ECLI:NL:RBOBR:2023:5196

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
25 april 2023
Publicatiedatum
1 november 2023
Zaaknummer
C/01/385737 / FA RK 22-4056
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voogdij en omgangsregeling in een gezinscontext met minderjarigen

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 25 april 2023 een beschikking gegeven over de omgangsregeling van twee minderjarigen, [minderjarige I] en [minderjarige II], die onder voogdij staan van de Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering. De zaak betreft een verzoek van de gecertificeerde instelling (GI) om de regie over de omgangsregeling te wijzigen, zodat deze bij de GI komt te liggen, in plaats van bij de ouders, die hun gezag over de kinderen hebben verloren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de GI in geval van voogdij dezelfde bevoegdheden heeft als de ouders, maar dat de GI zich moet wenden tot de rechter voor wijzigingen van eerder vastgestelde omgangsregelingen. De rechtbank heeft het verzoek van de GI afgewezen, omdat de GI al de zeggenschap heeft over de omgang en er onvoldoende belang is bij de toewijzing van het verzoek.

Daarnaast heeft de moeder een zelfstandig verzoek ingediend om een omgangsregeling vast te stellen, die de feitelijke situatie van de afgelopen jaren moet weerspiegelen. De rechtbank heeft de zorgen van de GI over de omgang tussen de moeder en de kinderen erkend, maar heeft besloten om de door de moeder verzochte weekendregeling vast te stellen. De omgangsregeling houdt in dat de kinderen eenmaal per vier weken van vrijdag 16.00 uur tot zondag 20.00 uur bij de moeder verblijven, terwijl de zeggenschap over de omgang tijdens schoolvakanties en feestdagen bij de GI blijft. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en er is een mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK OOST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer : C/01/385737 / FA RK 22-4056
Uitspraak : 25 april 2023
Beschikking over omgang in de zaak van
de
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING, statutair gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI),
over de minderjarigen:
  • [naam] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] , hierna te noemen: [minderjarige I] ,
  • [naam] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] , hierna te noemen: [minderjarige II] .
Belanghebbenden:

[naam] ,

wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. W. Kolmans.

[naam] ,

wonende te [woonplaats] ( [land] ),
hierna te noemen: de vader,
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is daarnaast in de procedure betrokken:

de RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, locatie ‘s-Hertogenbosch,

hierna te noemen: de raad.

De procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van:
  • het verzoekschrift van de GI, ontvangen ter griffie op 13 september 2022;
  • de brief van de GI van 23 januari 2023;
  • het verweerschrift, tevens zelfstandig verzoek van de moeder van 10 februari 2023.
Op 14 februari 2023 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Verschenen zijn:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Kolmans;
  • de vader;
  • [vertegenwoordiger van de GI] en [vertegenwoordiger van de GI] namens de GI;
  • [vertegenwoordiger van de raad] namens de raad.
De griffier heeft [minderjarige I] in de gelegenheid gesteld om zijn mening over het verzoek aan de rechter kenbaar te maken. [minderjarige I] heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt en op 9 februari 2023 gesproken met de rechter.

De feiten

[minderjarige I] is geboren uit de affectieve relatie van de ouders. De vader heeft [minderjarige I] erkend. Nadien zijn de ouders met elkaar gehuwd. [minderjarige II] is tijdens het huwelijk van de ouders geboren. De ouders zijn in 2014 gescheiden.
[minderjarige I] en [minderjarige II] verblijven sinds september 2019 in een gezinshuis.
Bij beschikking van 30 oktober 2020 is het gezag van de ouders over [minderjarige I] en [minderjarige II] beëindigd en is de GI tot voogd over hen benoemd. Deze beschikking is op 27 mei 2021 bekrachtigd door het gerechtshof ’s-Hertogenbosch.

Het verzoek

De GI verzoekt analoog aan artikel 1:377e lid 1 BW een regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang vast te stellen, in die zin dat de invulling van de omgang bij de GI komt te liggen.
De moeder verzoekt bij wege van zelfstandig verzoek een omgangsregeling tussen haar en [minderjarige I] en [minderjarige II] vast te stellen, die inhoudt:
  • dat de kinderen eenmaal per vier weken van vrijdag 16.00 uur tot zondag 20.00 uur bij de moeder verblijven;
  • alsmede tijdens de schoolvakanties en feestdagen, steeds in overleg met de voogd te bepalen, waarin in ieder geval geldt dat de kinderen tijdens de zomervakantie steeds minimaal twee weken bij moeder verblijven.

De beoordeling

Het verzoek van de GI
In geval van voogdij heeft de GI dezelfde bevoegdheid als de ouders om op grond van artikel 1:377a en 1:377e BW vaststelling of wijziging van een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht te verzoeken (ECLI:NL:HR:2017:943).
Uit het verzoek van de GI en de toelichting daarop begrijpt de rechtbank dat de GI ervan uitgaat dat de regie over de omgang ondanks de gezagsbeëindiging nog bij de ouders ligt, omdat zij op grond van een in het verleden opgesteld ouderschapsplan zeggenschap hebben over de omgangsregeling en de invulling van vakanties en feestdagen. De GI verzoekt dat te wijzigen en die zeggenschap bij haar neer te leggen.
Het ouderschapsplan en de echtscheidingsbeschikking van 26 februari 2014 waarvan dat ouderschapsplan onderdeel uitmaakt zijn overgelegd als bijlagen bij het verzoekschrift. De zorgregeling uit het ouderschapsplan houdt – voor zover hier van belang – het volgende in:
  • de kinderen zullen bij de vader verblijven een weekend in de twee weken van vrijdag 19.00 uur na het eten tot zondag 19.00 uur na het eten;
  • de vakanties en feestdagen zullen worden gedeeld in nader onderling overleg.
Gebleken is dat het in de praktijk al enkele jaren zo is dat [minderjarige I] en [minderjarige II] een weekend per twee weken bij één van de ouders verblijven, alsmede tijdens een deel van de feestdagen en vakanties. Sinds na de zomervakantie van 2022 verblijven [minderjarige I] en [minderjarige II] echter niet meer bij de vader. Zij verblijven momenteel een weekend per vier weken bij de moeder, en een weekend per vier weken bij de grootouders vaderszijde.
De rechtbank volgt de GI niet in haar standpunt dat de regie over de omgang tussen [minderjarige I] en [minderjarige II] en de ouders (deels) bij de ouders ligt. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt. Een ouderschapsplan wordt opgesteld om afspraken te maken over de uitoefening van het gezamenlijk gezag na echtscheiding of beëindiging van de samenleving. Doordat het gezag van de ouders is beëindigd en de GI tot voogd is benoemd, komt de zeggenschap over de invulling van de omgang bij de GI te liggen. De bevoegdheden die de GI in dat kader heeft zijn in de wet niet nader aangeduid. Uit voornoemde uitspraak van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2017:943) volgt dat de GI de rechten van het kind en zijn ouders op omgang met elkaar in acht moet nemen. Analoog aan de prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 14 december 2018 (ECLI:NL:HR:2018:2321), is de rechtbank van oordeel dat de GI als voogd niet gerechtigd is een eerdere beschikking van de rechter inzake omgang opzij te zetten. Zij dient zich daarvoor naar het oordeel van de rechtbank op grond van artikel 1:377e BW tot de rechter te wenden als zij wijziging van een eerder vastgestelde omgangsregeling wenst. Die verplichting om zich tot de rechter te wenden rust naar het oordeel van de rechtbank niet op de GI indien zij wijziging wenst van een ouderschapsplan dat is aangehecht aan een beschikking. In die situatie is er immers geen sprake van een omgangsregeling die door een rechter is bepaald. Dat betekent dat de GI niet gebonden is aan het ouderschapsplan dat de ouders in het kader van hun echtscheiding hebben opgesteld.
Het voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat de GI iets verzoekt wat zij al heeft, namelijk zeggenschap over de omgang tussen [minderjarige I] en [minderjarige II] en de ouders. De GI heeft daarom onvoldoende belang bij de toewijzing van haar verzoek. De rechtbank zal het verzoek van de GI daarom afwijzen.
Het zelfstandig verzoek van de moeder
Zoals hiervoor is overwogen, ligt de zeggenschap over de omgang in beginsel bij de GI. Die zeggenschap kan worden beperkt door een omgangsregeling vast te stellen op grond van artikel 1:377a BW. De moeder heeft daartoe een zelfstandig verzoek gedaan.
De moeder wil dat de omgangsregeling die feitelijk al jaren geldt, wordt vastgesteld door de rechtbank, omdat zij vindt dat zij en de kinderen recht hebben op duidelijkheid.
De GI wil de regie over de omgang behouden, waarbij haar uitgangspunt is dat de feitelijke weekendregeling blijft gelden, maar waarbij ook kan worden bijgestuurd door de GI indien nodig. Voor wat betreft de vakanties vindt de GI een periode van twee weken bij moeder voor beide kinderen te lang.
De rechtbank stelt voorop dat zij de zorgen die de GI heeft geuit over de omgang tussen de moeder en de kinderen deelt. Die zorgen houden in dat de moeder volwassenzaken bespreekt met [minderjarige I] , waardoor [minderjarige I] in een loyaliteitsconflict zit tussen het gezinshuis en de moeder. De moeder deelt bijvoorbeeld met [minderjarige I] wat er tijdens een overleg met de GI en andere hulpverleners is besproken. Daarnaast lijkt er door de ouders al jaren onderscheid gemaakt te worden tussen [minderjarige I] en [minderjarige II] , waarbij [minderjarige II] wordt achtergesteld en veel straf krijgt. De GI heeft aangegeven dat het negatieve gedrag dat [minderjarige II] soms laat zien bij de ouders een uiting kan zijn van zijn wens om gezien te worden. De raad heeft geadviseerd om in te zetten op vermindering van het loyaliteitsconflict bij [minderjarige I] en het versterken van de ouders in de omgang met [minderjarige II] , en de rechtbank onderschrijft dat.
De GI verbindt aan de hierboven genoemde zorgen niet de conclusie dat het contact tussen de moeder en de kinderen moet worden beperkt, zeker niet als het gaat om [minderjarige I] . Tijdens de mondelinge behandeling heeft de GI aangegeven dat het haar intentie is dat [minderjarige I] eens per vier weken naar de moeder blijft gaan. Ook als het gaat om [minderjarige II] wil de GI dat er contact blijft, maar de GI wil voor hem wel de mogelijkheid hebben om de weekendregeling aan te passen. [minderjarige II] geeft namelijk wisselende signalen af over hoe vaak hij naar de moeder wil en de GI wil hem daarin een stem geven. De moeder heeft daarover aangegeven dat zij signalen vanuit [minderjarige II] echt wel zal oppakken met de GI. De rechtbank is met de moeder van oordeel dat er vertrouwen moet bestaan in een samenwerking tussen de moeder en de GI op het moment dat [minderjarige II] niet langer volgens de weekendregeling naar moeder kan of wil gaan. De rechtbank ziet dan ook voldoende aanleiding om de door de moeder verzochte weekendregeling vast te stellen. Ook als die regeling vastligt bestaat er namelijk ruimte om daar in onderling overleg van af te wijken. De moeder geniet dan bovendien rechtsbescherming tegen gevallen waarin de GI tegen haar wil in wil handelen. Ten aanzien van de verzochte vakantie- en feestdagenregeling is de rechtbank van oordeel dat de zeggenschap daarover bij de GI moet blijven. Zoals de raad aangaf vraagt een langere periode met de kinderen veel van de opvoedvaardigheden van de moeder, en gelet op de genoemde zorgen acht de rechtbank het in het belang van [minderjarige I] en [minderjarige II] dat de GI daarin kan bijsturen.
Het voorgaande leidt tot de onder de beslissing opgenomen omgangsregeling tussen de moeder en de kinderen.
De rechtbank overweegt tot slot dat zij voor de vader geen omgangsregeling kan vaststellen, omdat de vader daartoe geen verzoek heeft gedaan. De zeggenschap over de omgang tussen de vader en de kinderen ligt dus bij de GI. De vader gaf tijdens de mondelinge behandeling aan dat hij graag weer omgang wil. De rechtbank geeft de vader in overweging om zich daartoe actiever op te stellen richting de GI dan het afgelopen halfjaar het geval is geweest.
Proceskosten
De rechtbank zal de kosten van de procedure tussen partijen compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek van de GI af;
stelt de volgende omgangsregeling vast tussen de moeder en [minderjarige I] en [minderjarige II] :
  • [minderjarige I] en [minderjarige II] verblijven eenmaal per vier weken van vrijdag 16.00 uur tot zondag 20.00 uur bij de moeder;
  • de zeggenschap over de omgang tijdens schoolvakanties en feestdagen ligt bij de GI;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af;
compenseert de proceskosten tussen partijen aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.P.A. Wensink-Vergunst, rechter, tevens kinderrechter,
en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 25 april 2023.
Conc: MvdS
Tegen deze beschikking kan, voor zover het een eindbeslissing betreft, -uitsluitend door tussenkomst van een advocaat- hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch
a. door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak
b. door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.