Uitspraak
uitspraak van de meervoudige kamer van 20 december 2023 in de zaak tussen
[eiser] , uit [woonplaats] , eiser
Belastingdienst/ Toeslagen, verweerder
Inleiding
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de
niet-ontvankelijkverklaring van zijn bezwaar tegen het besluit van 18 november 2021 tot de definitieve vaststelling van het kindgebonden budget over 2021 ten name van zijn ex-partner (het primaire besluit).
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden ter zitting van de enkelvoudige kamer op 13 oktober 2023. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigden van verweerder.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank beoordeelt of verweerder bij besluit van 22 maart 2023 het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De (civiele kamer van de) rechtbank heeft in haar tussenvonnis van 19 oktober 2022 geoordeeld dat het ervoor moet worden gehouden dat de kinderbijslag met ingang van
28 april 2021 aan de vrouw toekomt. Door kinderbijslag aan te vragen heeft eiser volgens de rechtbank verhinderd dat de vrouw met ingang van 1 oktober 2021 in aanmerking komt voor het kindgebonden budget, waarmee hij toerekenbaar tekort schiet in de nakoming van de verbintenis uit de afspraak in het ouderschapsplan en hij in verzuim verkeert met de nakoming daarvan. De schade die de vrouw daardoor lijdt dient hij te vergoeden, tenzij de omstandigheid dat zij met haar nieuwe partner samenwoont van invloed is op de aanspraak van de vrouw op het kindgebonden budget. Als zij door die omstandigheid nog steeds geen of minder kindgebonden budget zou hebben gekregen, is (dat deel van) de gevorderde schadevergoeding niet toewijsbaar.
In het vonnis van de rechtbank van 26 juli 2023 is onder meer overwogen dat de vraag of het aan de vrouw toegekende kindgebonden budget over 2021 inderdaad moet worden herzien op grond van de door eiser aangevoerde argumenten in eerste instantie een bestuursrechtelijke aangelegenheid is. Onvoldoende duidelijk is of de man op bestuursrechtelijke bescherming kan rekenen en of hem kan worden tegengeworpen dat hij enkel een afgeleid belang heeft. De rechtbank acht het noodzakelijk om bij de beoordeling of de vrouw schade heeft geleden en of de man haar die schade dient te vergoeden een eventuele bestuursrechtelijke beslissing over het bezwaar van de man tegen de vastgestelde tegemoetkoming aan de vrouw aan kindgebonden budget mee te nemen. Op dit punt heeft de rechtbank de procedure naar de schadestaatprocedure verwezen.
In oktober 2022 heeft eiser aan de Sociale Verzekeringsbank laten weten dat hij met ingang van het vierde kwartaal van 2021 geen kinderbijslag meer wil ontvangen. Ter zitting is gesteld dat hierop (nog) geen besluit is genomen door de Sociale Verzekeringsbank. Niet bekend was ten tijde van de zitting of de ex-partner met terugwerkende kracht kinderbijslag en kindgebonden budget heeft aangevraagd met ingang van 1 oktober 2021.
Ter zitting heeft verweerder aanvullend gesteld dat de definitieve berekening van het kindgebonden budget betrekking heeft op de periode 1 januari 2021 tot 1 oktober 2021 en dat het verzoek om schadevergoeding betrekking heeft op de periode erna, zodat eiser ook hierom geen belanghebbende is bij het primaire besluit.
13. De rechtbank stelt voorop dat het primaire besluit ziet op het kalenderjaar 2021 en niet op een deel van dat jaar. Het feit dat de toekenning van het kindgebonden budget aan de ex-partner van eiser met ingang van 1 oktober 2021 is beëindigd omdat eiser met ingang van die datum kinderbijslag ontving, maakt niet dat het primaire besluit geen betrekking zou hebben op het kalenderjaar 2021. Afgezien daarvan heeft eiser in dit geval belang bij de beantwoording van de vraag of de nieuwe partner van zijn ex-partner als haar toeslagpartner moet worden aangemerkt over de periode 1 januari 2021 tot 1 oktober 2021, omdat bij ongewijzigde omstandigheden dit dan ook het geval zou zijn geweest voor het vierde kwartaal van 2021.
Ten aanzien van de vraag of dit een afgeleid of een rechtstreeks belang betreft overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank stelt vast dat het door eiser gestelde belang bij het primaire besluit voortvloeit uit het feit dat eiser met zijn ex-partner is overeengekomen dat zij de kinderbijslag aanvraagt en daarmee ook het kindgebonden budget ontvangt. Als eiser deze afspraak in het kader van het ouderschapsplan ook zou zijn nagekomen in het vierde kwartaal van 2021 en hij geen kinderbijslag voor die periode zou hebben aangevraagd en gekregen, zou hij geen belang hebben gehad bij een procedure tegen het aan de vrouw gerichte besluit over het kindgebonden budget over 2021. Uit het ouderschapsplan vloeit immers geen verbintenis voort die inhoudt dat eiser meer moet betalen indien zijn ex-partner, ingeval zij de kinderbijslag ontvangt, minder of geen kindgebonden budget krijgt.
Doordat eiser echter met ingang van 1 oktober 2021 kinderbijslag heeft aangevraagd en gekregen, als gevolg waarvan de ex-partner vanaf dat moment geen aanspraak meer had op het kindgebonden budget, heeft hij blijkens de vonnissen van de rechtbank een toerekenbare tekortkoming gepleegd in de contractuele relatie met zijn ex-partner. Dit leidt tot een verplichting voor eiser tot het betalen van schadevergoeding aan zijn ex-partner. Hij hoeft mogelijk geen of minder schadevergoeding te betalen als de nieuwe partner van zijn ex-partner in 2021 als haar toeslagpartner wordt aangemerkt.Hierdoor heeft eiser een tegengesteld belang gekregen bij het besluit over het kindgebonden budget 2021 dat gericht is aan zijn ex-partner. Dit tegengestelde belang vloeit echter voort uit eigen handelen en niet rechtstreeks uit het primaire besluit. Omdat de rechtspositie van eiser niet direct wordt beïnvloed door het besluit en zijn handelswijze ook niet de aanleiding vormt voor het primaire besluit, is de rechtbank van oordeel dat eiser slechts een afgeleid belang heeft bij dit besluit [2] . Eiser is dan ook geen belanghebbende bij het primaire besluit in de zin van artikel 1:2 van de Awb, zodat verweerder het bezwaar tegen dit besluit terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Conclusie en gevolgen
Beslissing
mr. M.J.H.M. Verhoeven, leden, in aanwezigheid van mr. N. Duin, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 december 2023.
Informatie over hoger beroep
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
1. Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
(…).
Een belanghebbende kan tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter.
1. Degene aan wie het recht is toegekend beroep bij een bestuursrechter in te stellen, dient alvorens beroep in te stellen bezwaar te maken, tenzij:
a. het besluit in bezwaar of in administratief beroep is genomen,
b. het besluit aan goedkeuring is onderworpen,
c. het besluit een goedkeuring of een weigering daarvan inhoudt,
d. het besluit is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4,
e. het besluit is genomen op basis van een uitspraak waarin de bestuursrechter met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, onderdeel a, heeft bepaald dat afdeling 3.4 geheel of gedeeltelijk buiten toepassing blijft,
f. het beroep zich richt tegen het niet tijdig nemen van een besluit,
g. het besluit is genomen op grond van een voorschrift als genoemd in de bij deze wet behorende Regeling rechtstreeks beroep dan wel het besluit anderszins in die regeling is omschreven.
(…).