ECLI:NL:RBOBR:2023:4390

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
14 september 2023
Publicatiedatum
5 september 2023
Zaaknummer
10188035
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurdersaansprakelijkheid en turbo-liquidatie in huurgeschil

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 14 september 2023 uitspraak gedaan in een civiele procedure over bestuurdersaansprakelijkheid en huurbetalingen. De eiser in verzet, tevens bestuurder van twee vennootschappen, was in verzet gekomen tegen een eerder verstekvonnis waarin hij was veroordeeld tot betaling van achterstallige huurpenningen aan [gedaagde in verzet] B.V. De procedure begon met een dagvaarding op 28 april 2022, waarin [gedaagde in verzet] B.V. vorderde dat de eiser in verzet zou worden veroordeeld tot betaling van huurpenningen vanaf 1 januari 2020. De eiser in verzet had de vennootschappen ontbonden via een turbo-liquidatie, terwijl er nog baten aanwezig waren. De rechtbank oordeelde dat de eiser in verzet onrechtmatig had gehandeld door de vennootschappen te ontbinden zonder vereffening, waardoor hij persoonlijk aansprakelijk werd gesteld voor de huurachterstand. De kantonrechter oordeelde dat de huurovereenkomst niet rechtsgeldig was beëindigd en dat de eiser in verzet de huurpenningen en een contractuele boete moest betalen. Het verstekvonnis werd gedeeltelijk vernietigd, maar de eiser in verzet werd alsnog veroordeeld tot betaling van een aanzienlijk bedrag aan huurachterstand, boetes en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Zaaknummer: 10188035 \ CV EXPL 22-4957
Vonnis van 14 september 2023
in de zaak van
[eiser in verzet],
te [plaats] ,
eiser in verzet, tevens eiser in reconventie,
hierna te noemen: [eiser in verzet] ,
gemachtigde: mr. G.H. Fijma,
tegen
[gedaagde in verzet] B.V.,
te [plaats] ,
gedaagde in verzet, tevens verweerster in reconventie
hierna te noemen: [gedaagde in verzet] B.V.,
gemachtigde: mr. R.J.H. van der Burgt.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 28 april 2022 met producties 1 tot en met 16;
- de akte overleggen stukken beslag van 25 mei 2022;
- het verstekvonnis van 29 september 2022 met de daarin genoemde stukken;
- de verzetdagvaarding, tevens houdende conclusie van eis in reconventie van 3 november 2022 met producties 1 tot en met 5;
- de incidentele vordering van [eiser in verzet] tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad en/of een verbod tot enige daad van executie van 27 december 2022;
- de conclusie van antwoord in het incident van [gedaagde in verzet] B.V. van 12 januari 2023;
- het vonnis in het incident van 9 februari 2023;
- de conclusie van antwoord in reconventie van 11 mei 2023 en overlegging producties 17 tot en met 20 van de zijde van [gedaagde in verzet] B.V.;
- de mondelinge behandeling van 11 juli 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde in verzet] B.V. houdt zich bezig met de verhuur van bedrijfsonroerend goed.
2.2.
Per 1 februari 2009 heeft de vennootschap onder firma [A] (hierna: [A] vof) van [gedaagde in verzet] B.V. de bedrijfsruimte aan het [adres] in [plaats] gehuurd. In artikel 4 staat:
“Artikel 4: Huurtijd
4.1
Deze huurovereenkomst treedt in werking op 1 februari 2009.
4.2
Deze overeenkomst loopt ingaande de in artikel 4.1 genoemde ingangsdatum tot en met 31 januari 2014.
4.3
Behoudens indien één van de partijen de huurovereenkomst met inachtneming van het bepaalde in art. 4.4 tijdig heeft opgezegd wordt de huurtermijn telkens verlengd met een periode van vijf jaar.
4.4
Opzegging dient te geschieden tegen het eind een huurtermijn bij aangetekende brief of deurwaardersexploot.
De opzeggingstermijn bedraagt minimaal twaalf maanden.”
2.3.
In artikel 5 van de huurovereenkomst is bepaald dat de huurprijs op jaarbasis € 28.000,00 exclusief BTW bedroeg en dat de huur per betaalperiode van één kwartaal bij vooruitbetaling aan [gedaagde in verzet] B.V. moet worden voldaan.
2.4.
In artikel 18.2 van de Algemene voorwaarden staat:
“18.2 Telkens indien een uit hoofde van de huurovereenkomst door huurder verschuldigd bedrag niet prompt op de vervaldag is voldaan, verbeurt huurder aan verhuurder van rechtswege per kalendermaand vanaf de vervaldag van dat bedrag een direct opeisbare boete van 2% van het verschuldigde per kalendermaand, waarbij elke ingetreden maand als een volle maand geldt, met een minimum van € 300,00 per maand.”
2.5.
Op 31 januari 2009 heeft [A] vof een waarborgsom betaald ter hoogte van € 8.330,00.
2.6.
Op 23 december 2010 zijn [gedaagde in verzet] B.V. en [A] vof door middel van een allonge op de huurovereenkomst overeengekomen dat [A] B.V. en [bedrijfsnaam] B.V. per 1 januari 2011 in de plaats treden als huurder.
2.7.
[eiser in verzet] was bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijfsnaam] B.V. Laatstgenoemde was enig bestuurder en aandeelhouder van [A] B.V. Ook was [eiser in verzet] vennoot van [A] vof. [eiser in verzet] handelde via deze vennootschappen in de ontwikkeling, fabricage en levering van professionele audio apparatuur.
2.8.
Vanaf 1 januari 2020 is een achterstand ontstaan in de betaling van de huurpenningen.
2.9.
Vanaf januari 2020 heeft [gedaagde in verzet] B.V. aan [A] B.V. maandelijks per brief een betalingsherinnering gestuurd met het verzoek de achterstallige huurpenningen te voldoen. Ook heeft [gedaagde in verzet] B.V. vanaf die datum maandelijks per e-mail aan [eiser in verzet] verzocht om de huur te betalen.
2.10.
Op 13 januari 2021 schreef [eiser in verzet] per e-mail aan [gedaagde in verzet] B.V.:
“Hallo [naam]
Helaas is het de afgelopen tijd extreem stil geweest. Gelukkig zijn er nu een paar orders. Als die geleverd zijn kan ik weer wat overmaken. Tijdstip kan ik nu niet aangeven helaas.
Groeten,
[eiser in verzet] ”
2.11.
Op 22 februari 2021 schreef [eiser in verzet] aan [gedaagde in verzet] B.V.:
“Hallo [naam] ,
Als het goed is kan ik deze week wat uitleveren en volgende week ook weer zodat ik weer wat kan overmaken.
Groeten,
[eiser in verzet] ”
2.12.
In de periode van 1 januari 2020 tot 1 mei 2021 hebben [bedrijfsnaam] B.V. en [A] B.V. in totaal € 3.600,00 aan huurpenningen aan [gedaagde in verzet] B.V. voldaan. Het restant van de huurpenningen is onbetaald gebleven. Na 1 mei 2021 hebben [bedrijfsnaam] B.V. en [A] B.V. de huurpenningen volledig onbetaald gelaten.
2.13.
Op 22 april 2021 is bij het handelsregister van de Kamer van Koophandel geregistreerd dat [A] B.V. en [bedrijfsnaam] B.V. met ingang van 31 december 2020 zijn opgehouden te bestaan, omdat geen bekende baten meer aanwezig waren. Op dat moment was [eiser in verzet] enig bestuurder en aandeelhouder van [bedrijfsnaam] B.V. en was laatstgenoemde enig bestuurder en aandeelhouder van [A] B.V.
2.14.
Voor wat betreft [A] B.V. vermeldt de registratie tot uitschrijving van de vennootschap dat de jaarrekening over het boekjaar 2020 is gedeponeerd op 11 april 2021. In de jaarrekening van [A] B.V. over 2019 staat dat de vennootschap over een voorraad ter waarde van € 156.270,00 beschikte. In de jaarrekening van [A] B.V. over 2020 staat dat de activa van de vennootschap een bedrag van € 110.345,00 aan vorderingen bedroeg.
2.15.
Gedurende de looptijd van de huurovereenkomst hebben de bestuurder van [gedaagde in verzet] B.V. en zijn werknemers diverse bezoeken aan het gehuurde gebracht. Tijdens één van deze bezoeken in november 2021 constateerde een werknemer van [gedaagde in verzet] B.V. dat het gehuurde werd leeggehaald door een opkoper die de volledige voorraad uit het gehuurde had gekocht en die voorraad kwam ophalen.
2.16.
Op 9 november 2021 heeft [eiser in verzet] de sleutels van het gehuurde per post aan [gedaagde in verzet] B.V. toegestuurd. Hierna heeft [gedaagde in verzet] B.V. [eiser in verzet] aangeboden de huurovereenkomst te beëindigen door middel van een beëindigingsovereenkomst waarbij afspraken gemaakt konden worden over betaling van de achterstallige huurpenningen. [eiser in verzet] heeft de beëindigingsovereenkomst niet ondertekend.
2.17.
Bij brief van 10 maart 2022 heeft de advocaat van [gedaagde in verzet] B.V. [eiser in verzet] persoonlijk aansprakelijk gesteld voor de achterstand in de huurbetalingen en hem gesommeerd tot betaling van de achterstallige huur over te gaan. Dit heeft niet tot enige betaling geleid.
2.18.
Per 1 maart 2023 heeft [gedaagde in verzet] B.V. het gehuurde aan een derde verhuurd.

3.Het geschil

3.1.
[gedaagde in verzet] B.V. heeft bij oorspronkelijke dagvaarding van 28 april 2022 gevorderd dat [eiser in verzet] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, zou worden veroordeeld tot betaling van de achterstallige huurpenningen vanaf 1 januari 2020 tot aan de dag waarop het gehuurde door een opvolgend huurder in gebruik werd genomen. Tevens heeft [gedaagde in verzet] B.V. gevorderd dat [eiser in verzet] zou worden veroordeeld tot betaling van de contractuele boete, buitengerechtelijke kosten, beslagkosten en de kosten van het geding (waaronder nasalaris).
3.2.
[gedaagde in verzet] B.V. heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat [eiser in verzet] als bestuurder van [A] B.V. en [bedrijfsnaam] B.V. onrechtmatig heeft gehandeld door zijn vennootschappen via een zogenaamde turbo-liquidatie te ontbinden terwijl er op het moment van de ontbinding nog baten in de vennootschappen aanwezig waren. [eiser in verzet] heeft de baten ten onrechte niet aan [gedaagde in verzet] B.V. ten goede laten komen. Daarnaast heeft [eiser in verzet] [gedaagde in verzet] B.V. niet in kennis gesteld van de turbo-liquidatie en heeft hij het gehuurde in gebruik gehouden en zelfs betalingstoezeggingen gedaan terwijl de hurende vennootschappen toen al waren ontbonden. Dit leidt er volgens [gedaagde in verzet] B.V. toe dat [eiser in verzet] een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt en hij op grond van bestuurdersaansprakelijkheid persoonlijk aansprakelijk is voor de verplichting tot betaling van de achterstallige huurpenningen. Subsidiair stelt [gedaagde in verzet] B.V. dat het voortgezette gebruik door [eiser in verzet] van het gehuurde na de turbo-liquidatie heeft geleid tot een gebruiksovereenkomst tussen [eiser in verzet] en [gedaagde in verzet] B.V. op grond waarvan [eiser in verzet] gehouden is een vergoeding ter hoogte van de huurpenningen aan [gedaagde in verzet] B.V. te betalen.
3.3.
Bij beschikking van 8 april 2022 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant aan [gedaagde in verzet] B.V. verlof verleend voor het leggen van beslag met begroting van de vordering op € 127.651,85 en met de bepaling dat de hoofdzaak binnen 14 dagen na het (eerstgelegde beslag) ingesteld diende te worden. Op 14 april 2022 is ten verzoeke van [gedaagde in verzet] en ten laste van [eiser in verzet] beslag gelegd op de woning aan het [adres] in [plaats] .
3.4.
Onder zaaknummer 10054134 CV EXPL 22-3753 gewezen verstekvonnis van 29 september 2022 heeft de rechtbank Oost-Brabant [eiser in verzet] bij verstek veroordeeld aan [gedaagde in verzet] te voldoen (samengevat):
i. i) de hoofdsom van € 98.193,73, te vermeerderen met de nog te vervallen huurtermijnen vanaf 1 juli 2022, tot aan de datum waarop het gehuurde in gebruik is genomen door een opvolgend huurder,
ii) de contractuele boete op grond van artikel 18.2 van de algemene bepalingen, zijnde € 16.500,00, te vermeerderen met de nog verschuldigde boete vanaf 1 mei 2022;
iii) de buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van €1.652,50;
iv) de kosten van het geding, waaronder salaris advocaat, griffierecht, explootkosten en beslagkosten, te vermeerderen met de wettelijke rente, vanaf de vijftiende dag nadat [eiser in verzet] schriftelijk tot betaling van de kosten is aangemaand;
v) de nakosten van € 124,00 te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiser in verzet] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en vervolgens betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis.
3.5.
Het verstekvonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3.6.
Bij dagvaarding van 3 november 2022 is [eiser in verzet] in verzet gekomen tegen het verstekvonnis. In conventie vordert [eiser in verzet] primair dat het verstekvonnis wordt vernietigd en dat de vorderingen van [gedaagde in verzet] B.V. worden afgewezen. Subsidiair vordert [eiser in verzet] dat de vordering van [gedaagde in verzet] B.V. vanaf een bedrag van € 60.294,63 wordt afgewezen. Bij zowel de primaire als bij de subsidiaire vordering vordert [eiser in verzet] dat [gedaagde in verzet] B.V. wordt veroordeeld in de proceskosten.
3.7.
In reconventie vordert [eiser in verzet] , dat bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad (kort samengevat):
1. het [gedaagde in verzet] B.V. wordt verboden tot (verdere) uitwinning over te gaan van het door haar gelegde beslag;
2. [gedaagde in verzet] B.V. aansprakelijk wordt verklaard voor de schade en de kosten die voortvloeien uit het gelegde beslag onder toekenning van een schadevergoeding aan [eiser in verzet] , nader op te maken bij staat en met een voorschot van € 7.500,-;
3. [gedaagde in verzet] B.V. wordt gelast om het beslag te staken en gestaakt te houden, met de verplichting om het beslag binnen drie dagen na betekening van het vonnis op te heffen, dan wel dat het vonnis in de plaats treedt van de handelingen die nodig zijn om het beslag op te heffen;
4. met veroordeling van [gedaagde in verzet] B.V. in de kosten in reconventie.
3.8.
[eiser in verzet] voert aan dat [A] B.V. en [bedrijfsnaam] B.V. weliswaar nog over baten beschikten ten tijde van de turbo-liquidatie, maar dat dit niet tot een persoonlijke aansprakelijkheid van [eiser in verzet] leidt. Hij stelt dat de aanwezigheid van baten bij de vennootschappen tot gevolg heeft dat de vennootschappen niet zijn ontbonden en [gedaagde in verzet] B.V. zich tot de vennootschappen zelf en dus niet tot [eiser in verzet] als bestuurder moet wenden. [eiser in verzet] voert verder het verweer dat de huurovereenkomst met [gedaagde in verzet] B.V. door opzegging, dan wel door beëindiging met wederzijds goedvinden tot een einde is gekomen. Daardoor is de achterstand in de huurbetalingen veel lager dan [gedaagde in verzet] B.V. stelt, aldus [eiser in verzet] . Omdat de vorderingen niet kunnen worden toegewezen, heeft [gedaagde in verzet] B.V. onrechtmatig gehandeld door beslag te leggen op de woning van [eiser in verzet] en dient het beslag opgeheven te worden.
3.9.
[gedaagde in verzet] B.V. voert in reconventie verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen in reconventie, met veroordeling van [eiser in verzet] in de proceskosten in reconventie.
3.10.
Bij vonnis in incident van 9 februari 2023, met zaaknummer 10188035 en rolnummer 22-4957, heeft de rechtbank Oost-Brabant [gedaagde in verzet] B.V. veroordeeld tot het staken en gestaakt houden van enige uitwinning van het door haar gelegde beslag totdat eindvonnis is gewezen in de verzetprocedure.
3.11.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4.De beoordeling

Verzet
4.1.
Nu [eiser in verzet] tijdig in verzet is gekomen van het verstekvonnis is hij ontvankelijk in zijn verzet.
Absolute bevoegdheid van de kantonrechter
4.2.
[eiser in verzet] heeft gesteld dat onderhavige procedure ten onrechte door de kantonrechter wordt behandeld en verwezen moet worden naar de rechtbank, omdat de grondslag van de vordering van [gedaagde in verzet] B.V. onrechtmatige daad betreft en het belang van de zaak het bedrag van € 25.000,00 overstijgt. De kantonrechter volgt [eiser in verzet] hierin niet. Bij vonnis van 22 juli 2022 heeft de rechtbank beslist dat de vordering van [gedaagde in verzet] B.V. is gebaseerd op een huurovereenkomst en de zaak, ondanks dat de grondslag onrechtmatige daad wegens bestuurdersaansprakelijkheid is, om die reden op grond van artikel 93 onder c van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) verwezen moest worden naar de kantonrechter. Op grond van artikel 71 lid 5 Rv is de rechter aan wie de zaak wordt verwezen, aan die verwijzing gebonden. Voor zover de stelling van [eiser in verzet] al juist is dat de zaak valt onder de competentie van de rechtbank, staat het de kantonrechter niet vrij om de zaak (terug) te verwijzen. De kantonrechter acht zich dus bevoegd om deze zaak te behandelen.
In conventie
4.3.
De kantonrechter zal eerst beoordelen waartoe [A] B.V. en [bedrijfsnaam] B.V. als huurders jegens [gedaagde in verzet] B.V. waren gehouden. Daarna zal de kantonrechter beoordelen of [eiser in verzet] als bestuurder van de ontbonden vennootschappen op grond van bestuurdersaansprakelijkheid veroordeeld kan worden aan [gedaagde in verzet] B.V. te voldoen wat voormelde vennootschappen verschuldigd waren.
Is de huurovereenkomst tussentijds beëindigd?
4.4.
[eiser in verzet] heeft het verweer gevoerd dat de huurovereenkomst met [gedaagde in verzet] B.V. tussentijds tot een einde is gekomen en [A] B.V. en [bedrijfsnaam] B.V. daarom vanaf dat moment geen huurpenningen meer verschuldigd zijn. Primair heeft [eiser in verzet] gesteld dat hij de huurovereenkomst bij brief van 20 december 2020 heeft opgezegd. Subsidiair heeft hij gesteld dat de huurovereenkomst met wederzijds goedvinden is geëindigd op 9 november 2021, zijnde het moment dat [eiser in verzet] de sleutels van het gehuurde bij [gedaagde in verzet] B.V. heeft ingeleverd. Door het in ontvangst nemen van de sleutels heeft [gedaagde in verzet] B.V. ingestemd met beëindiging van de huurovereenkomst, aldus [eiser in verzet] . Daarbij heeft [eiser in verzet] gesteld dat [gedaagde in verzet] B.V. aan hem heeft verzocht om het gehuurde op te leveren.
4.5.
[gedaagde in verzet] B.V. heeft ter zitting betwist dat zij de opzeggingsbrief heeft ontvangen. Ook heeft ze betwist dat het inleveren van de sleutels gezien kan worden als een beëindiging van de huurovereenkomst met wederzijds goedvinden. Zij wijst erop dat [eiser in verzet] de sleutels van het gehuurde per post aan haar heeft toegestuurd en zij daardoor verrast was. [gedaagde in verzet] B.V. heeft betwist dat zij heeft gevraagd om een oplevering van het gehuurde. Verder wijst [gedaagde in verzet] B.V. erop dat zij na de ontvangst van de sleutels door middel van een beëindigingsovereenkomst heeft geprobeerd tot overeenstemming te komen over beëindiging van de huurovereenkomst. [gedaagde in verzet] heeft ter zitting toegelicht dat zij het gehuurde per 1 maart 2023 aan een derde heeft verhuurd en stelt zich op het standpunt dat de huurovereenkomst niet eerder dan op dat moment is geëindigd.
4.6.
De kantonrechter stelt vast dat [eiser in verzet] , op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv, de stelplicht en voor zover nodig de bewijslast heeft van zijn verweer dat de huurovereenkomst door opzegging, dan wel met wederzijds goedvinden is geëindigd.
4.7.
De kantonrechter volgt [eiser in verzet] niet in zijn standpunt dat hij de huurovereenkomst bij brief van 20 december 2020 rechtsgeldig heeft opgezegd. Artikel 3:37 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat een tot een bepaalde persoon gerichte verklaring pas werking heeft als die verklaring de persoon heeft bereikt (de zogenaamde ontvangsttheorie). De kantonrechter stelt vast dat [gedaagde in verzet] B.V. de ontvangst van de opzeggingsbrief heeft betwist en [eiser in verzet] geen aanbod heeft gedaan tot het leveren van bewijs over de ontvangst van de opzeggingsbrief door [gedaagde in verzet] B.V.
Daarnaast oordeelt de kantonrechter dat [eiser in verzet] onvoldoende heeft gesteld om aan te nemen dat de brief van 20 december 2020 (ook als [gedaagde in verzet] B.V. deze had ontvangen) zou hebben geleid tot een beëindiging van de huurovereenkomst. Nu de huurovereenkomst op grond van artikel 4.3 nog (voor een bepaalde periode) tot 31 januari 2024 liep, had het op de weg van [eiser in verzet] gelegen om toe te lichten hoe de opzeggingsbrief tot een rechtsgeldige tussentijdse beëindiging van de huurovereenkomst vóór 31 januari 2024 had kunnen leiden. [eiser in verzet] heeft daarover niets gesteld, maar volstaan met de opmerking ter zitting dat de brief ten doel had de huurovereenkomst per direct te laten beëindigen. Dat is onvoldoende, zodat de kantonrechter oordeelt dat de opzeggingsbrief, voor zover deze [gedaagde in verzet] B.V. al heeft bereikt, niet tot een rechtsgeldige opzegging van de huurovereenkomst heeft geleid. De huurovereenkomst is dus niet door opzegging geëindigd.
4.8.
Nu vaststaat dat de huurovereenkomst niet door opzegging tot een einde is gekomen, zal de kantonrechter beoordelen of de huurovereenkomst met wederzijds goedvinden is geëindigd.
4.9.
De kantonrechter oordeelt dat niet is komen vast te staan dat de huurovereenkomst met wederzijds goedvinden is beëindigd op het moment van het inleveren van de sleutels. [eiser in verzet] heeft, gezien de gemotiveerde betwisting door [gedaagde in verzet] B.V., onvoldoende gesteld om aan te nemen dat [gedaagde in verzet] B.V. heeft ingestemd met de beëindiging van de huurovereenkomst. Zo heeft [eiser in verzet] niet nader toegelicht hoe uit de eenzijdige handeling van het per post toesturen van de sleutels van het gehuurde kan worden afgeleid dat [gedaagde in verzet] B.V. heeft ingestemd met een beëindiging van de huurovereenkomst. Ook heeft [eiser in verzet] geen nadere feiten en omstandigheden gesteld waaruit volgt dat [gedaagde in verzet] B.V. om de oplevering van het gehuurde zou hebben gevraagd, terwijl [gedaagde in verzet] B.V. die stelling van [eiser in verzet] hierover heeft betwist. Ten slotte leidt de kantonrechter uit het schriftelijke voorstel van [gedaagde in verzet] B.V. aan [eiser in verzet] om tot beëindiging van de huurovereenkomst te komen af dat er eerder geen overeenstemming over het eindigen van de huurovereenkomst is geweest. Niet is gebleken dat [eiser in verzet] akkoord is gegaan met het aanbod van [gedaagde in verzet] B.V. Al deze omstandigheden in aanmerking nemend, oordeelt de kantonrechter dat het inleveren van de sleutels door [eiser in verzet] bij [gedaagde in verzet] B.V. niet heeft geleid tot een beëindiging van de huurovereenkomst met wederzijds goedvinden.
4.10.
Nu [gedaagde in verzet] B.V. onbetwist heeft gesteld dat zij het gehuurde per 1 maart 2023 aan een derde heeft verhuurd, oordeelt de kantonrechter dat de huurovereenkomst tussen [gedaagde in verzet] B.V. als verhuurder en [A] B.V. en [bedrijfsnaam] B.V. als huurder per 1 maart 2023 is geëindigd.
Betaling van de huurpenningen en de contractuele boete
4.11.
Nu vaststaat dat de huurovereenkomst per 1 maart 2023 is geëindigd, zal de kantonrechter vaststellen tot welke betaling [A] B.V. en [bedrijfsnaam] B.V. als huurder samen gehouden waren.
4.12.
[gedaagde in verzet] B.V. heeft gesteld dat de huurpenningen vanaf 1 januari 2020 onbetaald zijn gebleven, op een betaling van € 3.600,00 na. Ter toelichting op haar vordering heeft [gedaagde in verzet] B.V. als productie 19 bij de inleidende dagvaarding (van 28 april 2022) een overzicht overgelegd waaruit volgt dat de huurachterstand tot 1 februari 2023 (minus de betaling van € 3.600,00) € 127.045,09 bedroeg. Ter zitting heeft [gedaagde in verzet] B.V. aangevuld dat haar nieuwe huurder niet per 1 februari 2023, maar per 1 maart 2023 het pand heeft betrokken, zodat de huurachterstand ook over de maand februari 2023 berekend dient te worden. Conform het overzicht in genoemde productie 19 komt de totale huurachterstand tot 1 maart 2023 uit op een bedrag van € 131.028,36 (€ 127.045,09 + € 3.983,27).
4.13.
[eiser in verzet] heeft erkend dat er betalingsachterstanden waren, maar heeft ter zitting, na vragen daarover van de kantonrechter, aangegeven niet te weten hoe groot de achterstand in de betalingen was. Ook in de schriftelijke stukken heeft [eiser in verzet] weliswaar de hoogte van de huurachterstand betwist en gesteld dat de hoogte van de vordering onbekend is, maar dat is – gezien de uitvoerige toelichting door [gedaagde in verzet] B.V. ten aanzien van de hoogte van de vordering – onvoldoende. Het had op de weg van [eiser in verzet] gelegen om inzicht te geven in de hoogte van de huurachterstand. Nu [eiser in verzet] dat niet heeft gedaan oordeelt de kantonrechter dat [eiser in verzet] de stelling van [gedaagde in verzet] B.V. dat de huurachterstand € 131.028,36 bedraagt niet, althans onvoldoende gemotiveerd, betwist. De kantonrechter oordeelt daarom dat de achterstand in de huurbetalingen door [A] B.V. en [bedrijfsnaam] B.V. € 131.028,36 bedraagt. Nu [gedaagde in verzet] B.V. een waarborgsom ter hoogte van € 8.330,00 heeft ontvangen en niet is gebleken dat de waarborgsom aan [eiser in verzet] is terugbetaald, dient deze op de achterstallige huurpenningen in mindering te worden gebracht. [A] B.V. en [bedrijfsnaam] B.V. waren daarom een bedrag van € 122.698,36 aan [gedaagde in verzet] B.V. verschuldigd aan achterstallige huurpenningen.
4.14.
[eiser in verzet] heeft ter zitting nog aangevoerd dat een korting op de huurpenningen gegeven had moeten worden, omdat hij gedurende lange tijd problemen heeft ondervonden met de adressering van het gehuurde. [eiser in verzet] heeft aangevoerd dat hij jarenlang heeft gewerkt op huisnummer [nummer] en op een bepaald moment heeft ontdekt dat dit adres niet als zodanig bekend was in de Gemeentelijke Basisadministratie. Dat leidde volgens [eiser in verzet] tot problemen met de levering van goederen door buitenlandse partijen, omdat zij geen goederen konden of wilden verzenden naar een niet bestaand huisnummer. [eiser in verzet] heeft gesteld dat hij hierdoor schade heeft geleden, bestaande uit omzetverlies.
Naar het oordeel van de kantonrechter is onvoldoende komen vast te staan dat de door [eiser in verzet] geschetste problemen met het huisnummer van het gehuurde moeten leiden tot een vermindering van de huurprijs. Nog los van de omstandigheid dat [eiser in verzet] in deze procedure geen vordering tot huurprijsvermindering heeft ingesteld en een dergelijke vordering zou kunnen afstuiten op de omstandigheid dat [eiser in verzet] in persoon geen huurprijsvermindering kan instellen, nu [A] B.V. en [bedrijfsnaam] B.V. samen huurder waren, heeft [gedaagde in verzet] B.V. voldoende gemotiveerd betwist dat de problemen met de adressering het gehuurde betroffen. [gedaagde in verzet] B.V. heeft namelijk aangevoerd dat de huurovereenkomst het pand met huisnummer [nummer] betrof en niet huisnummer [nummer] en dat met de adressering van huisnummer [nummer] geen problemen waren. Die stelling heeft [eiser in verzet] niet betwist, sterker nog, [eiser in verzet] heeft juist gewezen op problemen met de adressering van huisnummer [nummer] en niet van huisnummer [nummer] . [gedaagde in verzet] B.V. heeft daarom terecht aangevoerd dat eventuele problemen met de adressering van huisnummer [nummer] niets van doen hebben met de huurovereenkomst tussen [gedaagde in verzet] B.V. en [A] B.V. en [bedrijfsnaam] B.V..
4.15.
Verder heeft [eiser in verzet] ter zitting aangevoerd dat op de huurprijs een zogenaamde “corona-korting” moet worden toegepast. De kantonrechter begrijpt deze stelling van [eiser in verzet] zo dat hij zich op het standpunt stelt dat de huurprijs met een bepaald percentage moet worden verminderd nu als gevolg van overheidsingrijpen gedurende de corona pandemie diverse panden gesloten moesten worden en dat in de jurisprudentie in een aantal gevallen heeft geleid tot een geslaagd beroep van huurders op huurprijskorting.
Ook ten aanzien van dit standpunt van [eiser in verzet] geldt dat hij in deze procedure geen vordering tot huurprijsvermindering heeft ingesteld en een dergelijke vordering zou kunnen afstuiten op de omstandigheid dat [eiser in verzet] in persoon geen huurprijsvermindering kan instellen, nu [A] B.V. en [bedrijfsnaam] B.V. samen huurder waren. Maar ook overigens geldt dat om in aanmerking te kunnen komen voor een zogenaamde corona-korting op de huurprijs op grond van onvoorziene omstandigheden zoals bedoeld in artikel 6:258 BW voldoende gesteld moet worden dat sprake was van een verstoring in de waardeverhouding tussen het gebruik van het gehuurde en betaling van de huurprijs (Hoge Raad, 24 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1974). De kantonrechter stelt vast dat [eiser in verzet] dit op geen enkele wijze heeft gesteld. Dat had wel op zijn weg gelegen, zeker gezien de stelling van [gedaagde in verzet] B.V. ter zitting, dat de omzet van [A] B.V. en [bedrijfsnaam] B.V. in de corona periode juist sterk is gestegen. Die stelling heeft [eiser in verzet] niet betwist. Daarnaast heeft [eiser in verzet] niet gesteld dat hij tijdens de corona pandemie als gevolg van de overheidsmaatregelen slechts in beperkte mate gebruik heeft kunnen maken van het gehuurde, bijvoorbeeld omdat het gehuurde gesloten moest blijven (voor publiek). Alles in aanmerking nemend, ziet de kantonrechter geen aanleiding voor het toepassen van een corona-korting op de huurprijs.
4.16.
Naast betaling van de huurpenningen vordert [gedaagde in verzet] B.V. ook betaling van de contractuele boete, ter hoogte van € 81.600,00. [eiser in verzet] heeft de verschuldigdheid van de contractuele boete betwist en in dat kader aangevoerd dat de boete ziet op de achterstand in de huurbetalingen, maar de huurovereenkomst al eerder was geëindigd.
De kantonrechter oordeelt dat de contractuele boete uit artikel 18.2 van de algemene voorwaarden als doel heeft een prikkel te vormen voor de huurder om zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst tijdig en correct na te komen. Daarbij geldt dat de prikkel groot is als sprake is van een forse boete voor een beperkte periode. Als de periode waarin de huurder niet nakomt echter van lange duur is, verliest de functie van prikkel aan betekenis en daarmee ook aan rechtvaardiging. Dat betekent niet dat de boete geheel buiten beschouwing moet worden gelaten, maar wel dat de redelijkheid en billijkheid vraagt dat de boete wordt gematigd, in die zin dat de boete vanaf 9 november 2021 niet meer is verschuldigd. Op dat moment immers had [eiser in verzet] de sleutels van het pand ingeleverd en het pand verlaten, waardoor duidelijk was dat hij niet meer zou (kunnen) nakomen. De prikkel die van de boete uitgaat, was vanaf dat moment niet meer aanwezig. [A] B.V. en [bedrijfsnaam] B.V. waren daarom de contractuele boete verschuldigd vanaf de vervaldag van de huurbetalingen tot 9 november 2021.
4.17.
De tussenconclusie is dat [A] B.V. en [bedrijfsnaam] B.V. aan [gedaagde in verzet] B.V. € 122.698,36 aan huurpenningen, te vermeerderen met de contractuele boete tot 9 november 2021, verschuldigd waren.
Is [eiser in verzet] in persoon aansprakelijk voor betaling van de huurachterstand en de boete?
4.18.
In het navolgende zal de kantonrechter beoordelen of [eiser in verzet] in persoon aansprakelijk is voor betaling van de huurachterstand en de boete die [A] B.V. en [bedrijfsnaam] B.V. aan [gedaagde in verzet] B.V. hadden moeten voldoen.
Juridisch kader bestuurdersaansprakelijkheid bij een turbo-liquidatie
4.19.
Het uitgangspunt is dat bij een onbetaald gelaten vordering op een rechtspersoon de schuldeiser de vordering alleen op de rechtspersoon kan verhalen. Uit vaste jurisprudentie volgt echter dat naast aansprakelijkheid van de vennootschap onder omstandigheden ook grond kan zijn voor aansprakelijkheid van de bestuurder van de vennootschap, bijvoorbeeld als de bestuurder namens een vennootschap handelt en verbintenissen aangaat waarvan de bestuurder weet, althans behoort te weten dat de vennootschap niet aan haar verplichtingen kan voldoen en geen verhaal biedt. Ook kan sprake zijn van aansprakelijkheid van een bestuurder als die heeft bewerkstelligd dat de vennootschap zijn contractuele verplichtingen niet nakomt. Ten slotte kan tevens in andere gevallen sprake zijn van bestuurdersaansprakelijkheid, waarbij het uitgangspunt geldt dat aan de bestuurder een ernstig verwijt kan worden gemaakt.
4.20.
Het gaat in dit geschil om de eisen die gesteld kunnen worden aan de bestuurder van een vennootschap bij een zogenaamde turbo-liquidatie (artikel 2:19 lid 4 BW). In beginsel kan een vennootschap worden ontbonden zonder dat er een vereffening plaatsvindt, onder de voorwaarde dat er geen baten zijn te verwachten. Dat geldt ook als de vennootschap schulden heeft. Op zich leidt een turbo-liquidatie niet tot persoonlijke aansprakelijkheid van haar bestuurder. Alleen als de bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt gemaakt kan worden van het onbetaald blijven van een schuldeiser, is er grond voor een persoonlijke aansprakelijkheid jegens die schuldeiser. Voor zover voor deze zaak relevant kan een persoonlijk ernstig verwijt in beginsel worden gemaakt als de bestuurder ondanks de aanwezigheid van baten een vereffening van de vennootschap achterwege laat, terwijl de bestuurder weet of behoort te weten dat de schuldeiser hierdoor wordt benadeeld. In algemene zin geldt daarbij dat niet iedere (inschattings)fout tot bestuurdersaansprakelijkheid leidt. Het gaat erom dat geen redelijk handelend bestuurder zou hebben gehandeld zoals de bestuurder heeft gedaan.
4.21.
De stelplicht en voor zover nodig de bewijslast dat aan de bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt gemaakt kan worden die leidt tot bestuurdersaansprakelijkheid, rust op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv op de schuldeiser. Daarbij geldt wel dat van de bestuurder mag worden verwacht dat hij bij een serieus te nemen verwijt, zodanig inzicht geeft in de gebeurtenissen binnen de vennootschap dat dit de schuldeiser handvaten biedt om haar stellingen te onderbouwen. Als dat inzicht wordt geboden, is het vervolgens aan de schuldeiser om een heldere uitleg te geven waaruit het persoonlijke ernstige verwijt volgt en welke schade zij daardoor lijdt.
Turbo-liquidatie [A] B.V. en [bedrijfsnaam] B.V.
4.22.
[gedaagde in verzet] B.V. heeft gesteld dat [eiser in verzet] onrechtmatig heeft gehandeld door – kort samengevat – de hurende vennootschappen zonder vereffening te ontbinden terwijl er nog baten aanwezig waren. Daarbij heeft [eiser in verzet] [gedaagde in verzet] B.V. in de waan gelaten dat de vennootschappen nog bestonden en als bestuurder nog betalingstoezeggingen gedaan. Dit onrechtmatige handelen heeft tot schade geleid bij [gedaagde in verzet] B.V. ter hoogte van de achterstallige huurpenningen en de contractuele boete.
4.23.
[eiser in verzet] heeft betwist dat sprake is van een onrechtmatige daad. [eiser in verzet] stelt dat de omstandigheid dat de vennootschappen nog over baten beschikken tot gevolg heeft dat de vennootschappen niet zijn ontbonden. [gedaagde in verzet] B.V. moet zich daarom tot de vennootschappen wenden en niet tot [eiser in verzet] . Verder stelt [eiser in verzet] dat [gedaagde in verzet] B.V. slechts een incassovordering op de hurende vennootschappen heeft en van onrechtmatig handelen van hem als bestuurder geen sprake is. Daarbij voert [eiser in verzet] aan dat de regeling van de onrechtmatige daad niet bedoeld is voor gevallen als het onderhavige, omdat in zijn visie slechts sprake is van een simpele wanprestatie. Ook betwist [eiser in verzet] dat sprake is van bewuste benadeling van [gedaagde in verzet] B.V. en daarom niet voldaan is aan de vereisten van bestuurdersaansprakelijkheid.
4.24.
De kantonrechter oordeelt als volgt.
4.25.
[eiser in verzet] heeft erkend dat hij [A] B.V. en [bedrijfsnaam] B.V. door middel van een turbo-liquidatie heeft ontbonden, terwijl de vennootschappen ten tijde van de liquidatie nog over baten beschikten. [eiser in verzet] heeft, ondanks vragen daarover van de kantonrechter ter zitting, geen inzicht gegeven in de hoogte van de baten die nog aanwezig waren ten tijde van de liquidatie. De kantonrechter stelt daarom vast dat [eiser in verzet] de stelling van [gedaagde in verzet] B.V. dat de baten van [A] B.V. bestonden uit voorraad ter waarde van € 156.270,00 en de vennootschap vorderingen had ter hoogte van € 110.345,00, niet heeft betwist. Vanwege het bestaan van baten ten tijde van de liquidatie had [eiser in verzet] , naar het oordeel van de kantonrechter, moeten zorgen voor een vereffening van de vennootschappen. Een turbo-liquidatie is uitdrukkelijk niet bedoeld voor een situatie als de onderhavige waarin de vennootschap nog over baten beschikt.
4.26.
Op geen enkele wijze is gebleken dat [eiser in verzet] [gedaagde in verzet] B.V. heeft ingelicht over de (aanstaande) turbo-liquidatie. De verwijzing van [eiser in verzet] naar de brief van 20 december 2020 waarin de huur wordt opgezegd en waarin – in de visie van [eiser in verzet] – staat beschreven dat hij tot ontbinding van de vennootschappen overgaat, maakt dat niet anders. Zoals eerder is geoordeeld, heeft [eiser in verzet] onvoldoende gesteld om aan te nemen dat [gedaagde in verzet] B.V. deze brief heeft ontvangen. Nog los daarvan, staat in de brief weliswaar dat [eiser in verzet] met zijn bedrijf wil stoppen, maar in de brief wordt niet vermeld dat de vennootschappen nog diezelfde maand met terugwerkende kracht worden ontbonden via een turbo-liquidatie. De rechtbank volgt [gedaagde in verzet] B.V. daarom dat zij niet heeft geweten van de turbo-liquidatie.
Na de liquidatie heeft [eiser in verzet] [gedaagde in verzet] B.V. zelfs in de waan gelaten dat de vennootschappen nog bestonden en activiteiten ontplooiden: [eiser in verzet] heeft jegens [gedaagde in verzet] B.V. bij e-mails van 13 januari 2021 en 22 februari 2021 betalingstoezeggingen gedaan, terwijl [eiser in verzet] de vennootschappen in april 2021 met terugwerkende kracht per 31 december 2020 heeft uitgeschreven. Ook na de ontbinding van de vennootschappen is [eiser in verzet] het pand blijven gebruiken tot 9 november 2021. Naast de omstandigheid dat [eiser in verzet] zich is blijven gedragen als bestuurder van de vennootschappen en zich ook als zodanig heeft gepresenteerd, heeft [eiser in verzet] door zijn handelen welbewust de situatie laten ontstaan dat [gedaagde in verzet] B.V. niet betaald zou worden voor het gebruik van het gehuurde. Op geen enkel moment heeft [eiser in verzet] aan [gedaagde in verzet] B.V. te kennen gegeven dat de vennootschappen hun verplichtingen niet zouden kunnen nakomen. Door dat niet te doen, heeft [eiser in verzet] zeer onzorgvuldig gehandeld en de belangen van [gedaagde in verzet] B.V. veronachtzaamd.
4.27.
Ook naarmate de achterstand in betaling van de huurpenningen opliep, heeft [eiser in verzet] geen enkele actie ondernomen om de vordering van [gedaagde in verzet] B.V. te voldoen. [eiser in verzet] was bekend met de hoge huurachterstand, maar heeft – ondanks de vele aanmaningen van [gedaagde in verzet] B.V. aan de hurende vennootschappen - niets gedaan om deze vordering (gedeeltelijk) te voldoen, terwijl [eiser in verzet] ter zitting heeft toegelicht dat de vennootschappen nog steeds over baten beschikken. Daarover heeft [eiser in verzet] ter zitting toegelicht dat hij de baten wel gedeeltelijk heeft aangewend om andere schuldeisers dan [gedaagde in verzet] B.V. te voldoen. [eiser in verzet] heeft dus selectief betaald en [gedaagde in verzet] B.V. daarbij overgeslagen.
4.28.
Al deze omstandigheden in aanmerking nemend, oordeelt de kantonrechter dat aan [eiser in verzet] een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt. Hij heeft de belangen van [gedaagde in verzet] B.V. als zijn schuldeiser ernstig veronachtzaamd en zich daarbij niet gedragen zoals van een redelijk handelend bestuurder mag worden verwacht. Er is geen sprake van een incidentele inschattingsfout, maar van het langdurig op het verkeerde been zetten van [gedaagde in verzet] B.V. als schuldeiser. Daarbij levert de selectieve betalingsonwil van [eiser in verzet] als bestuurder ook een persoonlijk ernstig verwijt op. [eiser in verzet] heeft onrechtmatig gehandeld en dit handelen is ook aan hem toe te rekenen. De stelling van [eiser in verzet] dat de onrechtmatige daad niet voor dit soort kwesties bedoeld is, volgt de rechtbank niet. Er is geen sprake van een (in de woorden van [eiser in verzet] ) simpele wanprestatie, maar van een situatie waarin [eiser in verzet] als bestuurder de belangen van [gedaagde in verzet] B.V. ernstig heeft geschonden.
4.29.
[eiser in verzet] heeft nog aangevoerd dat [gedaagde in verzet] B.V. een zelfstandige vordering moet instellen bij [A] B.V. en [bedrijfsnaam] B.V. op grond van wanprestatie en het haar niet vrij staat een vordering op grond van onrechtmatige daad in te stellen jegens [eiser in verzet] in persoon. [eiser in verzet] voert daartoe aan dat de vennootschappen niet zijn opgehouden te bestaan. Daarbij wijst [eiser in verzet] erop dat een vennootschap blijft voortbestaan als zij ten tijde van een liquidatie nog baten heeft. [eiser in verzet] heeft gesteld dat als [gedaagde in verzet] B.V. haar vordering bij de vennootschappen indient [eiser in verzet] naar een oplossing zal zoeken.
[eiser in verzet] neemt daarmee naar het oordeel van de kantonrechter een onbegrijpelijk standpunt in. Enerzijds stelt [eiser in verzet] dat [gedaagde in verzet] B.V. zich tot de vennootschappen moet richten, maar tegelijkertijd onderneemt [eiser in verzet] geen enkele actie om vanuit de vennootschappen alsnog voor betaling van de huur en de boete te zorgen, terwijl [eiser in verzet] ter zitting heeft verklaard dat de ontbonden vennootschappen nog steeds baten bezitten én [eiser in verzet] volledig bekend is met de vordering van [gedaagde in verzet] B.V.
Maar ook overigens oordeelt de kantonrechter dat het [gedaagde in verzet] B.V. vrij staat een vordering jegens [eiser in verzet] in persoon in te stellen nu er geen rechtsregel bestaat die [gedaagde in verzet] B.V. bij uitsluiting verplicht een vordering in te dienen op grond van wanprestatie jegens de ontbonden vennootschappen. Het beroep van [eiser in verzet] op de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland leidt niet tot een ander oordeel (Rechtbank Noord-Holland, 10 maart 2022, ECLI:NL:RBNHO:2022:2064). In die betreffende zaak strekte het verzoek tot heropening van de vereffening van de via een turbo-liquidatie ontbonden vennootschap en was geen sprake van een vordering op grond van bestuurdersaansprakelijkheid.
4.30.
Voor het antwoord op de vraag welke schade [gedaagde in verzet] B.V. heeft geleden als gevolg van het onrechtmatige handelen door [eiser in verzet] moet een vergelijking worden gemaakt tussen de werkelijke situatie na de turbo-liquidatie en de hypothetische situatie waarin de turbo-liquidatie achterwege zou zijn gebleven. Indien de turbo-liquidatie niet had plaatsgevonden, had [gedaagde in verzet] B.V. zich op het vermogen van de hurende vennootschappen kunnen verhalen. [eiser in verzet] heeft immers erkend dat de vennootschappen nog steeds over baten beschikken. Er is dus geen sprake van dat de schade zich beperkt tot de gederfde huur in de maanden dat het gehuurde leeg stond, zoals [eiser in verzet] heeft aangevoerd. De schade die [gedaagde in verzet] B.V. heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen, is gelijk aan het bedrag van de vordering die [gedaagde in verzet] B.V. heeft op [A] B.V. en [bedrijfsnaam] B.V. De hoogte van deze vordering heeft [gedaagde in verzet] B.V. afdoende toegelicht en heeft [eiser in verzet] op geen enkele wijze betwist. Voor dit bedrag is [eiser in verzet] dus aansprakelijk.
Gebruiksovereenkomst tussen [gedaagde in verzet] B.V. en [eiser in verzet]
4.31.
Nu de kantonrechter oordeelt dat [eiser in verzet] als bestuurder onrechtmatig jegens [gedaagde in verzet] B.V. heeft gehandeld, hoeft het subsidiaire standpunt van [gedaagde in verzet] B.V. omtrent een gebruiksovereenkomst geen behandeling meer.
Buitengerechtelijke kosten
4.32.
[gedaagde in verzet] B.V. maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Nu de gevorderde hoofdsom niet is gegrond op een geldsom die voortvloeit uit een overeenkomst, een (buiten een gerechtelijke procedure gesloten) vaststellingsovereenkomst of een verbintenis die is omgezet in een verbintenis tot vervangende schadevergoeding, is het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten niet van toepassing. De kantonrechter zal de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn daarom toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [gedaagde in verzet] B.V. voldoende gesteld dat er buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht. Voor beantwoording van de vraag of de gevorderde kosten redelijke kosten zijn die in redelijkheid zijn gemaakt, toetst de kantonrechter aan de wettelijke staffel als vastgelegd in Rapport BGK-Integraal. Op grond daarvan acht de kantonrechter het gevorderde bedrag van € 1.652,50 redelijk en wijst zij ook deze vordering toe.
Beslagkosten
4.33.
[gedaagde in verzet] B.V. vordert de kosten voor het leggen van conservatoir beslag ter hoogte van € 1.525,71. [eiser in verzet] betwist de kosten verschuldigd te zijn en voert aan dat [gedaagde in verzet] B.V. zonder deugdelijke grondslag en voor een te hoog bedrag beslag heeft gelegd. Verder stelt [eiser in verzet] dat [gedaagde in verzet] B.V. de vordering in de hoofdzaak niet tijdig heeft ingediend.
4.34.
Artikel 706 Rv bepaalt dat de kosten van het beslag van de beslagene kunnen worden teruggevorderd, tenzij het beslag nietig, onnodig of onrechtmatig was. Naar het oordeel van de kantonrechter is niet komen vast te staan dat het beslag nietig, onnodig of onrechtmatig was. De stelling van [eiser in verzet] dat de grondslag van de vordering van [gedaagde in verzet] B.V. ontbreekt gaat niet op zoals volgt uit de beoordeling van de vordering in conventie. Ook anderszins is niet gebleken dat het beslag onnodig of onrechtmatig was.
De stelling van [eiser in verzet] dat de vordering in de hoofdzaak niet tijdig is ingediend, volgt de kantonrechter eveneens niet. In de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 8 april 2022 onder zaaknummer C/01/380996 / BP RK 22-243 staat vermeld dat de eis in de hoofdzaak binnen 14 dagen na het (eerstgelegde) beslag dient te worden ingesteld. Uit productie 16 bij de dagvaarding van [gedaagde in verzet] B.V. volgt dat het beslag op 14 april 2022 is gelegd. Op 28 april 2022 is de dagvaarding in de hoofdzaak uitgebracht. Gelet op het arrest van het Hof Den Haag van 8 december 2009 is de hoofdzaak daarom tijdig aangebracht (Gerechtshof Den Haag, 8 december 2009, ECLI:NL:GHSGR:2009:BK9804).
4.35.
Wat betreft de hoogte van de beslagkosten zal de kantonrechter een correctie toepassen. In het verstekvonnis zijn de griffierechten voor het beslagrekest namelijk tweemaal toegewezen: eenmaal bij de griffierechten (ad € 676,00) en eenmaal als onderdeel van de beslagkosten (€ 1.525,71). De kantonrechter zal deze omissie in onderhavig vonnis herstellen. Daarom worden de griffierechten voor het beslagrekest ad € 676,00 toegewezen bij de proceskosten en komen de griffierechten in mindering op de beslagkosten. Aan beslagkosten zal daarom een bedrag worden toegewezen van € 849,71 (€ 1.525,71 - € 676,00).
Conclusie in conventie
4.36.
De conclusie in conventie luidt dat het verzet van [eiser in verzet] gedeeltelijk gegrond is en het verstekvonnis daarom gedeeltelijk wordt vernietigd, namelijk in die zin dat i) de hoofdsom aan huurpenningen wordt verminderd met de waarborgsom, ii) de contractuele boete wordt toegewezen tot 9 november 2021 en iii) een correctie plaatsvindt op de toegewezen beslagkosten. Voor het overige blijft het verstekvonnis in stand.
In reconventie
4.37.
[eiser in verzet] heeft in reconventie gevorderd dat het [gedaagde in verzet] B.V. wordt verboden tot uitwinning over te gaan van het gelegde beslag en zij verplicht wordt het beslag op te heffen. Ook heeft [eiser in verzet] gevorderd dat [gedaagde in verzet] B.V. aansprakelijk wordt verklaard voor de schade die [eiser in verzet] door het beslag heeft geleden.
4.38.
[eiser in verzet] legt aan de reconventionele vorderingen ten grondslag dat de vordering van [gedaagde in verzet] B.V. niet kan worden toegewezen. Verder stelt [eiser in verzet] dat [gedaagde in verzet] B.V. voor een te hoog bedrag beslag heeft gelegd en dat de eis in de hoofdzaak niet tijdig is ingediend. [eiser in verzet] stelt dat [gedaagde in verzet] B.V. onrechtmatig beslag heeft gelegd en [eiser in verzet] daardoor schade heeft geleden
4.39.
De kantonrechter stelt voorop dat op grond van artikel 705 lid 2 Rv onder meer opheffing van een conservatoir beslag kan worden bevolen, als summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag. [eiser in verzet] stelt in dit kader dat een grondslag voor de vorderingen van [gedaagde in verzet] B.V. ontbreekt en dat de eis in de hoofdzaak niet tijdig is ingediend. Uit de beoordeling van de vorderingen van [gedaagde in verzet] B.V. in conventie en onder rechtsoverweging 4.34 volgt dit betoog niet opgaat. Ook verder is gesteld noch gebleken dat er gronden zijn die nopen tot opheffing van het ten laste van [eiser in verzet] gelegde beslag. Het beslag is daarom niet onrechtmatig en de kantonrechter zal de vorderingen in reconventie dus afwijzen.
De kosten van de procedure in conventie
4.40.
[eiser in verzet] is de partij die ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. De kantonrechter sluit daarbij aan bij de proceskostenveroordeling uit het verstekvonnis van 29 september 2022. Verder wijst de kantonrechter aan het salaris gemachtigde van [gedaagde in verzet] B.V. een punt ad € 926,- toe voor de mondelinge behandeling. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [gedaagde in verzet] B.V. daarom als volgt vastgesteld:
- explootkosten
103,33
- griffierecht hoofdzaak en beslag
1.384,00
- salaris gemachtigde tot verstek
872,00
- salaris gemachtigde na verstek
926,00
(1 punt × € 926,00)
Totaal
3.285,33
4.41.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
De kosten van de procedure in reconventie
4.42.
[eiser in verzet] is de partij die ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [gedaagde in verzet] B.V. vastgesteld op € 463,00 (0,5 punt × € 926,00).
4.43.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
5.1.
verklaart het verzet gedeeltelijk gegrond en vernietigt het verstekvonnis van 29 september 2022 en, opnieuw rechtdoende:
5.2.
veroordeelt [eiser in verzet] tot betaling aan [gedaagde in verzet] B.V. van:
- een bedrag van € 122.698,36;
- een bedrag gelijk aan de contractuele boete van 2% per kalendermaand over de hoofdsom vanaf 1 januari 2020 tot 9 november 2021;
- de buitengerechtelijke kosten ter hoogte van € 1.652,50;
- de beslagkosten ter hoogte van € 849,71.
5.3.
veroordeelt [eiser in verzet] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde in verzet] B.V. tot dit vonnis vastgesteld op € 3.285,33, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
5.4.
veroordeelt [eiser in verzet] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 132,00 aan salaris gemachtigde,
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst af het anders of meer gevorderde,
in reconventie
5.7.
wijst de vorderingen van [eiser in verzet] af,
5.8.
veroordeelt [eiser in verzet] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde in verzet] B.V. tot dit vonnis vastgesteld op € 463,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
5.9.
veroordeelt [eiser in verzet] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 132,00 aan salaris gemachtigde, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van de vijftiende dag na deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
5.10.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.11.
wijst af het anders of meer gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.F.C. Veelenturf en in het openbaar uitgesproken op 14 september 2023.