ECLI:NL:RBOBR:2023:4595

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
18 september 2023
Publicatiedatum
15 september 2023
Zaaknummer
22/2640
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen het niet toekennen van een proceskostenvergoeding in bezwaar door de heffingsambtenaar

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Oost-Brabant het beroep van eiseres, een B.V., tegen de beslissing van de heffingsambtenaar van de gemeente Laarbeek om geen proceskostenvergoeding toe te kennen in bezwaar. De heffingsambtenaar had op 21 juni 2022 een aanslag leges opgelegd van € 12.303,39, welke aanslag gedeeltelijk gegrond werd verklaard in de uitspraak op bezwaar van 19 september 2022, maar zonder toekenning van proceskosten. Eiseres was van mening dat de heffingsambtenaar ten onrechte geen proceskostenvergoeding had toegekend en dat het bezwaar niet gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond kon worden verklaard.

De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar de proceskosten van eiseres in bezwaar ten onrechte niet heeft vergoed. De rechtbank stelt vast dat de heffingsambtenaar in zijn verweerschrift heeft erkend dat hij onbedoeld het verzoek om vergoeding van de proceskosten niet heeft meegenomen. De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is en vernietigt de bestreden uitspraak voor zover deze geen proceskostenvergoeding toekent. Tevens wordt aan eiseres alsnog een proceskostenvergoeding in bezwaar toegekend van € 296, en het griffierecht van € 360 moet door de heffingsambtenaar aan eiseres worden vergoed. De rechtbank veroordeelt de heffingsambtenaar ook tot betaling van € 418,50 aan proceskosten in beroep aan eiseres.

De uitspraak is gedaan door mr. M. Cune, rechter, en is openbaar uitgesproken op 18 september 2023. Eiseres kan binnen zes weken na verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 22/2640

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 september 2023 in de zaak tussen

[eiseres] B.V. [vestigingsplaats] , eiseres,(gemachtigde: mr. L. Pronk)

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Laarbeek, de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het niet toekennen van een proceskostenvergoeding in bezwaar.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft op 21 juni 2022, verzonden op 22 juni 2022, aan eiseres een aanslag leges (aanslag [aanslagnummer] ) opgelegd tot een bedrag van in totaal € 12.303,39.
1.2.
Met de uitspraak op bezwaar van 19 september 2022, verzonden op 20 september 2022 (de bestreden uitspraak), heeft de heffingsambtenaar het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard, en gedeeltelijk ongegrond. De leges zijn verminderd naar € 277,95.
1.3
Eiseres heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.
1.4.
De heffingsambtenaar heeft daarop gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
Naar aanleiding van het beroep en het verweerschrift heeft de griffier op 22 augustus 2022 telefonisch contact gehad met partijen en hen verzocht of zij, op grond van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), toestemming geven om het onderzoek ter zitting achterwege te laten. Partijen hebben telefonisch die toestemming gegeven.
1.6.
Bij brief van 23 januari 2019 heeft de rechtbank deze telefonisch gemaakte afspraken naar partijen toe bevestigd en duidelijk gemaakt dat de zitting van 31 augustus 2022 geen doorgang zal vinden. De rechtbank heeft daarna het onderzoek gesloten.

Feiten

2.1.
Eiseres heeft op 25 maart 2022 op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het plaatsen van permanent teeltondersteunende voorzieningen gelegen aan [adres] te [plaats] .
2.2.
De heffingsambtenaar heeft voor het in behandeling nemen van deze aanvraag, overeenkomstig de Verordening op de heffing en de invordering van leges 2022 van de gemeente Laarbeek en de daarbij behorende Tarieventabel 2022, leges opgelegd tot een bedrag van in totaal € 12.303,39. Dit bedrag bestaat uit een bedrag leges voor het onderdeel ‘Bouwactiviteiten omgevingsvergunning’ ter hoogte van € 12.025,44, vermeerderd met een bedrag aan leges van € 277,95 in verband met het onderdeel ‘binnenplanse ontheffing’. Hierna is de procedure gevolgd zoals is vermeld in de Inleiding.

Beoordeling door de rechtbank

3. Het geschil tussen partijen heeft allereerst betrekking op de vraag of aan eiseres een proceskostenvergoeding in bezwaar had moeten worden toegekend.
3.1.
De gemachtigde van eiseres heeft in bezwaar verzocht om vergoeding van de kosten in verband met de behandeling van het bezwaar overeenkomstig artikel 7:15, van de Awb. Eiseres vindt dat zij aanspraak maakt op die vergoeding, omdat de heffingsambtenaar met de bestreden uitspraak de leges heeft herroepen voor zover dat ziet op het onderdeel bouwleges en daarmee de leges heeft verminderd naar € 277,95.
3.2.
In zijn verweerschrift heeft de heffingsambtenaar aangegeven dat hij onbedoeld het verzoek om vergoeding van de proceskosten in de bezwaarfase niet heeft meegenomen, zodat eiseres in aanmerking komt voor vergoeding van die kosten.
3.3.
De rechtbank volgt partijen hierin en is met hen van oordeel dat de heffingsambtenaar de proceskosten van eiseres in bezwaar ten onrechte niet heeft vergoed.
4. Partijen zijn daarnaast verdeeld over het dictum van de bestreden uitspraak.
4.1.
Eiseres is van mening dat in de bestreden uitspraak het bezwaar niet gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond kan worden verklaard. In de opvatting van eiseres had de heffingsambtenaar met het toewijzen van haar bezwaargrond tegen de heffing in de aanslag voor de activiteit ‘bouwen’ het bezwaar in zijn geheel gegrond moeten verklaren.
4.2.
De heffingsambtenaar heeft in het verweerschrift, kort gezegd, verklaard dat het dictum van de bestreden uitspraak juist is geformuleerd.
4.3.
De rechtbank overweegt dat ingevolge artikel 7:11, tweede lid, van de Awb het bestuursorgaan, voor zover de heroverweging daartoe aanleiding geeft, het bestreden besluit herroept en voor zover nodig in de plaats daarvan, een voor beroep bij de rechtbank vatbaar, besluit neemt. In artikel 7:11, tweede lid van de Awb is verder, anders dan voor de mogelijke dicta in de beroepsfase in de artikelen 8:70 en 8:72 van de Awb, niet voorgeschreven hoe de beslissing op het bezwaar precies dient te worden geformuleerd. De keuze voor andere dicta voor het afdoen van een ontvankelijk bezwaar is in beginsel vrij [1] .
4.4.
In dit geval heeft de heffingsambtenaar aan eiseres meegedeeld dat hij de bezwaren gegrond acht inzake de leges voor de activiteit ‘bouwen’ en ongegrond inzake de leges voor binnenplanse ontheffing. Die formulering acht de rechtbank niet in strijd met het bepaalde in artikel 7:11, tweede lid, van de Awb. Deze formulering strookt ook met de omstandigheid dat de heffingsambtenaar de aanslag gedeeltelijk heeft verminderd. Dat is slechts anders indien de heffingsambtenaar had volstaan met het gedeeltelijk gegrond verklaren zonder daarbij een eindbeslissing te nemen en eiseres daarmee in het ongewisse was gelaten omtrent de betekenis van de gegrondverklaring voor de aanslag waartegen het bezwaarschrift was gericht. Dat is hier niet het geval omdat voor eiseres duidelijk en kenbaar was dat het gedeeltelijk gegrond verklaren van het bezwaar ertoe heeft geleid dat het legesbedrag is verminderd met het bedrag aan leges die waren opgelegd voor de activiteit ‘bouwen’. De beroepsgrond treft dan ook geen doel.
5. Dit betekent dat, gelet op rechtsoverweging 3.3., het beroep gegrond is en de bestreden uitspraak wordt vernietigd, voor zover daarbij aan eiseres geen proceskostenvergoeding is toegekend. Tevens zal de rechtbank zelf in de zaak voorzien en aan eiseres alsnog een proceskostenvergoeding in bezwaar toekennen.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is gegrond. Eiseres krijgt namelijk gelijk in haar opvatting dat zij ten onrechte geen proceskostenvergoeding in bezwaar heeft gekregen.
6.1.
Omdat het beroep gegrond wordt verklaard, ziet de rechtbank reden om te bepalen dat het griffierecht (€ 360) moet worden vergoed.
6.2.
Ook ziet de rechtbank aanleiding een veroordeling uit te spreken in de proceskosten van eiseres in de bezwaar- en beroepsfase. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht, zoals dat luidt met ingang van 1 januari 2023, als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiseres een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 296 en in beroep een waarde van € 837. Eiseres heeft in bezwaar gevraagd om vergoeding van de proceskosten. De gemachtigde van eiseres heeft een bezwaarschrift ingediend. De wegingsfactor van de zaak is in de bezwaarfase 1 (gemiddeld). Omdat geen hoorzitting heeft plaatsgevonden, stelt de rechtbank de hoogte van de proceskostenvergoeding in bezwaar in deze zaak vast op € 296.
6.3.
De rechtbank veroordeelt de heffingsambtenaar ook in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 418,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, een wegingsfactor 0,5, omdat in beroep hoofdzakelijk de hoogte van de proceskosten in bezwaar in geschil is [2] ).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden uitspraak voor zover bij die uitspraak op bezwaar aan
eiseres geen proceskostenvergoeding is toegekend;
- stelt de aan eiseres te betalen proceskostenvergoeding in bezwaar vast op € 296;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde gedeelte van de uitspraak op bezwaar;
- bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 360 aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van € 418,50 aan proceskosten in beroep aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Cune, rechter, in aanwezigheid van
drs. H.A.J.A. van de Laar, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 september 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Als een partij het niet eens is met deze uitspraak, kan die partij een hoger beroepschrift sturen naar het gerechtshof te 's-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom de uitspraak niet juist is. Het hoger beroepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, 4 december 2002, ECLI:NL:RVS:2002:AF1459.
2.Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, 11 november 2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:3315 onder 1.2.3. Zie ook hiervoor Stcrt. 2018, nr. 28796.