202001350/1/A3.
Datum uitspraak: 29 september 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 10 januari 2020 in zaak nr. 19/3312 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Autoriteit Persoonsgegevens (hierna: de AP).
Procesverloop
Bij besluit van 4 december 2018 heeft de AP aan de minister van Financiën met ingang van 1 januari 2020 een verbod opgelegd voor het verwerken van het burgerservicenummer (hierna: BSN) in het btw-identificatienummer van zelfstandigen zonder personeel omdat dat in strijd is met de Algemene verordening gegevensbescherming (hierna: de AVG) en de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming (hierna: de UAVG).
Bij besluit van 8 mei 2019 heeft de AP het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 10 januari 2020 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De AP heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 mei 2021, waar [appellant] en de AP, vertegenwoordigd door mr. Y.P. Witteman en mr. J.M.A. Koster, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. De AP heeft de minister van Financiën verboden om met ingang van 1 januari 2020 het BSN te gebruiken in het btw-identificatienummer van zelfstandigen met een éénmanszaak. [appellant] heeft naar aanleiding van dit verbod een brief verzonden met een groot aantal klachten en verzoeken waarin hij stelt dat de belastingdienst in strijd handelt met de AVG en de UAVG. Ook maakt hij in de brief bezwaar tegen het besluit van 4 oktober 2018 omdat het verbod volgens hem niet ver genoeg strekt. Hij stelt dat de Belastingdienst ook in andere referentienummers het BSN verwerkt. Het besluit had daarnaast ruimer van strekking moeten zijn en aan meer organisaties opgelegd moeten worden. Ook had de AP de risico’s van de verwerking van het BSN door allerlei organisaties in kaart moeten brengen. De AP vindt dat [appellant] geen belanghebbende is bij het besluit omdat hij geen eigen en voldoende onderscheidend belang heeft bij dit besluit.
De aangevallen uitspraak
2. De rechtbank heeft geoordeeld dat de AP het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Het hoger beroep
3. [appellant] betoogt dat hij wel belanghebbende is. Zijn oude btw-identificatienummer wordt nog wel verwerkt in de systemen van de Belastingdienst, bij bedrijven en buitenlandse mogendheden. Het wordt ook nog gebruikt voor alle btw-gerelateerde zaken van voor 1 januari 2020. De rechtbank oordeelt ten onrechte ongemotiveerd dat de vraag wie verwerkingsverantwoordelijke is, niet van belang is voor de belanghebbendheid. Het is volgens hem wel van belang wie de verwerkingsverantwoordelijke is omdat voor de toepassing van de AVG van belang is wie de verwerkingsverantwoordelijke is. De rechtbank is ten onrechte en ongemotiveerd aan zijn betoog voorbij gegaan dat artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: het Handvest) een effectieve rechtsgang vereist die nu niet geboden is, aldus [appellant].
Het wettelijk kader
4. Artikel 58, tweede lid, aanhef en onder f, van de AVG luidt: ‘ Elk toezichthoudende autoriteit heeft alle volgende bevoegdheden tot het nemen van corrigerende maatregelen:
f. een tijdelijke of definitieve verwerkingsbeperking, waaronder een verwerkingsverbod, opleggen;’
Artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht luidt: ‘Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.’
Beoordeling van het hoger beroep
5. Om als belanghebbende te kunnen worden aangemerkt moet er sprake zijn van een rechtstreeks belang. Dit wil zeggen dat de belangen waarop iemand zich beroept door het besluit zelf moeten worden geraakt.
De AP is op grond van artikel 58, tweede lid, aanhef en onder f, van de AVG bevoegd om aan een verwerker van persoonsgegevens een verwerkingsverbod op te leggen. De AP heeft in dit geval aan de minister een verwerkingsverbod opgelegd. Het verwerkingsverbod richt zich alleen tot de minister. Het gevolg van het verwerkingsverbod is dat de minister het BSN vanaf 1 januari 2020 niet meer mag gebruiken in het btw-identificatienummer van zelfstandigen met een éénmanszaak. Het verwerkingsverbod ziet niet op de door [appellant] gestelde verwerking van zijn oude btw-identificatienummer in zaken die zien op de periode van voor 1 januari 2020. Ook ziet het verwerkingsverbod niet op verwerking van zijn oude btw-identificatienummer door organisaties die niet onder de bevoegdheid van de minister vallen. Alleen al daarom is [appellant] geen belanghebbende bij het verwerkingsverbod, omdat de belangen waarop hij zich beroept niet door het besluit zelf geraakt worden.
Het antwoord op de vraag wie verwerkingsverantwoordelijke is voor het btw-identificatienummer is niet van belang voor de vraag of [appellant] belanghebbende is. Als [appellant] meent dat een verwerkingsverantwoordelijke zijn persoonsgegevens feitelijk in strijd met de AVG verwerkt, kan hij de AP verzoeken daartegen handhavend op te treden of schadevergoeding vragen op grond van de AVG. Als [appellant] ook een verbod wil voor het verwerken van gegevens die niet onder het huidige verbod vallen of een verbod op verwerking van zijn oude btw-identificatienummer door niet onder de minister vallende organisaties, dan kan hij de AP daartoe verzoeken. Overigens heeft de AP ter zitting toegelicht dat er al een onderzoek loopt naar onrechtmatige verwerking van persoonsgegevens door de Belastingdienst.
Dat [appellant] tegen het in dit geval door de AP gegeven verwerkingsverbod geen bezwaar kan maken, betekent niet dat hem de toegang tot de rechter wordt ontzegd. Tegen onrechtmatige verwerking van zijn persoonsgegevens, zoals het BSN, kan hij onder andere op grond van de AVG bij de AP een verzoek tot handhaving indienen. Er is geen strijd met artikel 47 van het Handvest.
Dit betekent dat de Afdeling het eens is met het oordeel van de rechtbank dat de AP [appellant] terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn bezwaar. De rechtbank heeft terecht geen aanleiding gezien voor het stellen van prejudiciële vragen, zoals [appellant] heeft verzocht.
Het betoog faalt.
Conclusie
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
7. De AP hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 29 september 2021
280-857