ECLI:NL:RBOBR:2023:6400

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
26 september 2023
Publicatiedatum
23 april 2024
Zaaknummer
WR 23/024
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek wegens gebrek aan concrete feiten van vooringenomenheid

Op 26 september 2023 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een wrakingsverzoek van verzoekster, die zich niet kon vinden in een eerdere uitspraak van de rechter op 7 september 2023. Verzoekster had een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend tegen een door de burgemeester opgelegde zelfstandige last, maar dit verzoek werd afgewezen. Hierop diende verzoekster op 8 september 2023 opnieuw een verzoek in, vergezeld van een wrakingsverzoek tegen de rechter die de eerdere uitspraak had gedaan. Verzoekster stelde dat de rechter onkundig en vooringenomen was, omdat de uitspraak zonder betaling van griffierechten en zonder zitting was gedaan. De rechter verweerde zich tegen de wraking en stelde dat haar onpartijdigheid niet in het geding was.

De wrakingskamer oordeelde dat verzoekster geen concrete feiten of omstandigheden had aangedragen die de vrees voor vooringenomenheid van de rechter objectief gerechtvaardigd zouden maken. De wrakingskamer benadrukte dat een eerdere uitspraak van een rechter op zich geen grond kan zijn voor wraking, en dat de rechter in de nieuwe zaak nog geen proceshandeling had verricht die haar onpartijdigheid in twijfel zou kunnen trekken. Gelet op deze overwegingen werd het wrakingsverzoek afgewezen, en er werd geen reden gezien voor een mondelinge behandeling van het verzoek. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK Oost-Brabant

Wrakingskamer
zaaknummer: WR 23/024

Beslissing van 26 september 2023

van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek op grond van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van

[verzoekster] ,

te [vestigingsplaats] , gemeente Reusel-De Mierden,
hierna te noemen: verzoekster,
gemachtigde: mr. drs. A.C.M. Brom,
strekkende tot de wraking van

mr. M.M.L. Wijnen,

rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

De procedure

1.1
Verzoekster heeft op donderdag 7 september 2023 een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend tegen een door de burgemeester opgelegde zelfstandige last/aanwijzing zoals bedoeld in artikel 5:2, tweede lid, van de Awb. Deze zaak heeft zaaknummer 23/2314. Op donderdagmiddag 7 september 2023 heeft de rechter uitspraak gedaan en daarbij het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.
1.2
Hierop heeft verzoekster op vrijdagochtend 8 september 2023 opnieuw een verzoek om een voorlopige voorziening tegen de zelfstandige last/aanwijzing van de burgemeester ingediend. Deze zaak heeft zaaknummer 23/2339. Vrijwel onmiddellijk na het indienen van het verzoek om voorlopige voorziening heeft verzoekster via haar gemachtigde eveneens een wrakingsverzoek ingediend.

Het wrakingsverzoek en de reactie van de rechter daarop

2.1
Verzoekster baseert haar wrakingsverzoek op de volgende gronden: zij stelt dat de uitspraak van 7 september 2023 in strijd met de regels tot stand is gekomen. De rechter heeft in de zaak met zaaknummer 23/2314 namelijk uitspraak gedaan zonder dat er griffierechten zijn betaald, zonder volmacht van verzoekster, zonder zitting en zonder dat er gronden konden worden ingediend. Volgens verzoekster had de procedure op vrijdag 8 september 2023 kunnen worden voortgezet, omdat daar voldoende tijd voor was. Dat de rechter dat niet gedaan heeft, laat volgens verzoekster zien dat zij onkundig en vooringenomen is. Verzoekster vindt dat haar nieuwe verzoek van 8 september 2023, gelet op het voorgaande, door een andere rechter behandeld moet worden. Verzoekster verzoekt de wraking van de rechter ingeval zij het nieuwe verzoek zal behandelen.
2.2
In haar reactie van 8 september 2023 op het wrakingsverzoek geeft de rechter aan dat zij niet berust in de wraking. Het standpunt van verzoekster komt er op neer dat een rechter geen zaak kan behandelen van partijen die hij/zij eerder voor zich heeft gehad en waarin hij/zij een uitspraak heeft gedaan die een partij of de gemachtigde van deze partij niet juist voorkomt. De rechter deelt dit standpunt niet.

De beoordeling

3.1
Artikel 8:15 van de Awb bepaalt dat op verzoek van een partij de rechter die een zaak behandelt, kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is. Ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid is bij de beoordeling van het wrakingsverzoek van belang.
3.3
De wrakingskamer kan het wrakingsverzoek zonder behandeling ter zitting aanstonds ongegrond verklaren indien het wrakingsverzoek kennelijk ongegrond is (artikel 5, tweede lid, aanhef en onder a, van het wrakingsprotocol van de rechtbank Oost-Brabant). De wrakingskamer oordeelt dat die situatie zich hier voordoet en overweegt daartoe het volgende.
3.4
Verzoekster vindt de rechter vooringenomen, omdat deze een onjuiste beslissing heeft genomen in een eerdere procedure. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt echter mee dat een rechterlijke (tussen)beslissing nooit grond kan vormen voor wraking. Het gerecht dat over het wrakingsverzoek moet oordelen (de wrakingskamer) komt geen oordeel toe over de juistheid van de (tussen)beslissing. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de (hoofd)zaak (HR 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413).
3.5
De wrakingskamer overweegt verder dat de omstandigheid dat een rechter eerder een uitspraak heeft gedaan waarmee degene die zijn wraking verzoekt het niet eens is, niet een omstandigheid is die erop wijst dat de rechterlijke onpartijdigheid van die rechter schade zou kunnen lijden (HR 16 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BU8280).
3.5
Ten slotte wijst de wrakingskamer op de omstandigheid dat de rechter in de zaak met zaaknummer 23/2339 nog geen enkele (proces)handeling heeft verricht waaruit haar vooringenomenheid of (schijn van) partijdigheid zou kunnen blijken.
3.7
Gelet op voorgaande overwegingen is de wrakingskamer van oordeel dat er geen grond is voor wraking. Bij het wrakingsverzoek zijn geen concrete feiten of omstandigheden gesteld waaruit de wrakingskamer de vooringenomenheid van de rechter of de objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor kan afleiden. Het wrakingsverzoek wordt daarom afgewezen.
3.8
Voor een behandeling van het verzoek ter terechtzitting bestaat geen reden. Het in de wet opgenomen recht op een mondelinge behandeling is door de wetgever bedoeld voor het debat over de gegrondheid van het verzoek, maar aan dat debat wordt gezien het vorenstaande niet toegekomen.

De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek tot wraking van de rechter af.
Deze beslissing is gegeven door mr. I.L.A. Boer, voorzitter, mr. M.F.T. Franke en
mr. N. Flikkenschild, leden, in tegenwoordigheid van, mr. M.E.A. Schokker-Stadhouders, griffier, en in openbaar uitgesproken op 26 september 2023.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open (artikel 8:18, vijfde lid, Awb).