ECLI:NL:RBOBR:2023:4696

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
25 september 2023
Publicatiedatum
22 september 2023
Zaaknummer
22/1278
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ziekengeldsanctie opgelegd door het Uwv aan eiseres in verband met re-integratieverplichtingen na beëindiging van het dienstverband

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedateerd 25 september 2023, wordt de zaak behandeld tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. H.J.M. Strik, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door mr. D.E.C. Veugen. De rechtbank oordeelt dat het Uwv ten onrechte een verplichting heeft opgelegd aan eiseres om het ziekengeld van een ex-werkneemster een extra jaar door te betalen, wat wordt aangeduid als een ziekengeldsanctie. De rechtbank stelt vast dat volgens artikel 40 van de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv) werkgevers alleen eigenrisicodrager kunnen worden voor bepaalde categorieën werknemers, en dat de ex-werkneemster, die ongeschikt was tot arbeid wegens zwangerschap, niet onder deze categorie valt. Dit betekent dat eiseres geen re-integratieverplichting heeft voor deze werkneemster. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van het Uwv, herroept het primaire besluit van 13 januari 2022, en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Eiseres krijgt ook de proceskosten vergoed, die zijn vastgesteld op € 2.868, en het door haar betaalde griffierecht van € 365 wordt eveneens vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 22/1278

uitspraak van de meervoudige kamer van 25 september 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. H.J.M. Strik),
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

(gemachtigde: mr. D.E.C. Veugen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of het Uwv aan eiseres terecht de verplichting heeft opgelegd om het ziekengeld een extra jaar te betalen (ziekengeldsanctie).
1.1.
Met het besluit van 13 januari 2022 heeft het Uwv vastgesteld dat eiseres niet aan haar re-integratieverplichtingen heeft voldaan. Eiseres moet daarom de uitkering op grond van de Ziektewet van [ex-werkneemster] (ex-werkneemster) doorbetalen van 24 januari 2022 tot 23 januari 2023.
1.2.
Met het bestreden besluit van 29 april 2022 op het bezwaar van eiseres is het Uwv bij dat besluit gebleven.
1.3.
De ex-werkneemster heeft te kennen gegeven niet als partij betrokken te willen zijn bij de beroepsprocedure en zij heeft geen toestemming gegeven voor inzage van de medische gegevens.
1.4.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 24 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres, medegemachtigde mr. V.M.C. Klaassen en [directeur] , directeur bij eiseres. Voor het Uwv was aanwezig [naam] .

Voorgeschiedenis

2. De ex-werkneemster is sinds 1 oktober 2018 bij eiseres, eigenrisicodrager, werkzaam geweest als junior adviseur voor 30 uur per week, op basis van een contract voor bepaalde tijd dat per 1 september 2020 van rechtswege is geëindigd. In de periode dat de ex-werkneemster bij eiseres in dienst is geweest had zij eerst recht op een ZW-uitkering, waarna zij recht kreeg op een zwangerschaps- en bevallingsuitkering op grond van de Wet arbeid en zorg (WAZO). Vanaf 27 januari 2020 heeft de ex-werkneemster weer recht op een ZW-uitkering, wegens arbeidsongeschiktheid ten gevolge van zwangerschap/bevalling. De datum 27 januari 2020 is in deze zaak de eerste ziektedag. Eiseres is daarna gestart met de re-integratie van de ex-werkneemster, totdat het arbeidscontract per 1 september 2020 eindigde.
2.1.
Het Uwv heeft de ex-werkneemster en eiseres op 8 september 2020 laten weten dat de ex-werkneemster vanaf die datum nog wel ziek is, maar niet langer ten gevolge van zwangerschap en/of bevalling. Met de brief van 24 november 2021 heeft het Uwv eiseres een week de tijd gegeven het re-integratieverslag aan te vullen met het Plan van aanpak, de (Eerstejaars)evaluatie(s), de Eindevaluatie, de Probleemanalyse inclusief eventuele Bijstellingen probleemanalyse, het Actueel oordeel bedrijfsarts of arbodienst en medische informatie. Eiseres heeft het Uwv op 1 december 2021 geïnformeerd over het uit dienst treden van de ex-werkneemster per 1 september 2020. Eiseres heeft de tot de uitdiensttreding beschikbare re-integratiedocumenten meegestuurd. Daarna heeft het Uwv eiseres de ziekengeldsanctie opgelegd.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de aan eiseres opgelegde ziekengeldsanctie. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. Naar het oordeel van de rechtbank is het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Procesbelang
4.1.1.
De eerste vraag waarvoor de rechtbank zich gesteld ziet, is of eiseres procesbelang heeft bij haar beroep. Die vraag is opgekomen nadat het Uwv in het verweerschrift had vermeld dat de ZW-uitkering in het sanctiejaar niet uitbetaald hoefde te worden, wegens de hoogte van de inkomsten uit arbeid van de ex-werkneemster. Op de zitting is duidelijk geworden dat het sanctiebesluit geen gevolgen heeft voor eiseres. Volgens eiseres is haar procesbelang gelegen in haar verzoek ter zitting om het Uwv te veroordelen in de (integrale) proceskosten en in haar wens om duidelijkheid voor de toekomst te verkrijgen.
4.1.2.
De rechtbank overweegt als volgt over het procesbelang. In bezwaar is namens eiseres op 15 februari 2022 tijdig verzocht om vergoeding van de kosten van bezwaar zoals bedoeld in artikel 7:15 van de Algemene wet bestuursrecht. Wegens het verzoek om vergoeding van de kosten van bezwaar heeft eiseres procesbelang bij het beroep behouden. [1] Deze kosten komen namelijk alleen voor vergoeding in aanmerking bij een herroeping van het primaire besluit wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
Re-integratieverplichting
4.2.1.
Vervolgens is de vraag of het Uwv terecht tot de conclusie is gekomen dat eiseres re-integratieverplichtingen heeft jegens de ex-werkneemster vanaf 1 september 2020, het moment dat het dienstverband van rechtswege is geëindigd.
4.2.2.
Volgens eiseres wordt in artikel 26, tweede lid, van de ZW, waarin de sanctie is opgenomen voor de eigenrisicodrager, niet de bepaling genoemd op grond waarvan de ex-werkneemster recht heeft op ziekengeld. De ex-werkneemster heeft recht op uitkering op grond van de bijzondere rechtsgrond: ziek ten gevolge van zwangerschap en/of bevalling. Op grond van artikel 29, tweede lid, aanhef en onder f, van de ZW, komt die uitkering voor rekening van het Uwv. Ook uit de civielrechtelijke bepalingen leidt eiseres af dat voor haar geen re-integratieverplichting geldt voorn deze ex-werkneemster. Daarom is het niet nodig dat het Uwv ontbrekende documenten uit het re-integratieverslag opvraagt bij eiseres. Eiseres doet ook een beroep op het vertrouwensbeginsel en wijst daartoe op de brieven van het Uwv van 11 december 2020 en van 8 juli 2022.
Het standpunt van het Uwv
4.2.4
Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld dat de ex-werkneemster ziek uit dienst is gegaan. Volgens het Uwv is een eigenrisicodrager voor de re-integratie van ex-werknemers verantwoordelijk, alsof deze nog in dienst waren van de werkgever. Het maakt daarbij volgens het Uwv geen verschil of de werknemer ziek is ten gevolge van zwangerschap en/of bevalling. Dat de werkneemster tot 8 september 2020 recht heeft gehad op ZW-uitkering wegens ongeschiktheid door zwangerschap en/of bevalling en daarna nog wel ongeschikt is, maar niet langer ten gevolge van zwangerschap/bevalling is alleen van belang voor de toerekening van de ZW-uitkering. Het Uwv zegt daarover ook dat het Uwv de betaling van de ZW-uitkering niet toerekent aan eiseres als eigenrisicodrager, zolang de ex-werknemer recht had op ZW-uitkering wegens zwangerschap/bevalling, ook al verandert de rechtsgrond van ziekte.
Het juridisch kader
4.3.1.
Uit artikel 40 Wfsv volgt dat werkgevers eigenrisicodrager kunnen worden om zelf het risico te dragen van betaling van:
a. het ziekengeld aan de personen, bedoeld in artikel 29, tweede lid, onderdelen a, b en c, van de Ziektewet, die laatstelijk tot de werkgever in dienstbetrekking stonden en de overlijdensuitkeringen op grond van die wet aan nabestaanden van deze personen. (…).
4.3.2.
In artikel 63a, eerste lid, tweede volzin, van de ZW is het volgende bepaald:
De eigenrisicodrager begeleidt de personen, bedoeld in artikel 29, tweede lid, onderdelen a, b en c, die laatstelijk tot hem in dienstbetrekking stonden, bij gebleken ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte als zou hij in een privaatrechtelijke dienstbetrekking tot de eigenrisicodrager staan, met toepassing van artikel 26, tweede lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen dan wel artikel 71b, derde lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering.
Beoordeling door de rechtbank
4.4.
In artikel 40 van de Wfsv is duidelijk bepaald dat werkgevers en dus ook eiseres alleen eigenrisicodrager kunnen worden voor personen genoemd in artikel 29, tweede lid, onderdelen a, b, en c van de ZW (zogenoemde vangnetters zonder werkgever, zoals uitzendkrachten, oproepkrachten en andere flexibele krachten). De categorie waartoe de ex-werkneemster behoort tot en met het einde van haar arbeidscontract, zijn de personen die op grond van artikel 29, tweede lid, onder f van de ZW recht hebben op ZW-uitkering. Zij was immers ongeschikt tot het verrichten van arbeid wegens zwangerschap of bevalling. Die categorie wordt in artikel 40 van de Wfsv niet genoemd.
4.4.1.
Ook uit de wetsgeschiedenis volgt dit duidelijk:
Hij (lees: werkgever, toevoeging door de rechtbank) kan niet het eigenrisico dragen voor de uitkeringen op grond van de ZW aan heringetreden arbeidsgehandicapten, de uitkeringen aan vrouwen van wie de arbeidsongeschiktheid haar oorzaak vindt in zwangerschap of bevalling en de uitkeringen aan orgaandonoren. Deze blijven collectief, via het AWf gefinancierd. De belangrijkste reden voor deze beperking van het eigenrisicodragen is het – ook door de SER hiervoor genoemde – negatieve effect dat het eigenrisico kan hebben op de arbeidsparticipatie van vrouwen en arbeidsgehandicapten. [2]
4.4.2.
In overeenstemming daarmee is in artikel 63a, eerste lid, tweede volzin, van de ZW bepaald dat voor de eigenrisicodrager een re-integratieverplichting geldt ten aanzien van de personen, bedoeld in artikel 29, tweede lid, onderdelen a, b en c, bij gebleken ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte. Ook daarin wordt de categorie van personen waaronder de ex-werkneemster valt – artikel 29, tweede lid, onder f, van de ZW – niet genoemd. De categorie waaronder de ex-werkneemster valt, is gelet op artikel 29, tweede lid, onder f, van de ZW in samenhang met artikel 29a van de ZW, de categorie van verzekerden waarbij de ongeschiktheid voor de arbeid haar oorzaak vindt in de zwangerschap.
4.4.3.
In artikel 26, tweede lid, van de ZW, waarin het Uwv verplicht wordt om bij onvoldoende re-integratie-inspanningen een ziekengeldsanctie op te leggen, wordt artikel 29, tweede lid, onder f van de ZW evenmin genoemd. Dit is naar het oordeel van de rechtbank ook logisch, want als eiseres geen eigenrisicodrager kan worden voor degenen die recht hebben op ZW-uitkering wegens zwangerschap en/of bevalling, is er geen eigenrisicodrager voor die personen, niet voor de uitkering en evenmin voor re-integratieverplichtingen. Dit strookt ook met het door de wetgever willen voorkomen van negatieve effecten voor arbeidsparticipatie van vrouwen zoals hierboven onder 4.4.1 weergegeven.
4.4.4.
Eiseres heeft terecht aangevoerd dat ook uit de civielrechtelijke bepalingen volgt dat er geen re-integratieverplichting geldt voor de eigenrisicodrager bij een werknemer die recht heeft op ziekengeld wegens zwangerschap en/of bevalling. Zo is in artikel 7:658a, eerste lid, van het BW bepaald dat de werkgever ten aanzien van de werknemer die in verband met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte verhinderd is de bedongen arbeid te verrichten, de inschakeling in de arbeid in zijn bedrijf bevordert. Op grond van het zesde lid is artikel 7:658a, tweede lid, van het BW van overeenkomstige toepassing op de eigenrisicodrager. In artikel 7:660a, eerste lid, van het BW zijn vervolgens verplichtingen neergelegd voor de werknemer die in verband met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte verhinderd is de bedongen arbeid te verrichten.

Conclusie en gevolgen

5. Het voorgaande betekent dat het beroep gegrond is, omdat eiseres geen eigenrisicodrager is ten aanzien van de werkneemster. Er geldt dus ook geen re-integratieverplichting voor eiseres. Dat wordt niet anders na 8 september 2020, als het Uwv beslist dat de ex-werkneemster niet langer ongeschikt is wegens bevalling en/of zwangerschap. Eiseres was geen eigenrisicodrager voor deze werkneemster en kan dat uiteraard niet alsnog worden na het eindigen van de arbeidsovereenkomst. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen, het primaire besluit herroepen en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
5.1.
De Hoge Raad heeft in zijn uitspraak van 29 november 2013 [3] overwogen dat de bestuursrechter op grond van artikel 2, lid 3, Besluit proceskosten bestuursrecht “in bijzondere gevallen” een hogere dan een forfaitaire vergoeding van die kosten kan toekennen, en dat daarvoor onder meer aanleiding kan bestaan indien het bestuursorgaan tegen beter weten in een onjuist standpunt heeft gehandhaafd. [4]
5.2.
Hoewel eiseres in het gelijk wordt gesteld, ziet de rechtbank geen aanknopingspunten om te oordelen dat het Uwv tegen beter weten in heeft gehandeld. De rechtbank heeft een uitvoerige motivering gegeven en de wetsgeschiedenis geraadpleegd. Dit betekent dat de rechtbank de proceskosten zal vergoeden conform het forfaitaire stelsel.
5.3.
De rechtbank ziet aanleiding het Uwv te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het bezwaar en beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage vastgesteld op € 2.868 voor de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (namelijk 1 punt voor het bezwaarschrift en 1 punt voor de hoorzitting, met een waarde per punt van € 597 en een wegingsfactor 1. Verder 1 punt wegens het indienen beroepschrift en een punt voor het deelnemen aan de zitting, met een waarde per punt van € 837 en een wegingsfactor 1).
Omdat het beroep gegrond wordt verklaard, bepaalt de rechtbank ook dat het Uwv het door eiseres betaalde griffierecht (€ 365) dient te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit van 13 januari 2022 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- bepaalt dat het UWV aan eiseres het in beroep betaalde griffierecht vergoedt van € 365;
- veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van
€ € 2.868.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.M.S. Requisizione, voorzitter, en mr. D.J.M. van de Voort en mr. R. Grimbergen, leden, in aanwezigheid van De E.H.J.M.T. van der Steen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 september 2023.
De griffier is verhinderd
voorzitter
deze uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie CRvB 23 november 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2909, r.o. 4.1.
2.Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 873, nr. 3, pagina 4.
4.Vgl. CRvB 3 december 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO6358 en HR 14 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV8952, BNB 2012/301.