ECLI:NL:RBOBR:2024:1573
Rechtbank Oost-Brabant
- Proces-verbaal
- Rechtspraak.nl
Waardering van een vrijstaande woning in het kader van de Wet WOZ met betrekking tot de vastgestelde waarde door de heffingsambtenaar
Op 9 april 2024 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende de waardering van een vrijstaande woning in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De eisers, de erven van een woning in [woonplaats], hebben beroep ingesteld tegen de WOZ-waarde die door de heffingsambtenaar van de gemeente Land van Cuijk was vastgesteld op € 308.000 per waardepeildatum 1 januari 2021. De eisers betwistten deze waarde en stelden dat de heffingsambtenaar onvoldoende rekening had gehouden met de toestand en ligging van de woning.
De rechtbank heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de heffingsambtenaar voldoende onderbouwing had geleverd voor de vastgestelde waarde. De heffingsambtenaar had de waarde onderbouwd met vier vergelijkingsobjecten en een taxatie van € 340.000, opgesteld door taxateur P. Niehuis. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende rekening had gehouden met de waarderelevante verschillen tussen de woning en de vergelijkingsobjecten. De rechtbank volgde de eisers niet in hun stelling dat de waarde alleen gebaseerd kon worden op twee specifieke vergelijkingsobjecten.
De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar zijn taak om de waarde aannemelijk te maken, had vervuld en dat de vastgestelde waarde niet te hoog was. De rechtbank verklaarde het beroep van de eisers ongegrond en wees erop dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan in het openbaar en partijen hebben het recht om hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch binnen zes weken na verzending van het proces-verbaal.