ECLI:NL:RBOBR:2023:4755

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
15 september 2023
Publicatiedatum
27 september 2023
Zaaknummer
C/01/389303 / JE RK 23-72 en C/01/395465 / JE RK 23-1074
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing en perspectiefbesluit in jeugdzorgzaken

In deze beschikking van de Rechtbank Oost-Brabant, uitgesproken op 15 september 2023, zijn twee zaken behandeld met betrekking tot de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige I] en [minderjarige II]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gecertificeerde instelling (GI) niet-ontvankelijk is in haar verzoek om het perspectiefbesluit te toetsen, zoals bepaald door de Hoge Raad op 1 september 2023. De rechtbank heeft de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen verlengd voor een periode van zes maanden, tot 26 maart 2024, en heeft geoordeeld dat het in het belang van de kinderen is om niet terug te keren naar hun ouders, gezien de problematiek en de opvoedbehoeften van de kinderen. De ouders en stiefvader zijn niet in staat gebleken om de benodigde zorg en structuur te bieden, wat heeft geleid tot ernstige gedragsproblemen bij de kinderen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de kinderen in het gezinshuis beter tot hun recht komen en dat hun ontwikkeling daar positief wordt beïnvloed. De rechtbank heeft ook de verzoeken van de GI en de Raad voor de Kinderbescherming om de kinderen niet meer bij de ouders te laten opgroeien, ondersteund, maar heeft de GI niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek om het perspectiefbesluit zelfstandig ter beoordeling voor te leggen.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummers: C/01/389303 / JE RK 23-72 (verlenging machtiging tot uithuisplaatsing)
C/01/395465 / JE RK 23-1074 (perspectiefbesluit)
Datum uitspraak: 15 september 2023
Beschikking van de meervoudige kamer van de rechtbank over een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing en een perspectiefbesluit
in de zaak van
de
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING, statutair gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI),
over
[naam],
geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige I] ,
[naam],
geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige II] .
De rechtbank merkt in beide zaken als belanghebbenden aan:
[naam],
wonende in [plaats] ,
hierna te noemen: (de) moeder,
[naam],
wonende in ’ [plaats] ,
hierna te noemen: (de) stiefvader.
De rechtbank merkt in beide zaken als informant aan:
[naam] ,
wonende in ’ [plaats] ,
hierna te noemen: (de) vader.
In het kader van zijn wettelijke taak is in de procedure betrokken:
de
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING,
locatie [plaats] , hierna te noemen: de raad.

1.Het (verdere) verloop van de procedure

1.1.
Deze beschikking volgt voor wat betreft de zaak met zaaknummer C/01/389303 / JE RK 23-72 op de beschikking van 15 maart 2023 van deze rechtbank, waarbij de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [minderjarige I] en [minderjarige II] heeft verlengd tot 26 maart 2024. Ook heeft de kinderrechter bij die beschikking de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige I] en [minderjarige II] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengd tot 26 september 2023. De beslissing op het verzoek voor het overige is aangehouden..
1.2.
In de zaak met zaaknummer C/01/395465 / JE RK 23-1074 heeft de rechtbank kennis genomen van:
- het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 27 juli 2023, ontvangen op 27 juli 2023;
- de brief van de GI met bijlagen van 22 augustus 2023, ontvangen op 18 augustus 2023;
- de brief van de GI van 22 augustus 2023, met als bijlage een brief van de oudere broer van [minderjarige I] en [minderjarige II] ( [naam broer] ), ontvangen op 22 augustus 2023;
- de brief van de GI van 22 augustus 2023, ontvangen op 24 augustus 2023.
1.3.
Op 1 september 2023 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de zaken tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren gevoegd behandeld. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder;
- de stiefvader;
- de vader;
- [vertegenwoordiger van de GI] ;
- [vertegenwoordiger van de raad] .
De rechtbank heeft bijzondere toegang verleend aan de begeleiders van de moeder en de vader, [naam] en [naam] .

2.De feiten

2.1.
De vader heeft [minderjarige I] en [minderjarige II] erkend. Het ouderlijk gezag over [minderjarige I] en [minderjarige II] berust bij de moeder.
2.2.
Naast [minderjarige I] en [minderjarige II] hebben de vader en de moeder nog een zoon, [naam broer] (geboren in [jaar] ). [naam broer] verblijft bij de vader.
2.3.
Bij beschikking van 26 maart 2021 zijn [minderjarige I] en [minderjarige II] onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van een jaar. Deze maatregel is nadien steeds verlengd, voor het laatst bij beschikking van 15 maart 2023 tot 26 maart 2024.
2.4.
Bij beschikking van 23 november 2021 heeft de kinderrechter een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige I] en [minderjarige II] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 26 november 2021 tot 26 maart 2022. Deze machtiging tot uithuisplaatsing is niet ten uitvoer gelegd.
2.5.
Bij beschikking van 9 maart 2022 heeft de kinderrechter een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige I] en [minderjarige II] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder van 9 maart 2022 tot 26 maart 2022. Vervolgens heeft de kinderrechter – in diezelfde beschikking – de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 26 maart 2023.
2.6.
Bij beschikking van 15 maart 2023 heeft de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige I] en [minderjarige II] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengd met ingang van 26 maart 2023 tot 26 september 2023. Iedere verdere beslissing op het verzoek tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing is aangehouden, gelet op het perspectiefonderzoek vanuit [naam] dat nog moest worden afgerond.
2.7.
Bij beschikking van 15 maart 2023 heeft de rechtbank bepaald dat de vader één keer per vier weken en één uur per keer, een begeleid fysiek bezoekmoment heeft met beide kinderen op neutraal terrein en één keer per week een begeleid beeldbelmoment heeft met beide kinderen.
2.8.
Op 17 mei 2022 zijn [minderjarige I] en [minderjarige II] geplaatst in een gezinshuis op een geheim adres.
2.9.
De ouders en stiefvader hebben één keer in de maand één uur begeleid contact met [minderjarige I] en [minderjarige II] . Daarnaast bellen de kinderen een keer per week met de moeder en een keer per week met de vader.
2.10.
[naam] heeft op verzoek van de GI onderzoek gedaan naar het perspectief van [minderjarige I] en [minderjarige II] . Dat onderzoek heeft geleid tot het “Adviesverslag Perspectiefadvies” van 22 juli 2023 dat de GI bij haar verzoek in de zaak met zaaknummer C/01/395465 / JE RK 23-1074 heeft overgelegd.
2.11.
Bij brief van 26 juli 2023 heeft de GI aan de moeder medegedeeld dat [minderjarige I] en [minderjarige II] niet bij haar en de stiefvader of de vader kunnen opgroeien (het perspectiefbesluit).

3.De (resterende) verzoeken

C/01/389303 / JE RK 23-72
3.1.
Ter beoordeling ligt nog voor het resterende deel van het verzoek van de GI om de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige I] en [minderjarige II] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlengen voor de duur van zes maanden, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
3.2.
De gronden voor het verzoek blijken uit het verzoekschrift.
C/01/395465 / JE RK 23-1074
3.3.
De GI verzoekt, uitvoerbaar bij voorraad, op grond van artikel 1:262b BW:
  • te verklaren dat de GI op goede gronden is gekomen tot het besluit om [minderjarige I] en [minderjarige II] niet meer bij de ouders terug te plaatsen, en
  • te bepalen dat de doelen van de ondertoezichtstelling vanaf heden niet meer gericht zullen zijn op het toewerken naar een thuisplaatsing;
  • dan wel een beslissing te nemen die de rechtbank in het belang van [minderjarige I] en [minderjarige II] wenselijk voorkomt.
3.4.
De gronden voor het verzoek blijken uit het verzoekschrift.

4.De standpunten tijdens de mondelinge behandeling

4.1.
De GI handhaaft de verzoeken. De GI begrijpt het verdriet van de ouders, maar stelt dat het desondanks, gelet op het advies van [naam] en de onderliggende verslagen, de beste keuze is om [minderjarige I] en [minderjarige II] te laten opgroeien in het gezinshuis. In het gezinshuis zijn de gedragsproblemen van [minderjarige I] en [minderjarige II] minder geworden. Verder merkt de GI op dat [minderjarige I] en [minderjarige II] vanwege hun onderlinge verschillen beiden een andere opvoedstijl nodig hebben. Ook benoemt de GI dat de kinderen vaak een halve week tot een week last hebben van het contact met de ouders en de stiefvader.
4.2.
De raad sluit zich aan bij de verzoeken van de GI en het advies van [naam] . [minderjarige I] en [minderjarige II] zijn kinderen met persoonlijke problematiek, hetgeen veel van opvoeders vraagt. De kinderen hebben veel duidelijkheid en structuur nodig en [naam] heeft geconcludeerd dat de ouders die niet kunnen bieden. De ouders zijn niet in staat om de belangen van de kinderen voorop te stellen. De raad stelt zich daarom op het standpunt dat het voor [minderjarige I] en [minderjarige II] het beste is als zij opgroeien in het gezinshuis. Wel is het belangrijk dat [minderjarige I] en [minderjarige II] contact blijven houden met hun ouders.
4.3.
De moeder is het niet eens met de verzoeken en ze vindt het niet terecht dat ze wordt beschouwd als een labiele moeder. De moeder komt uit een gezin van zeven en zij heeft de kinderen van haar moeder grootgebracht. Zij kan wel degelijk voor kinderen zorgen. Het probleem was dat sommige familieleden achter haar aanzaten. [minderjarige I] en [minderjarige II] voelden de spanning die ze hierdoor had, waardoor hun gedrag heel moeilijk was. Het lukte op den duur niet meer om [minderjarige I] en [minderjarige II] te corrigeren. Verder geeft de moeder aan dat het met [minderjarige I] en [minderjarige II] bij het gezinshuis goed gaat. Daarnaast benoemt ze als zorg dat de kinderen dingen vertellen die niet waar zijn en dat [minderjarige I] nog steeds liever volwassenen opzoekt dan kinderen. Ook geeft de moeder aan dat ze een opvoedcursus wil gaan doen en een uitbreiding van de bezoekregeling en de belmomenten wenst. Daarnaast zou het fijn zijn als het gezinshuis haar meer op de hoogte houdt van hoe het gaat met [minderjarige I] en [minderjarige II] .
4.4.
De stiefvader is het niet eens met de verzoeken. Hij vindt dat de moeder, de vader en hijzelf onvoldoende kansen hebben gekregen. Ook is er te weinig contact met de kinderen. Verder kan de moeder goed voor zichzelf zorgen.
4.5.
De vader is het niet eens met de verzoeken. [minderjarige I] en [minderjarige II] moeten weer naar huis. [minderjarige I] zou dan bij de vader kunnen wonen en [naam broer] samen met [minderjarige II] bij de moeder en de stiefvader. De vader geeft aan dat hij en de moeder altijd voor de kinderen hebben kunnen zorgen en ze in staat zijn om [minderjarige I] en [minderjarige II] een toekomst te geven.

5.De (verdere) beoordeling

5.1.
De rechtbank heeft na de mondelinge behandeling kennisgenomen van de uitspraak van de Hoge Raad van 1 september 2023 (ECLI:NL:HR:2023:1148). De Hoge Raad overweegt in de uitspraak van 1 september 2023, rechtsoverweging 3.5.1., het volgende:
‘Uit het wettelijk stelsel zoals hiervoor in 3.2.1-3.4.5 weergegeven, volgt dat de wet niet voorziet in een zelfstandige rechtsgang waarin een perspectiefbesluit als zodanig aan de rechter ter beoordeling kan worden voorgelegd. De tekst van art. 1:262b BW en de toelichting daarbij geven onvoldoende grond voor de rechtsopvatting dat een perspectiefbesluit via de geschillenregeling zelfstandig ter beoordeling, goedkeuring of bekrachtiging aan de kinderrechter kan worden voorgelegd. Dit laat onverlet dat de rechter een perspectiefbesluit in voorkomend geval zal moeten beoordelen in het verband van beslissingen, maatregelen en verzoeken die (mede) voortvloeien uit of samenhangen met het standpunt van de gecertificeerde instelling over het opgroeiperspectief van de minderjarige.’
Inzake C/01/389303 / JE RK 23-72
5.2.
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of de machtiging uithuisplaatsing voor [minderjarige I] en [minderjarige II] ingaande 26 september 2023 moet worden verlengd. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zal de rechtbank tevens het perspectiefbesluit van de GI beoordelen.
5.3.
De rechtbank is gelet op het vorenstaande van oordeel dat het in het belang is van [minderjarige I] en [minderjarige II] dat zij niet terugkeren naar de moeder, stiefvader of vader en op zullen groeien in het gezinshuis. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
5.4.
Uit de dossierstukken en het verhandelde ter zitting volgt dat de moeder, de vader en de stiefvader, ondanks dat zij veel van [minderjarige I] en [minderjarige II] houden, niet in staat zijn om hen te bieden wat ze nodig hebben. Bij beide kinderen is sprake van problemen die om specifieke opvoedvaardigheden vragen. Zo zijn beide kinderen gediagnosticeerd met ADHD, laat [minderjarige II] op alle fronten een ontwikkelingsachterstand zien en is er bij [minderjarige I] een lager IQ vastgesteld (64-75). De moeder, de vader en de stiefvader begrijpen het gedrag van [minderjarige I] en [minderjarige II] niet en het lukt hen niet om voldoende bij de kinderen aan te sluiten, ook niet tijdens de bezoekmomenten die voor veel onrust bij de kinderen zorgen. Dit lijkt te maken te hebben met de beperkte verstandelijke vermogens van de moeder, de vader en de stiefvader, waardoor ze onvoldoende (hebben) kunnen profiteren van de ingezette hulpverlening. In de thuissituatie bij de moeder en de stiefvader hebben [minderjarige I] en [minderjarige II] forse gedragsproblemen laten zien en was de moeder niet bij machte om hen de sturing en begrenzing te bieden die ze nodig hadden. Ook de hulpverlening van Samen Thuis, die in het verleden is ingezet om een uithuisplaatsing van [minderjarige I] en [minderjarige II] te voorkomen, heeft de zorgen over het gedrag en de ontwikkeling van [minderjarige I] en [minderjarige II] niet kunnen wegnemen.
5.5.
De rechtbank verwacht, net als de GI en [naam] , dat de ontwikkeling van [minderjarige I] en [minderjarige II] zal stagneren als zij thuis worden geplaatst, omdat de moeder, de vader en de stiefvader onvoldoende opvoedvaardigheden hebben in relatie tot de specifieke opvoedbehoeftes van de kinderen. Binnen het gezinshuis wordt wel aan de opvoedbehoefte van [minderjarige I] en [minderjarige II] voldaan. De kinderen maken hier een positieve ontwikkeling door, zijn voor het eerst sinds jaren weer bij de tandarts geweest, krijgen de medicatie die ze nodig hebben en de gedragsproblemen zijn afgenomen. [minderjarige I] en [minderjarige II] geven zelf ook bij de gezinsvoogd aan dat ze het fijn hebben in het gezinshuis en dat ze er willen blijven wonen.
5.6.
Omdat de periode waarbinnen [minderjarige I] en [minderjarige II] de onzekerheid nog kunnen verdragen over hun toekomstperspectief, is verstreken en de moeder, de vader en de stiefvader onvoldoende mogelijkheden hebben om [minderjarige I] en [minderjarige II] weer zelf te verzorgen en op te voeden, is de rechtbank van oordeel dat [minderjarige I] en [minderjarige II] niet meer bij de moeder, stiefvader of vader kunnen opgroeien. Dat betekent dat het perspectief van [minderjarige I] en [minderjarige II] niet meer bij de moeder, stiefvader of vader ligt en een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige I] en [minderjarige II] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder nodig is in het belang van hun verzorging en opvoeding. De rechtbank zal de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige I] en [minderjarige II] verlengen voor de resterende periode van zes maanden.
Inzake C/01/3954765 JE RK 23-1074
5.7.
De rechtbank moet in deze zaak de vraag beantwoorden of de GI een geschil over het opvoedperspectief van [minderjarige I] en [minderjarige II] kan voorleggen aan de rechtbank op grond van artikel 1:262b BW.
5.8.
In de in rechtsoverweging 5.1. vermelde uitspraak van de Hoge Raad van 1 september 2023 (ECLI:NL:HR:2023:1148) is geoordeeld dat de wet niet voorziet in een zelfstandige rechtsgang waarin een perspectiefbesluit als zodanig aan de rechter ter beoordeling kan worden voorgelegd.
5.9.
De rechtbank zal de GI daarom niet-ontvankelijk verklaren in haar verzoek om op grond van de geschillenregeling (artikel 1:262b BW) te bepalen dat [minderjarige I] en [minderjarige II] niet meer bij de moeder, stiefvader of vader zullen opgroeien. Het perspectiefbesluit is hierboven door de rechtbank wel beoordeeld in het kader van het verzoek om een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing.

6.Samenvatting

6.1.
De rechtbank ziet dat de ouders en stiefvader heel veel van [minderjarige I] en [minderjarige II] houden. Toch vindt de rechtbank dat [minderjarige I] en [minderjarige II] niet bij de moeder en stiefvader of vader kunnen opgroeien. Het is het beste voor [minderjarige I] en [minderjarige II] als ze blijven wonen bij het gezinshuis.
6.2.
Thuis ging het niet goed met [minderjarige I] en [minderjarige II] . De situatie was erg onrustig en [minderjarige I] en [minderjarige II] lieten heel moeilijk gedrag zien, waar de ouders en stiefvader niet goed op konden reageren. Ook met hulp is het niet gelukt om de situatie te verbeteren. De rechtbank denkt dat het de ouders en stiefvader ook niet met extra of andere hulp gaat lukken om goed te reageren op het gedrag van [minderjarige I] en [minderjarige II] . Dit komt omdat [minderjarige I] en [minderjarige II] allebei heel veel nodig hebben van hun opvoeders. De moeder, de vader en stiefvader hebben beperkingen en kunnen de kinderen dit daardoor niet bieden. De rechtbank vindt het daarom niet in het belang van [minderjarige I] en [minderjarige II] dat zij weer thuis gaan wonen.
6.3.
De rechtbank zal daarom de machtiging uithuisplaatsing verlengen van 26 september 2023 tot 26 maart 2024.

7.De beslissing

De rechtbank:
Inzake C/01/389303 / JE RK 23-72
7.1.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige I] en [minderjarige II] in een
accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van zes maanden, met ingang van 26 september 2023 tot 26 maart 2024;
7.2.
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Inzake C/01/385465 / JE RK 23-1074
7.3.
verklaart de GI niet-ontvankelijk in haar verzoek om op grond van de geschillenregeling (artikel 1:262b BW) te bepalen dat [minderjarige I] en [minderjarige II] niet meer bij de moeder, stiefvader of vader zullen opgroeien.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.W. Brunt, voorzitter, mr. S. ter Braak en mr. S.P.A. Wensink-Vergunst, leden, tevens kinderrechters, in aanwezigheid van mr. H.M. Contermans als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 15 september 2023.
Conc: HMC
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld voor zover het de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing betreft:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.