Uitspraak
uitspraak van de meervoudige kamer van 7 februari 2023 in de zaak tussen
[eiseres] , uit [vestigingsplaats] , eiseres
de Staat der Nederlanden (de minister voor Rechtsbescherming), de Staat.
Samenvatting
Inleiding
19 maart 2022 waarbij de in bijlage I bij deze uitspraak genoemde aanslagen toeristenbelasting zijn gehandhaafd over de belastingjaren 2015 tot en met 2020 in verband met overnachtingen op vakantiepark [naam] . Daaraan zijn de volgende procedurele stappen voorafgegaan.
Feiten
Beoordeling door de rechtbank
Van de zijde van de heffingsambtenaar ziet de rechtbank graag het verweerschrift komen en vooral waar volgens de heffingsambtenaar vermoedelijk de belastingplicht ligt.” De heffingsambtenaar heeft in de vervolgens ingediende verweerschriften hier geen uitvoering aan gegeven en is per door hem aangeslagen partij tot een belastingplicht blijven concluderen.
29 december 2020, omdat op die dag het bezwaarschrift tegen de betreffende aanslag door de heffingsambtenaar is ontvangen. In genoemde zaak doet de rechtbank vandaag uitspraak. Dit resulteert in een termijn van (afgerond) 26 maanden wat betekent dat de redelijke termijn is geschonden door een overschrijding met twee maanden. Per periode van (afgerond) zes maanden moet een schadevergoeding aan eiseres worden betaald van € 500. Dit resulteert in dit geval in een schadevergoeding van € 500.
Conclusie en gevolgen
24 juni 2021, 23 juli 2021 en 19 maart 2022 worden vernietigd en de rechtbank wijst de zaken terug naar de heffingsambtenaar en draagt hem daarbij op om met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen opnieuw uitspraak te doen op de bezwaren van eiseres. Verder wordt aan eiseres een schadevergoeding toegekend in verband met het overschrijden van de redelijke termijn.
€ 1.569,38. In de beroepen tegen zeven uitspraken op bezwaar heeft een comparitiezitting plaatsgevonden (0,5 punt). Ten aanzien van de beroepen tegen alle acht uitspraken op bezwaar betreft het verder telkens 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 837, met wegingsfactor 1. De acht zaken worden als samenhangend gezien (zoals bedoeld in artikel 3 van het Bpb) en daarom aangemerkt als één zaak. Bij vier of meer zaken geldt daarvoor volgens het Bpb een (vermenigvuldigings)factor van 1,5. Dit zou resulteren in een proceskostenvergoeding van € 3.138,75. De rechtbank stelt echter vast dat de zaken van eiseres ook samenhangen (zoals bedoeld in artikel 3 van het Bpb) met de door [naam] B.V. ingestelde beroepen waarin de rechtbank heden uitspraak doet en in zoverre ook als één zaak moeten worden beschouwd. Dit betekent dat laatstgenoemd bedrag de proceskostenvergoeding van zowel eiseres als [naam] B.V. betreft en evenredig over beide vennootschappen moet worden verdeeld. De rechtbank zal daarom aan eiseres en [naam] B.V. elk eerstgenoemd (afgerond) bedrag aan proceskostenvergoeding toekennen.
Beslissing
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar van 24 juni 2021, 23 juli 2021 en 19 maart 2022;
- wijst de zaken terug naar de heffingsambtenaar en draagt hem op om met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen opnieuw uitspraak te doen op de bezwaren van eiseres;
- veroordeelt de Staat tot vergoeding van de immateriële schade die eiseres heeft geleden tot een bedrag van € 500;
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van
- bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van in totaal € 2.885 aan eiseres moet vergoeden.
mr. M. de Vries, leden, in aanwezigheid van drs. H.A.J.A. van de Laar, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 februari 2023.
Informatie over hoger beroep
Bijlage I: overzicht aanslagen
[nummer]
d.d. 31-12-2020
[nummer]
d.d. 31-12-2020
[nummer]
d.d. 15-11-2020
[nummer]
d.d. 26-5-2021
[nummer]
d.d. 31-5-2021
2019
[nummer]
d.d. 31-5-2021
[nummer]
d.d. 19-12-2021