ECLI:NL:RBOBR:2024:1575
Rechtbank Oost-Brabant
- Proces-verbaal
- Rechtspraak.nl
Waardering van een woning in het kader van de Wet WOZ met betrekking tot de vastgestelde waarde en vergelijkingsobjecten
Op 9 april 2024 heeft de Rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser, eigenaar van een vrijstaande villa, en de heffingsambtenaar van de gemeente Land van Cuijk. De zaak betreft de vastgestelde WOZ-waarde van de woning, die door de heffingsambtenaar op € 687.000 is vastgesteld per waardepeildatum 1 januari 2021. Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze vaststelling, stellende dat de waarde te hoog is en dat er onvoldoende rekening is gehouden met de toestand van de vergelijkingsobjecten.
De rechtbank heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog is. De rechtbank heeft daarbij gekeken naar de vergelijkingsobjecten die door de heffingsambtenaar zijn aangedragen en heeft geoordeeld dat deze objecten voldoende vergelijkbaar zijn met de woning van eiser. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar de waardebepaling op een zorgvuldige manier heeft uitgevoerd, waarbij rekening is gehouden met relevante verschillen tussen de woning en de vergelijkingsobjecten.
Eiser heeft betoogd dat de heffingsambtenaar onvoldoende rekening heeft gehouden met de toestand van de vergelijkingsobjecten en de verschillen in perceelgrootte. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd om zijn stellingen te onderbouwen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen schending is van artikel 40 van de Wet WOZ, aangezien eiser voldoende informatie heeft ontvangen om de WOZ-waarde te controleren. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.