ECLI:NL:RBOBR:2024:1047
Rechtbank Oost-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek om proceskostenveroordeling na intrekking beroep inzake studiefinanciering en niet tijdig beslissen
In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant op 15 maart 2024, in de zaak tussen verzoekster en de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, wordt het verzoek van verzoekster om een proceskostenveroordeling beoordeeld. Verzoekster had eerder beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op haar bezwaar, dat betrekking had op de afwijzing van haar aanvraag voor studiefinanciering. De minister had op 20 januari 2023 een besluit genomen waarin het bezwaar van verzoekster ongegrond werd verklaard. Echter, op 1 december 2023 heeft de minister dit besluit vervangen door een nieuw besluit, waarbij verzoekster alsnog een studentenreisproduct is toegekend. Hierdoor heeft verzoekster haar beroep ingetrokken.
De rechtbank heeft de minister in de gelegenheid gesteld om te reageren op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank oordeelt dat verzoekster recht heeft op een vergoeding van haar proceskosten, omdat de minister te laat op het bezwaar heeft beslist. De rechtbank legt uit dat als een beroep wegens niet tijdig beslissen wordt ingesteld en de beslissing inderdaad niet op tijd is gegeven, dit kan leiden tot een proceskostenveroordeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister verzoekster met het besluit van 1 december 2023 tegemoet is gekomen, maar dat de onrechtmatigheid van het eerdere besluit niet aan de minister te wijten is.
De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenveroordeling toe en kent een vergoeding van € 437,50 toe aan verzoekster voor de gemaakte proceskosten. Daarnaast wordt de minister verplicht om het door verzoekster betaalde griffierecht van € 50,- te vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om in hoger beroep te gaan.