres het griffierecht niet terug en ook geen vergoeding voor haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A.W. Huijben, voorzitter, en mr. D.J. Hutten en mr. J.J.H. van Kempen, leden, in aanwezigheid van mr. H.J. van der Meiden, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 april 2024.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 16 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3295.
3.Zie bijvoorbeeld de hiervoor aangehaalde uitspraak van 16 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3295 en de uitspraak van 2 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2973.
4.Zie de hiervoor weergegeven uitspraak van 2 augustus 2023.