ECLI:NL:RBOBR:2023:5339

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
14 november 2023
Publicatiedatum
13 november 2023
Zaaknummer
01-323095-22
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling en poging tot zware mishandeling met verwerping van noodweer in Eindhoven

Op 14 november 2023 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van zware mishandeling en poging tot zware mishandeling. De zaak vond zijn oorsprong in een incident op 10 december 2022 in Eindhoven, waar de verdachte betrokken raakte bij een conflict in het uitgaansgebied. Tijdens dit conflict heeft de verdachte met een mes twee personen, aangeduid als [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], verwond. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht aan [slachtoffer 1] door hem in de zij te steken, wat leidde tot een operatie en langdurige medische behandeling. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de verdachte [slachtoffer 2] heeft geprobeerd zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door met een mes in zijn richting te steken.

De rechtbank verwierp het beroep op noodweer van de verdachte, omdat de omstandigheden niet voldeden aan de vereisten voor een geslaagd beroep op noodweer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet proportioneel had gehandeld in de gegeven situatie. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, en daarnaast een taakstraf van 240 uren. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de gevolgen voor de slachtoffers en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn verminderd toerekeningsvatbaarheid door eerdere traumatische ervaringen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.323095.22
Datum uitspraak: 14 november 2023
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1991] ,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 22 maart 2023, 12 juni 2023 en 31 oktober 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat van de zijde van verdachte en zijn raadsman naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 17 februari 2023.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 31 oktober 2023 is gewijzigd, is aan verdachte ten laste gelegd dat:
ten aanzien van feit 1:hij op of omstreeks 10 december 2022 te Eindhoven, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven,- met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in zijn zij, althanslichaam, te steken en/of- met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, zwaaiende en/ofstekende bewegingen te maken in de richting van zijn lichaam,terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;( art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zoukunnen leiden:
hij op of omstreeks 10 december 2022 te Eindhoven, althans in Nederland, aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een evisceratie van de darmen en/of een bloeding in de buik en/of letsel aan de fascie van Gerota, heeft toegebracht (waardoor littekenweefsel en hypesthesie zijn ontstaan) door
- met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in zijn zij, althans lichaam, te steken en/of te snijden.
(Artikel 302 Wetboek van Strafrecht)
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 10 december 2022 te Eindhoven, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen- met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in zijn zij, althanslichaam, te steken en/of- met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, zwaaiende en/ofstekende bewegingen te maken in de richting van zijn lichaam,terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
ten aanzien van feit 2:hij op of omstreeks 10 december 2022 te Eindhoven, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven,- met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in zijn bil, althanslichaam, te steken en/of- met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, zwaaiende en/ofstekende bewegingen te maken in de richting van zijn lichaam,terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;( art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zoukunnen leiden:
hij op of omstreeks 10 december 2022 te Eindhoven, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,- met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in zijn bil, althanslichaam, te steken en/of- met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, zwaaiende en/ofstekende bewegingen te maken in de richting van zijn lichaam,terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 10 december 2022 te Eindhoven, althans in Nederland, [slachtoffer 2] heeft mishandeld, immers heeft hij, verdachte, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de bil van die [slachtoffer 2] , althans zijn lichaam gestoken en/of gesneden.
(Artikel 300 Wetboek van Strafrecht).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De Bewijsbeslissing.

Inleiding
Op zaterdag 10 december 2022 is in het uitgaansgebied, Stratumseind, van Eindhoven onenigheid ontstaan. Daarbij zijn onder meer verdachte en de aangevers, [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] bij betrokken geweest.
Op enig moment heeft verdachte letsel opgelopen aan zijn kin. De aangevers hebben allebei steekletsel opgelopen.
De aangevers hadden medische zorg nodig en zijn overbracht naar het Catharinaziekenhuis. Verdachte heeft zich voor zijn verwondingen gemeld in het Maxima Medisch Centrum en is daar aangehouden door de politie.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht op grond van de inhoud van het procesdossier wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag van [slachtoffer 1] (feit 1 subsidiair) en poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 2] (feit 2 subsidiair).
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft op de gronden als vermeld in zijn pleitaantekeningen betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat de afgelegde getuigenverklaringen en aangiftes ongeloofwaardig zijn. Verdachte was niet de agressor hetgeen wordt ondersteund door de camerabeelden. Verdachte ontkent bovendien te hebben gestoken.
Het oordeel van de rechtbank
De bewijsmiddelen
Omwille van de leesbaarheid van het vonnis zijn de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen uitgewerkt in de aan dit vonnis gehechte bewijsmiddelenbijlage. De inhoud van die bijlage dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
De bewijsoverwegingen
Verdachte heeft erkend bij de onenigheid op 10 december 2022 een mes in zijn handen te hebben gehouden, maar heeft ontkend de aangevers te hebben gestoken. De rechtbank ziet zich daarom eerst voor de vraag gesteld of verdachte de aangevers met een mes heeft gestoken.
Uit die bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, concludeert de rechtbank dat buiten redelijke twijfel is komen vast te staan dat verdachte de aangevers met zijn mes heeft gestoken.
De rechtbank is van oordeel dat het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging zijn weerlegging vindt in de inhoud van de gebruikte bewijsmiddelen. De rechtbank heeft geen reden om aan de inhoud en betrouwbaarheid van die bewijsmiddelen te twijfelen. Daarbij merkt de rechtbank in het bijzonder op dat de voor het bewijs gebruikte verklaringen op doorslaggevende punten overeenstemmen en bovendien steun vinden in ander bewijsmateriaal.
In de kern berust dat oordeel op de betrouwbaar geachte verklaring van aangever [slachtoffer 2] . Deze verklaring vindt steun de verklaring van [getuige] en het letsel van de aangevers dat direct na de confrontatie met verdachte, die gedurende die confrontatie een mes vasthield, is ontstaan. Uit de bewijsmiddelen volgt bovendien dat verdachte een stekende beweging heeft gemaakt. Dat het letsel bij de aangevers is toegebracht door met een mes te zijn gestoken wordt verder onderbouwd door de Letselrapportage van de Forensische Geneeskunde betreffende aangever [slachtoffer 1] en het proces-verbaal Forensisch dossier betreffende beide aangevers. Gelet op de voorgaande overweging passeert de rechtbank de door de verdediging opgeworpen stelling dat de aangevers mogelijk door een stuk glas of mes van een ander zijn verwond geraakt.
De rechtbank ziet zich - gegeven het vorenstaande - voor de vraag hoe het handelen van verdachte juridisch gezien, dient te worden geduid.
Vrijspraak poging doodslag (feit 1 primair en feit 2 primair)
Naar het oordeel van de rechtbank bevat het dossier onvoldoende aanknopingspunten om te concluderen dat verdachte daadwerkelijk de intentie had om de aangevers van het leven te beroven. Dit neemt echter niet weg dat verdachte door zijn gedragingen in voorwaardelijke zin opzet kan hebben gehad op de dood van de aangevers. Van voorwaardelijk opzet is sprake wanneer willens en wetens de aanmerkelijke kans wordt aanvaard dat door een bepaald handelen een bepaald gevolg intreedt. Met een aanmerkelijke kans op de dood wordt een niet verwaarloosbare, reële kans bedoeld, dat iemand door de handeling komt te overlijden. Verdachte heeft aangever [slachtoffer 1] gestoken in zijn zij en aangever [slachtoffer 2] gestoken in zijn bil. Hij heeft daarbij een mes gebruikt.
In zijn algemeenheid zou een steek in het lichaam met een mes geschikt kunnen zijn om de dood van het slachtoffer te doen intreden, mede afhankelijk van de locatie van de steek, de diepte etc. In deze zaak kan de rechtbank echter niet vaststellen met welke kracht is gestoken en evenmin of er diep is gestoken. Het letsel van de aangevers leidt niet zonder meer tot de conclusie dat verdachte met grote kracht heeft gestoken. De medische gegevens en forensische stukken in het dossier geven hierover ook geen uitsluitsel. Gelet hierop kan de rechtbank niet concluderen dat de kans dat de aangevers door het steken met het mes door verdachte zouden komen te overlijden, reëel en dus aanmerkelijk was.
Verdachte wordt daarom vrijgesproken van de onder feit 1 en 2 primair tenlastegelegde pogingen tot doodslag.
Feit 1, subsidiair
Bewezenverklaring zware mishandeling
De rechtbank acht wel voldoende bewijsmiddelen aanwezig om vast te kunnen stellen dat verdachte, minst genomen, voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangever [slachtoffer 1] .
Door op korte afstand met een mes in de zij van [slachtoffer 1] te steken, heeft verdachte bewust de kans aanvaard dat [slachtoffer 1] als gevolg daarvan zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Immers, naar algemene ervaringsregels is de kans op zwaar lichamelijk letsel bij een steekverwonding aanmerkelijk te achten. In het lichaam liggen dicht onder de huid, zeker bij de romp, kwetsbare organen, pezen en spieren.
De rechtbank overweegt dat onder zwaar lichamelijk letsel als bedoeld in artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) wordt begrepen: ziekte die geen uitzicht op volkomen genezing overlaat, voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van ambts- of beroepsbezigheden, afdrijving of dood van de vrucht van een vrouw alsmede storing van de verstandelijke vermogens die langer dan vier weken heeft geduurd. Ook buiten deze gevallen kan lichamelijk letsel als zwaar worden beschouwd indien dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. Bij de beantwoording van de vraag of zeker letsel als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt, is de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en/of het uitzicht op (volledig) herstel van belang.
Aangever [slachtoffer 1] had als gevolg van het steken een bloeding in de buikholte en letsel aan zijn darmen en het vlies rondom de nier. Hieraan is hij op 10 december 2022 geopereerd (traumalaparotomie) in het Catharina Ziekenhuis in Eindhoven. Hij heeft hij drie dagen in het ziekenhuis gelegen en morfine gekregen tegen de pijn. Eind december had aangever nog last van verminderde gevoeligheid in zijn buik. Daarnaast heeft aangever tot en met juli 2023 fysiotherapie gehad.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het letsel van aangever moet worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 302 Sr. Bovendien levert het steken van een ander met een mes in diens zij, waarbij operatief ingrijpen noodzakelijk is, ook naar algemeen spraakgebruik zware mishandeling op. Concluderend, de rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het onder feit 1, subsidiaire tenlastegelegde zware mishandeling.
Feit 2, subsidiair
Bewezenverklaring poging tot zware mishandeling
De gedragingen van verdachte leveren naar het oordeel van de rechtbank een poging tot zware mishandeling op. Naar het oordeel van de rechtbank levert het steken met een mes richting het lichaam een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel op. Het is een feit van algemene bekendheid dat door het steken met een mes richting het lichaam, spieren, bloedvaten en zenuwbanen zodanig beschadigd kunnen worden, dat dit zwaar lichamelijk letsel oplevert. Door aangever [slachtoffer 2] met een mes te steken tijdens een schermutseling heeft verdachte deze kans ook welbewust aanvaard. De rechtbank acht het subsidiair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling dan ook wettig en overtuigend bewezen.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen eventueel in onderling verband en samenhang bezien komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
T.a.v. feit 1 subsidiair:
hijopof omstreeks10 december 2022 te Eindhoven,althans in Nederland, aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een evisceratie van de darmen en/ofeen bloeding in de buik en/ofletsel aan de fascie van Gerota, heeft toegebracht (waardoor littekenweefsel en hypesthesie zijn ontstaan) door
met een mes,althans een scherp en/of puntig voorwerp, in zijn zij,althans lichaam, te stekenen/of te snijden.
T.a.v. feit 2 subsidiair:
hijopof omstreeks10 december 2022 te Eindhoven,althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,- met een mes,althans een scherp en/of puntig voorwerp, in zijn lichaam,althanslichaam, te steken en/of- met een mes,althans een scherp en/of puntig voorwerp,zwaaiende en/ofstekende bewegingen te maken in de richting van zijn lichaam,terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft voorts een voorwaardelijk beroep gedaan op noodweer, in die zin dat als vast komt te staan dat verdachte heeft gestoken, de verdediging een beroep doet op noodweer. Hiertoe heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte gehandeld heeft nadat hij was geschopt en geslagen en daaraan fors letsel aan zijn gezicht had overgehouden. Verdachtes handelingen waren proportioneel omdat hij alleen heeft geprobeerd om zijn belagers van zich af te houden. Ook heeft verdachte gekozen voor het minst ingrijpende middel om de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding te beëindigen door weg te vluchten. Tijdens die vlucht is verdachte van achteren onderuit geschopt, waardoor hij mogelijk iemand met het mes heeft geraakt. Dat is echter gebeurd met de bedoeling om zichzelf te verdedigen.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat door het wegrennen uit de groep belagers, verdachte zich niet (meer) bevond in een noodweersituatie. De daaropvolgende gedragingen van verdachte moeten in de kern als aanvallend worden gezien, zodat het beroep op noodweer niet kan slagen.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat verdachte zich geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding die is gericht tegen eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed, waartegen verdediging geboden en noodzakelijk is [1] . Voor de aanvaarding van een beroep op noodweer is verder vereist dat de feitelijke grondslag waarop dat verweer is gebaseerd voldoende aannemelijk is geworden, gelet op wat daarover door of namens verdachte is aangevoerd en in het licht van het verhandelde ter terechtzitting. Aan het oordeel dat de gestelde feitelijke grondslag voldoende aannemelijk is geworden, staat enige onzekerheid over de precieze feitelijke toedracht niet in de weg. [2]
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Tijdens een gesprek tussen verdachte en een portier heeft een passerende jongeman een biljet van vijftig euro uit de handen van verdachte gepakt. Verdachte is daarna, in een poging om zijn geld terug te krijgen, in gesprek geraakt met deze persoon en anderen die behoren tot de (vrienden-)groep van deze persoon (hierna: de groep). Volgens verdachte is de toon van dat gesprek al snel grimmig en agressief geworden, waarbij verdachte tijdens dit gesprek ook is aangeraakt door enkele personen uit de groep. Op enig moment is verdachte weggelopen en is de groep achter verdachte aan gelopen. Niet veel later is verdachte omringd door de groep, terwijl hij met zijn rug tegen de muur van een restaurant stond. Verdachte is toen hard tegen zijn kin geslagen door iemand uit de groep en daaraan heeft verdachte een snijwond overgehouden. Op grond hiervan acht de rechtbank aannemelijk dat sprake was van een noodweersituatie, waarin verdachte zich mocht verdedigen.
Na de klap tegen verdachtes kin is iedereen gaan rennen. Op grond van de verschillende verklaringen en de beschikbare camerabeelden is niet duidelijk geworden wie precies achter wie is aangerend en wie precies waarheen is gerend. Wel is aannemelijk geworden dat de groep zich heeft verspreid. Verder is aannemelijk geworden dat ook verdachte is weggerend, zich heeft omgedraaid en afwerende gebaren heeft gemaakt met een mes, waarna hij opnieuw is gaan rennen. Aangever [slachtoffer 1] heeft verdachte daarop met een beenveeg ten val gebracht. Verdachte heeft vervolgens een stekende beweging gemaakt in de richting van diens rechterzij met het mes. Daarna heeft verdachte ook aangever [slachtoffer 2], die [slachtoffer 1] te hulp schoot, geraakt met het mes. Uit de aangehaalde verklaringen van aangever [slachtoffer 2] en [getuige] volgt dat verdachte heeft gestoken terwijl [slachtoffer 1] nog op de grond lag dan wel nog bezig was om op te staan.
Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de gekozen gedragingen van verdachte – het steken met een mes als verdedigingsmiddel – in onredelijke verhouding staan tot de ernst van de aanranding op dat moment. Immers, op dat moment was er geen sprake meer van een situatie waarbij verdachte alleen stond tegenover een groep, maar de situatie waarbij [slachtoffer 1] en verdachte beiden op grond lagen en verdachte een mes vast had. Uit de getuigenverklaringen blijkt dat verdachte weer opstond terwijl [slachtoffer 1] nog op de grond lag, van hem ging op dat moment geen dreiging meer uit. Ook de stekende beweging in de richting van [slachtoffer 2] is niet proportioneel. Weliswaar is verdachte geslagen door [slachtoffer 2] nadat hij [slachtoffer 1] had gestoken, maar het toebrengen van een steekwond staat niet in een redelijke verhouding tot een klap met blote vuist.
De rechtbank verwerpt daarom het beroep op noodweer.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor wat bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaren, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
Het oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van zware mishandeling en een poging tot zware mishandeling. Verdachte is met een mes op zak naar het uitgaansgebied in Eindhoven gegaan. Verdachte heeft met een groep ruzie gekregen en heeft aangevers op enig moment gestoken met zijn mes. Aangevers hebben hierbij ernstig letsel opgelopen en uit hun vorderingen tot schadevergoeding blijkt dat zij ook psychisch veel last hebben gehad van het handelen van verdachte. Aangever [slachtoffer 1] heeft een trauma laparotomie moeten ondergaan, waar hij 43 hechtingen aan heeft overgehouden. Door de grote littekens op zijn buik wordt hij dagelijks herinnerd aan de nacht van 10 december 2022. Aangever [slachtoffer 2] heeft ernstig letsel opgelopen aan zijn bil en heeft er psychische klachten aan overgehouden. Hij is hiervoor in behandeling bij een psycholoog.
Delicten als de onderhavige leiden in zijn algemeenheid tot gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving en kunnen leiden tot woede en verontwaardiging onder burgers. Daarnaast zijn de aanwezigen die avond ongewild geconfronteerd met de gewelddadige daden van verdachte. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
De persoon van verdachte
Uit het Uittreksel justitiële documentatie d.d. 18 september 2023 van verdachte blijkt dat verdachte in het verleden voor meerdere geweldsdelicten is veroordeeld. Meest recent is de veroordeling van 16 februari 2022 door het Hof ’s-Hertogenbosch ter zake van onder meer een poging zware mishandeling en vernieling. Daarbij is verdachte onherroepelijk veroordeeld tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank zal deze veroordeling, nu deze soortgelijk is aan de bewezenverklaarde feiten, ten nadele meewegen bij de strafoplegging.
In het psychologisch rapport van 29 maart 2023 (met de aanvulling van 27 augustus 2023) dat over verdachte is opgemaakt, staat samengevat dat hij lijdt aan een ongespecificeerde psychotrauma- of stressorgerelateerde stoornis. Bij verdachte is er sprake van herhaalde traumatische ervaringen vanaf de kindertijd. Deze stoornis was aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde. Verdachte heeft volgens de psycholoog niet kunnen voorzien dat hij in een dergelijke explosieve situatie terecht zou komen. Verdachte valt vanuit zijn traumatisch verleden sneller terug op agressieve coping wanneer hij in het nauw gedreven wordt. Er wordt geadviseerd het tenlastegelegde in een verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank volgt de conclusie van de psycholoog en beschouwt verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar. De rechtbank weegt dit in strafverminderende zin mee.
Verder weegt de rechtbank mee dat verdachte is belaagd door anderen - waar aangevers deel van uitmaakten - wat op enig moment een situatie opleverde waarin verdachte zichzelf in beginsel mocht verdedigen, maar echter niet op de wijze waarop hij dat heeft gedaan. Bij de confrontatie heeft verdachte zelf ook letsel opgelopen (een snijwond van 3,5 cm in zijn gezicht). Deze wond is in het ziekenhuis gehecht. De rechtbank houdt in straf verminderende zin rekening met de rol en houding van de groep en het gegeven dat verdachte ook is letsel opgelopen.
De oriëntatiepunten
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank ook acht geslagen op de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf. Bij zware mishandeling heeft bij zeer zwaar letsel waarbij gebruik is gemaakt van een wapen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 jaar als uitgangspunt te gelden.
De straf
Alles afwegend legt de rechtbank verdachte een gevangenisstraf op van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk. De tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht moet worden afgetrokken van het onvoorwaardelijk deel van deze straf. Dit betekent dat verdachte niet meer terug hoeft naar een penitentiaire inrichting. Het voorwaardelijk strafdeel dient ertoe om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Gelet op de ernst van de feiten is de rechtbank van oordeel dat niet alleen kan worden volstaan met voorgaande strafbepaling. De rechtbank legt daarom aan verdachte ook op een maximale taakstraf van 240 uren
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, met name doordat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1].

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie meent dat een gedeelte van de vordering moet worden aangemerkt als een onevenredige belasting van de strafzaak. Dat deel ziet op het bedrag dat wordt gevraagd voor de gederfde inkomsten. De officier van justitie verzoekt de rechtbank om [slachtoffer 1] in dat gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk te verklaren.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het overige gedeelte van de vordering dient te worden toegewezen met verhoging met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de vordering dient te worden afgewezen dan wel niet-ontvankelijk verklaard. Volgens de verdediging is niet vast te stellen welke partij schuldig is en in welke mate er sprake is van eigen schuld.
Beoordeling.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in de vordering. Nader onderzoek naar het aangevoerde standpunt van de verdediging over de vordering en meer in het bijzonder het aandeel eigen schuld, zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van de vordering daarom een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal bepalen dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2].

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering dient te worden toegewezen met verhoging met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de vordering dient te worden afgewezen dan wel niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Volgens de verdediging is niet vast te stellen welke partij schuldig is en in welke mate er sprake is van eigen schuld.
Beoordeling
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in de vordering. Nader onderzoek naar het aangevoerde standpunt van de verdediging over de vordering en meer in het bijzonder het aandeel eigen schuld zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal bepalen dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.

Beslag.

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie verzoekt tot teruggave van de jas aan verdachte. De telefoon is volgens de officier van justitie vatbaar voor onttrekking aan het verkeer, nu er uit onderzoek is gebleken dat er gesprekken met betrekking tot dealen van drugs op de telefoon staan.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft tot teruggave van de telefoon en de jas aan verdachte verzocht.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen aan verdachte nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van de inbeslaggenomen goederen. De rechtbank acht geen termen voor de onttrekking aan het verkeer van de telefoon aanwezig nu er geen sprake is van soortgelijke feiten als bedoeld in art. 36c en 36d Sr.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45, 57, 302 Wetboek van Strafrecht

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen wat verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert de misdrijven:
ten aanzien van feit 1 subsidiair:
zware mishandeling
ten aanzien van feit 2 subsidiair:
poging tot zware mishandeling
verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straffen:
ten aanzien van feit 1 en feit 2:
- een
gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met aftrekovereenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht, met een proeftijd van 2 jaren
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
- een
taakstrafvan
240 uren, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis
beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
ten aanzien van feit 1:
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding.
veroordeelt de benadeelde partij in de proceskosten door verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
ten aanzien van feit 2:
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding.
veroordeelt de benadeelde partij in de proceskosten door verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
beslag
gelast de teruggave inbeslaggenomen goederen, vermeld op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen, aan [verdachte]:
  • 1 STK Jas
  • 1 STK GSM
voorlopige hechtenis
Heft op het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.O.Y. Elagab, voorzitter,
mr. G.M. Blanken en mr. L.J. Verborg, leden,
in tegenwoordigheid van mr. N.J. Westerhuis, griffier,
en is uitgesproken op 14 november 2023.