ECLI:NL:RBOBR:2023:4270

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
30 augustus 2023
Publicatiedatum
29 augustus 2023
Zaaknummer
C/01/351816 / HA ZA 19-695 en C/01/354658 / HA ZA 20-61
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid advocaat wegens beroepsfout in splitsingsprocedure familiebedrijf

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 30 augustus 2023 uitspraak gedaan in een civiele procedure over de aansprakelijkheid van een advocaat, mr. [gedaagde in zaak 2], wegens beroepsfouten tijdens een splitsingsprocedure van een familiebedrijf. Eiseressen, [eiseres 1 in zaak 1] B.V. en [eiseres 2 in zaak 1] VOF, hebben de advocaat ingeschakeld om hen bij te staan in een complexe juridische strijd met hun familieleden over de splitsing van hun agrarische onderneming, [bedrijfsnaam 1]. De rechtbank oordeelde dat de advocaat zijn zorgplicht heeft geschonden door de regiezitting van 6 maart 2018 niet adequaat voor te bereiden en door gedaagden het proces-verbaal van die zitting te laten ondertekenen zonder de gemaakte afspraken voldoende te waarborgen. Hierdoor zijn gedaagden mogelijk benadeeld in de splitsingsprocedure. De rechtbank heeft de overeenkomst van opdracht gedeeltelijk ontbonden en de advocaat aansprakelijk gesteld voor de schade die gedaagden hebben geleden door de gemaakte beroepsfouten. De vorderingen van gedaagden tot schadevergoeding zijn toegewezen, en de zaak is verwezen naar de schadestaatprocedure voor verdere beoordeling van de schade.

Uitspraak

RECHTBANK Oost-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Vonnis van 30 augustus 2023
in
zaak 1met zaaknummer/rolnummer: C/01/351816 / HA ZA 19-695

1.[eiseres 1 in zaak 1] B.V.,

gevestigd te [plaats] ,
hierna te noemen: [eiseres 1 in zaak 1] ,
2.
[eiseres 2 in zaak 1] VOF,
gevestigd te [plaats] ,
hierna te noemen: [eiseres 2 in zaak 1] ,
eiseressen in conventie,
verweersters in reconventie,
advocaat mr. D.C. Theunis te Amsterdam,
tegen

1.[gedaagde 1 in zaak 1, eiser 1 in zaak 2] B.V.,

gevestigd te [plaats] , gemeente [gemeente] ,
hierna te noemen: [gedaagde 1 in zaak 1, eiser 1 in zaak 2] ,
2.
[gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2],
wonende te [plaats] , gemeente [gemeente] ,
hierna te noemen: [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. J.C.T. Papeveld te Waalwijk,
en in
zaak 2met zaaknummer/rolnummer C/01/354658 / HA ZA 20-61

1.[gedaagde 1 in zaak 1, eiser 1 in zaak 2] B.V.,

gevestigd te [plaats] , gemeente [gemeente] ,
hierna te noemen: [gedaagde 1 in zaak 1, eiser 1 in zaak 2] ,
2.
[gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2],
wonende te [plaats] , gemeente [gemeente] ,
hierna te noemen: [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] ,
eisers,
advocaat mr. J.C.T. Papeveld te Waalwijk,
tegen
[gedaagde in zaak 2],
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: mr. [gedaagde in zaak 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. D.C. Theunis te Amsterdam.
[eiseres 1 in zaak 1] en [eiseres 2 in zaak 1] zullen in dit vonnis samen [eiseressen in zaak 1] worden genoemd,
[gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] en [gedaagde 1 in zaak 1, eiser 1 in zaak 2] zullen samen worden aangeduid met [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2]

1.De zaken in het kort

1.1.
[gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] heeft samen met zijn broer en zus een familieconcern van agrarische bedrijven: de [bedrijfsnaam 1] . De verstandhouding tussen [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] enerzijds en zijn broer en zus anderzijds is slecht. Zij zijn onderling al jarenlang verwikkeld in allerhande geschillen in verband met de onderneming. Mr. [gedaagde in zaak 2] , werkzaam voor [eiseres 1 in zaak 1] , trad van juni 2016 tot maart 2018 op als advocaat van [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] Onder andere heeft hij namens hen een procedure gestart om tot splitsing van de [bedrijfsnaam 1] te komen. Nadat begin maart 2018 een zitting bij de rechtbank had plaatsgevonden in de splitsingsprocedure, hebben [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] de opdracht aan [eiseres 1 in zaak 1] beëindigd. Zij waren niet tevreden over de dienstverlening door mr. [gedaagde in zaak 2] .
1.2.
In zaak 1 eisen [eiseressen in zaak 1] van [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] betaling van de laatste factuur voor de werkzaamheden. [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] hebben tegenvorderingen ingesteld waarmee zij onder andere ontbinding van de opdracht eisen, en een veroordeling van [eiseressen in zaak 1] tot betaling van een nog nader te bepalen bedrag aan schadevergoeding. In zaak 2 eisen [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] onder meer dat ook mr. [gedaagde in zaak 2] in privé wordt veroordeeld tot betaling van schadevergoeding, wegens de beroepsfouten die hij zou hebben gemaakt.
1.3.
De behandeling van de beide zaken heeft op verzoek van partijen ruim twee jaar stilgelegen in afwachting van ontwikkelingen in de splitsingsprocedure. In april 2022 heeft de advocaat van [eiseressen in zaak 1] en mr. [gedaagde in zaak 2] de rechtbank verzocht de behandeling te hervatten.
1.4.
De rechtbank wijst een tussenvonnis waarin zij [eiseres 1 in zaak 1] een bewijsopdracht verstrekt ter zake van de terhandstelling van haar algemene voorwaarden. De rechtbank heeft daarnaast reeds een aantal inhoudelijke beslissingen genomen, die samengevat zijn weergegeven onder r.o. 5.168 tot en met 5.178.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedures blijkt uit:
in zaak 1:
- het comparitievonnis van 8 januari 2020,
- de conclusie van antwoord in reconventie met producties 1-18 van [eiseressen in zaak 1] ,
- de akte met producties 19-21 van [eiseressen in zaak 1] ,
in zaak 2:
- het vonnis in voegingsincident van 4 maart 2020 waarbij de zaken 1 en 2 zijn gevoegd,
  • de conclusie van antwoord met producties 1-18 van mr. [gedaagde in zaak 2] ,
  • het comparitievonnis van 1 juni 2022,
  • de akte met producties 19-21 van mr. [gedaagde in zaak 2] ,
in zaken 1 en 2:
- de akte inbreng producties 69-160, tevens akte wijziging van eis, tevens akte met incidentele vordering ex artikel 843a Rv / artikel 7:403 lid 2 BW van [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] ,
- de akte inbreng productie 161 van [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] ,
- de conclusie van antwoord in het incident, tevens akte uitlaten wijziging van eis, tevens akte uitlaten producties, tevens akte overleggen producties 22-24 van [eiseressen in zaak 1] ,
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 11 april 2023, met daaraan gehecht de spreekaantekeningen van de advocaten,
  • de brief van mr. Papeveld van 5 mei 2023 met enkele opmerkingen naar aanleiding van proces-verbaal.
2.2.
Bij het sluiten van de zitting is de vonnisdatum bepaald op 12 juli 2023. Op 3 juli 2023 is aan partijen bericht dat deze vonnisdatum niet zal worden gehaald en dat het vonnis naar verwachting op 30 augustus 2023 zal worden uitgesproken.

3.De feiten

3.1.
Hier volgt een overzicht van vaststaande feiten in deze zaak. Dit overzicht is niet volledig. Naast de hier weergegeven feiten, zijn er ook andere vaststaande feiten die van belang zijn voor de vraag of de vorderingen al dan niet kunnen worden toegewezen. Die feiten zullen aan de orde komen bij de beoordeling (paragraaf 5).
Partijen
3.2.
[eiseres 1 in zaak 1] exploiteert een advocatenkantoor. Mr. [gedaagde in zaak 2] is sinds 2011 werkzaam als advocaat in loondienst bij [eiseres 1 in zaak 1] . Mr. [gedaagde in zaak 2] was tevens aandeelhouder en bestuurder van [eiseres 1 in zaak 1] . Sinds [datum] 2023 is mr. [gedaagde in zaak 2] met pensioen.
3.3.
[gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] drijft samen met zijn zus [A] en zijn broer [B] (hierna ook wel aangeduid als [A] en [B] ) een familieconcern van agrarische bedrijven: de [bedrijfsnaam 1] . [gedaagde 1 in zaak 1, eiser 1 in zaak 2] is de persoonlijke holding van [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] .
Geschillen binnen de [bedrijfsnaam 1]
3.4.
In 2013 is een herstructurering van de [bedrijfsnaam 1] in gang gezet, met de bedoeling om uiteindelijk te komen tot een ontvlechting van de onderneming, waarbij ieder van de drie kinderen een derde deel van het totale vermogen zal toekomen en waarna ieder van hen het bedrijfsonderdeel waarin men actief is, inclusief bijbehorende locaties, zal kunnen voortzetten. In het kader van die herstructurering is [bedrijfsnaam 2] B.V. opgericht (hierna: [bedrijfsnaam 2] ), die de aandelen houdt in nagenoeg alle vennootschappen binnen de [bedrijfsnaam 1] . [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] en zijn broer en zus werden gedrieën, ieder middels een eigen persoonlijke holding, indirect aandeelhouder en bestuurder van [bedrijfsnaam 2] .
3.5.
Vanaf omstreeks 2014 zijn de verhoudingen tussen enerzijds [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] en anderzijds zijn broer en zus ernstig verstoord geraakt. Volgens [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] waren er fouten gemaakt bij de herstructurering waardoor hij ernstig werd benadeeld. Er ontstonden veel geschillen, zowel zakelijk als privé, en er zijn inmiddels ook de nodige gerechtelijke procedures gevoerd. Sommige van die procedures duren nog altijd voort.
De opdracht aan [eiseres 1 in zaak 1]
3.6.
Op 31 mei 2016 heeft [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] [eiseres 1 in zaak 1] gevraagd hem bij te staan. Namens [eiseres 1 in zaak 1] is mr. [gedaagde in zaak 2] de volgende dag met [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] meegegaan naar een vergadering met [B] en [A] over een financieringsaanvraag waar [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] het niet mee eens was.
3.7.
Op 8 juni 2016 heeft mr. [gedaagde in zaak 2] een schriftelijke opdrachtbevestiging opgesteld en per mail aan [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] gestuurd, die deze mede heeft ondertekend. In de opdrachtbevestiging stond onder meer:
“U hebt [eiseres 1 in zaak 1] B.V. opdracht gegeven uw belangen te behartigen inzake de gerezen discussie/onstane meningsverschillen met de andere partijen binnen de [bedrijfsnaam 1] .
Hiervoor zend ik u in tweevoud een opdrachtbevestiging. Op de uitvoering van uw opdracht zijn de algemene voorwaarden van toepassing, die afgedrukt staan op de achterzijde van deze brief.
(…)
Met de uitvoering van uw opdracht werd reeds aanvang genomen in verband met de vergadering tussen betrokkenen die vorige week woensdag heeft plaatsgevonden.
Procedures aangebracht door mr. [gedaagde in zaak 2]
3.8.
Op 1 september 2016 heeft mr. [gedaagde in zaak 2] in opdracht van [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] beslag laten leggen op een aantal percelen ten laste van [bedrijfsnaam 2] .
3.9.
Op 23 september 2016 heeft mr. [gedaagde in zaak 2] in opdracht van [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] namens hen een bodemprocedure aanhangig gemaakt met als doel te komen tot een splitsing van de [bedrijfsnaam 1] (nummer C/01/314359 / HA ZA 16-710), hierna te noemen de splitsingsprocedure. Deze procedure, die nog altijd aanhangig is, zal hierna nog verder aan de orde komen.
3.10.
Op 11 januari 2017 heeft mr. [gedaagde in zaak 2] in opdracht van [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] voor hen een procedure gestart om onder meer vastgesteld te krijgen dat de besluiten tot vaststelling van de jaarrekening 2014 voor [bedrijfsnaam 2] en een groot aantal andere vennootschappen binnen de [bedrijfsnaam 1] nietig zijn. Die procedure is bij de rechtbank bekend onder nummer C/01/317034 / HA ZA 17-77, en zal hierna de jaarrekeningprocedure worden genoemd. In die procedure heeft de rechtbank uitspraak gedaan op 8 juni 2022 en bepaald dat die vaststellingsbesluiten nietig en dus non-existent zijn.
3.11.
In februari 2017 heeft mr. [gedaagde in zaak 2] een kort geding aangespannen voor onder meer [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] (bij de rechtbank bekend onder nummer C/01/317424 / KG ZA 17-84) met als doel te voorkomen dat gelden zouden worden weggesluisd van VOF [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] naar andere entiteiten binnen de [bedrijfsnaam 1] .
Andere advocaten en adviseurs van [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2]
3.12.
In de periode dat mr. [gedaagde in zaak 2] voor [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] werkte, lieten [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] zich ook bijstaan en adviseren door andere adviseurs en advocaten, onder andere door de heer [F] van Alfa Accountants (hierna: [F] ), en door mr. Bloo van Meulenkamp Advocaten (hierna: mr. Bloo).
3.13.
Mr. Bloo heeft in september 2017 een procedure aanhangig gemaakt waarin [gedaagde 1 in zaak 1, eiser 1 in zaak 2] in rechte vernietiging vorderde van het besluit van 12 september 2016 om [gedaagde 1 in zaak 1, eiser 1 in zaak 2] te ontslaan als bestuurder van [bedrijfsnaam 2] . Deze procedure, hierna ook te noemen de ontslagprocedure, is bij de rechtbank bekend onder nummer C/01/325562 / HA ZA 17635 en in die zaak was ten tijde van de mondelinge behandeling op 11 april 2023 nog geen einduitspraak gedaan. Mr. Bloo heeft in 2017 ook een kort gedingprocedure voor [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] gevoerd. Mr. Bloo kreeg ook de opdracht van [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] om een enquêteverzoek te doen bij de Ondernemingskamer van het gerechtshof Amsterdam (zie ook hierna onder r.o. 3.21).
De splitsingsprocedure
3.14.
In de door mr. [gedaagde in zaak 2] aangebrachte splitsingsprocedure heeft de rechtbank in een eerste tussenvonnis van 13 september 2017 bepaald dat een regiezitting zal plaatsvinden.
3.15.
Op 6 maart 2018 vond de regiezitting plaats. Mr. [gedaagde in zaak 2] heeft toen een conclusie van antwoord in reconventie tevens akte houdende vermeerdering van eis in reconventie overgelegd, en ook een akte met 22 aanvullende producties.
3.16.
Op de zitting van 6 maart 2018 zijn door partijen en hun advocaten een aantal procedure-afspraken gemaakt die door de rechtbank in een proces-verbaal zijn opgenomen, dat door partijen is ondertekend. Er zijn afspraken gemaakt over hoe met behulp van een deskundige zal worden gekomen tot een vermogenswaardering van de [bedrijfsnaam 1] , en over de uitgangspunten die daarbij gehanteerd zullen worden. Ook zijn er afspraken gemaakt over de bedrijfsvoering gedurende de periode van splitsing en ontvlechting.
3.17.
Na 6 maart 2018 zijn door de rechtbank in de splitsingsprocedure diverse tussenvonnissen gewezen. Ook heeft in die procedure op 22 augustus 2019 een tweede regiezitting plaatsgevonden waar nieuwe afspraken zijn gemaakt, en op 13 januari 2013 een derde regiezitting naar aanleiding van de ontvangst van een concept-rapportage van twee deskundigen. Een inhoudelijk (eind)vonnis is in die zaak nog niet gewezen.
De beëindiging van de opdracht aan [eiseres 1 in zaak 1]
3.18.
Na de zitting van 6 maart 2018 in de splitsingsprocedure heeft [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] tegenover mr. [gedaagde in zaak 2] zijn onvrede geuit over de gang van zaken tijdens die zitting en de daar gemaakte afspraken, die volgens hem zeer nadelig voor hem zijn.
3.19.
Op 12 maart 2018 hebben [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] de opdrachtrelatie met [eiseres 1 in zaak 1] beëindigd en het dossier overgedragen aan een andere advocaat.
3.20.
Mr. [gedaagde in zaak 2] heeft van 1 juni 2016 tot 13 maart 2018 werkzaamheden voor [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] uitgevoerd. De facturen werden op verzoek van [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] verstuurd aan [gedaagde 1 in zaak 1, eiser 1 in zaak 2] , die deze betaalde. De laatste factuur, van 19 april 2018, had betrekking op de werkzaamheden in de periode van 3 januari 2018 tot 13 maart 2018 en is door [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] niet voldaan.
Enquêteprocedure bij de Ondernemingskamer
3.21.
Al in 2016 heeft [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] nagedacht over de mogelijkheid om een enquêteprocedure te voeren bij de Ondernemingskamer van het gerechtshof Amsterdam. Uit een mailbericht van 9 september 2016 van mr. Van Loon, een andere advocaat die [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] bijstond, aan mr. [gedaagde in zaak 2] blijkt dat [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] toen besloot dat voorlopig niet te doen, maar eerst te proberen om in een bodemzaak splitsing van de [bedrijfsnaam 1] af te dwingen (productie 13 van [eiseres 1 in zaak 1] ). Mr. [gedaagde in zaak 2] heeft toen voor [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] de splitsingsprocedure aanhangig gemaakt.
3.22.
Vanaf februari 2017 wilden [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] toch (ook) een enquêteprocedure starten. Daarover hebben zij overlegd met mr. [gedaagde in zaak 2] , [F] en mr. Bloo. Die enquêteprocedure zou worden gedaan door mr. Bloo. Mr. Bloo heeft uiteindelijk omstreeks 26 april 2018 een verzoekschrift bij de Ondernemingskamer ingediend. Daarin is onder meer verzocht om een onderzoek in te stellen naar het beleid en de gang van zaken binnen de [bedrijfsnaam 1] vanaf 1 januari 2014, om [B] en [A] te schorsen als bestuurders en om een onafhankelijke derde te benoemen als bestuurder.
3.23.
Het enquêteverzoek is op 28 juni 2018 op zitting behandeld en bij beschikking van 1 oktober 2018 heeft de Ondernemingskamer besloten geen onderzoek te gelasten. De Ondernemingskamer zag weliswaar gegronde redenen om te twijfelen aan een juist beleid en een juiste gang van zaken binnen de [bedrijfsnaam 1] , maar wees het verzoek toch af. Als redenen daarvoor noemde de Ondernemingskamer samengevat (a) dat er al een splitsingsprocedure aanhangig was waarin inmiddels ook deskundigen waren benoemd, (b) dat als er ten nadele van [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] fouten zijn gemaakt bij de herstructurering, die benadeling niet zal doorwerken in de splitsing, en dat als daar toch geschillen over zijn, deze in de splitsingsprocedure beslecht kunnen worden, (c) dat partijen op de zitting van 6 maart 2008 in de splitsingsprocedure al een aantal afspraken hebben gemaakt, (d) dat in het kader van de enquêteprocedure veel informatie aan [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] is verschaft, [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] ook al over veel informatie bleek te beschikken, en [B] en [A] op de zitting van 28 juni 2018 zich bereid hebben verklaard [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] alle informatie te verstrekken, en (e) dat over het ontslag van [gedaagde 1 in zaak 1, eiser 1 in zaak 2] al een procedure aanhangig is. De Ondernemingskamer concludeerde dat de nadelen verbonden aan een te gelasten onderzoek - in de vorm van de door partijen daaraan te besteden tijd, aandacht en kosten en mogelijke complicatie en vertraging van de splitsingsprocedure - zwaarder wogen dan de voordelen van door een onderzoek te verkrijgen openheid van zaken. Omdat geen onderzoek werd gelast, heeft de Ondernemingskamer ook de verzoeken tot het treffen van onmiddellijke voorzieningen afgewezen.

4.Het geschil

4.1.
De vorderingen van partijen houden (na de eiswijziging van [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] in de akte van 30 maart 2021 en een eisvermindering op de zitting door [eiseressen in zaak 1] ) kort gezegd het volgende in.
zaak 1:
4.1.1.
[eiseressen in zaak 1] eisen een hoofdelijke veroordeling van [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] tot betaling van € 30.001,76 wegens een openstaande factuur, vermeerderd met rente en kosten.
4.1.2.
[gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] hebben tegenvorderingen ingesteld en eisen dat de rechtbank:
(-) de overeenkomst van opdracht met [eiseressen in zaak 1] ontbindt,
(-) voor recht verklaart dat [eiseressen in zaak 1] toerekenbaar tekort zijn geschoten in de nakoming van de overeenkomst, dat [eiseressen in zaak 1] onrechtmatig jegens hen hebben gehandeld, en dat [eiseressen in zaak 1] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade die [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] hierdoor lijden,
(-) [eiseressen in zaak 1] veroordeelt tot betaling van schadevergoeding (nader op te maken bij staat) en van de buitengerechtelijke kosten.
zaak 2:
4.1.3.
[gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] eisen dat de rechtbank:
(-) voor recht verklaart dat mr. [gedaagde in zaak 2] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst van opdracht, dat mr. [gedaagde in zaak 2] onrechtmatig jegens hen heeft gehandeld en dat mr. [gedaagde in zaak 2] aansprakelijk is voor de schade die [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] hierdoor lijden,
(-) mr. [gedaagde in zaak 2] veroordeelt tot betaling van schadevergoeding (nader op te maken bij staat) en van de buitengerechtelijke kosten.
zaken 1 en 2:
incident
4.1.4.
Bij akte van 30 maart 2023 hebben [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] de rechtbank in beide zaken aanvullend verzocht om [eiseressen in zaak 1] en mr. [gedaagde in zaak 2] te veroordelen tot het doen van verantwoording van de wijze waarop mr. [gedaagde in zaak 2] de opdracht heeft uitgevoerd, en tot het verstrekken van afschrift van het volledige cliëntdossier dat [eiseressen in zaak 1] hebben van [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] , althans van een aantal door [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] benoemde onderdelen uit dat cliëntdossier.
proceskosten
4.1.5.
Partijen in beide zaken vragen de rechtbank om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
4.2.
Wat de verschillende vorderingen precies inhouden, wat daaraan ten grondslag is gelegd en welke verweren daartegen zijn gevoerd, zal hierna bij de beoordeling worden weergegeven en besproken.

5.De beoordeling

5.1.
De vorderingen van partijen in beide zaken houden verband met (de uitvoering van) de overeenkomst van opdracht van 8 juni 2016.
5.2.
Alvorens de vorderingen hierna afzonderlijk te beoordelen, zal de rechtbank eerst enkele discussiepunten bespreken die voorliggen in beide zaken, te weten of [eiseres 2 in zaak 1] en [gedaagde 1 in zaak 1, eiser 1 in zaak 2] partij zijn bij de overeenkomst van opdracht van 8 juni 2016, en of de algemene voorwaarden van [eiseres 1 in zaak 1] rechtsgeldig door [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] zijn vernietigd.
[eiseres 2 in zaak 1] is geen partij
5.3.
Naast de besloten vennootschap [eiseres 1 in zaak 1] is ook [eiseres 2 in zaak 1] opgevoerd als eisende partij in zaak 1. [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] stellen dat [eiseres 2 in zaak 1] helemaal geen partij was bij de overeenkomst van opdracht, en dus niets van [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] te vorderen heeft.
5.4.
De rechtbank stelt vast dat [eiseressen in zaak 1] in reactie op het verweer van [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] hebben bevestigd dat [eiseres 2 in zaak 1] inderdaad niets van doen had met de overeenkomst met [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] De rechtbank zal de vorderingen in conventie van [eiseres 2 in zaak 1] daarom afwijzen. De tegenvorderingen van [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] zullen worden afgewezen voor zover deze zijn gericht tegen [eiseres 2 in zaak 1] .
[gedaagde 1 in zaak 1, eiser 1 in zaak 2] is partij
5.5.
[eiseres 1 in zaak 1] spreekt zowel [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] als [gedaagde 1 in zaak 1, eiser 1 in zaak 2] aan tot betaling van de slotfactuur voor verleende diensten. Hoewel alleen [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] in de schriftelijke opdrachtbevestiging van 8 juni 2016 staat vermeld, was ook [gedaagde 1 in zaak 1, eiser 1 in zaak 2] volgens [eiseres 1 in zaak 1] wel degelijk opdrachtgever. Volgens [eiseres 1 in zaak 1] handelde [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] bij de opdrachtverstrekking mede voor [gedaagde 1 in zaak 1, eiser 1 in zaak 2] . [eiseres 1 in zaak 1] voert hierbij aan dat in de gerechtelijke procedures die door [eiseres 1 in zaak 1] zijn gestart niet alleen [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] maar ook [gedaagde 1 in zaak 1, eiser 1 in zaak 2] procespartij was. Op verzoek van [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] heeft [eiseres 1 in zaak 1] haar facturen ook steeds aan [gedaagde 1 in zaak 1, eiser 1 in zaak 2] gestuurd, die daar niet tegen heeft geprotesteerd en de meeste facturen ook heeft betaald, waarschijnlijk met verrekening van de btw. [eiseres 1 in zaak 1] wijst er ook op dat [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] nu de cliëntdossiers opeisen van zowel [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] als [gedaagde 1 in zaak 1, eiser 1 in zaak 2] , en dat zij ook gezamenlijk vorderingen instellen tegen [eiseres 1 in zaak 1] en [gedaagde in zaak 2] op een contractuele grondslag. Daaruit volgt volgens [eiseres 1 in zaak 1] dat [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] er ook zelf vanuit gaan dat zij beide contractspartij zijn.
5.6.
[gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] betwisten dat [gedaagde 1 in zaak 1, eiser 1 in zaak 2] (mede) opdrachtgever was bij de opdracht van 8 juni 2016. Zij wijzen er op dat de schriftelijke opdrachtbevestiging uitsluitend aan [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] was gericht. [gedaagde 1 in zaak 1, eiser 1 in zaak 2] betaalde weliswaar de facturen van [eiseres 1 in zaak 1] , maar dat deed zij volgens [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] als derde, voor [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] .
De rechtbank overweegt het volgende.
5.7.
In de schriftelijke opdrachtbevestiging door [eiseres 1 in zaak 1] van 8 juni 2016, die enkel is gericht aan [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] , staat onder meer het volgende:
“Geachte heer [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] ,
U hebt [eiseres 1 in zaak 1] opdracht gegeven uw belangen te behartigen inzake de gerezen discussie/ontstane meningsverschillen met de andere partijen binnen de [bedrijfsnaam 1] .
Hiervoor zend ik u in tweevoud een opdrachtbevestiging (…)”
5.8.
In deze brief is de opdracht aan [eiseres 1 in zaak 1] niet duidelijk omschreven. Omdat daarin verwezen wordt naar de problemen binnen de [bedrijfsnaam 1] moet echter aangenomen worden dat deze opdracht niet alleen zag op de behartiging van de belangen van [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] in privé, maar ook op die van [gedaagde 1 in zaak 1, eiser 1 in zaak 2] , waarvan [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] enig aandeelhouder en enig bestuurder is, en die op haar beurt 33,3% aandeelhouder is (en ten tijde van de opdrachtverstrekking ook nog bestuurder was) van [bedrijfsnaam 2] , de onderneming die de aandelen houdt in nagenoeg alle vennootschappen binnen de [bedrijfsnaam 1] . Dat de opdracht tevens inhield de belangen van [gedaagde 1 in zaak 1, eiser 1 in zaak 2] te behartigen blijkt ook wel uit het gegeven dat zowel in de jaarrekeningprocedure als in de splitsingsprocedure, die beide in het kader van deze opdracht door [eiseres 1 in zaak 1] zijn gestart, zowel [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] als [gedaagde 1 in zaak 1, eiser 1 in zaak 2] de eisende partijen waren. Door de raadsman van [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] is overigens op de zitting ook erkend dat er een (impliciete) opdracht was van [gedaagde 1 in zaak 1, eiser 1 in zaak 2] aan [eiseres 1 in zaak 1] . Wat [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] in dit verband precies bedoelen met ‘impliciet’ hebben zij niet duidelijk gemaakt, maar de rechtbank is van oordeel dat aangenomen moet worden dat die opdracht is verstrekt op 8 juni 2016 door [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] , die daarbij niet alleen handelde als privépersoon, maar ook als bestuurder van [gedaagde 1 in zaak 1, eiser 1 in zaak 2] . [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] en [gedaagde 1 in zaak 1, eiser 1 in zaak 2] zijn op die wijze beide opdrachtgever van [eiseres 1 in zaak 1] geworden.
Algemene voorwaarden (terhandstelling)
5.9.
[eiseres 1 in zaak 1] beroept zich in het geschil met [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] op de Algemene Voorwaarden [eiseres 1 in zaak 1] B.V. (hierna: AV), voor wat betreft de onderwerpen rente, buitengerechtelijke kosten en beperking van aansprakelijkheid.
5.10.
[gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] voeren ter verweer aan dat zij de AV in een brief aan [eiseres 1 in zaak 1] van 6 december 2019 buitengerechtelijk hebben vernietigd omdat niet aan de terhandstellingseis van artikel 6:234 BW is voldaan.
De rechtbank overweegt het volgende.
5.11.
Door [eiseres 1 in zaak 1] is bij de dossierstukken een afschrift gevoegd van de Algemene Voorwaarden [eiseres 2 in zaak 1] V.O.F. Vaststaat dat dit een vergissing was, en dat deze set algemene voorwaarden hier geen rol speelt.
5.12.
Partijen zijn het er over eens dat zij bij het sluiten van de opdracht zijn overeengekomen dat daarop de AV van toepassing zouden zijn. Dit blijkt volgens partijen uit de door hen beiden ondertekende opdrachtbevestiging van 8 juni 2016. De rechtbank neemt dit dan ook tot uitgangspunt.
5.13.
Partijen zijn het niet eens over het antwoord op de vraag of [eiseres 1 in zaak 1] tegenover [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] aan haar terhandstellingsplicht heeft voldaan en zo niet, of de AV in verband hiermee door [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] buitengerechtelijk konden worden vernietigd op grond van artikel 6:233 sub a BW.
5.14.
Voor wat betreft haar terhandstellingsplicht heeft [eiseres 1 in zaak 1] een beroep gedaan op de specifieke regeling voor dienstverrichters van artikel 6:230c BW. Deze regeling houdt in dat dienstverrichters in de zin van artikel 6:230a BW voor de terhandstelling van algemene voorwaarden kunnen volstaan met een verwijzing naar hun website. [eiseres 1 in zaak 1] heeft echter niet gesteld dat de AV ten tijde van het sluiten van de overeenkomst van opdracht met [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] op haar website eenvoudig te vinden waren en dat zij [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] daarnaar heeft verwezen. [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] hebben bovendien aangevoerd dat die AV nu nog altijd niet op de website van [eiseres 1 in zaak 1] te vinden zijn. Het beroep van [eiseres 1 in zaak 1] op artikel 6:230c BW slaagt daarom niet en dus gelden hier de terhandstellingsregels van artikel 6:234 BW.
5.15.
Dat de AV door [eiseres 1 in zaak 1] aan [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] cs. ter hand zijn gesteld bij de opdrachtbevestiging van 8 juni 2016 - die per mail is verstuurd - is niet gesteld en blijkt ook niet uit de stukken.
5.16.
[eiseres 1 in zaak 1] beroept zich er op dat [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] al eerder bekend waren met haar algemene voorwaarden. [eiseres 1 in zaak 1] stelt dat de AV stonden afgedrukt op de achterkant van de facturen die [eiseres 1 in zaak 1] voor het uitvoeren van een in 2015 verleende opdracht aan [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] stuurde op 8 januari 2016 en 7 juni 2016. Ter onderbouwing van deze stelling heeft [eiseres 1 in zaak 1] haar productie 16 in het geding gebracht. Volgens [eiseres 1 in zaak 1] gaat het hier om kopieën van de voor- en achterkant van de twee genoemde facturen. Op de zitting heeft [eiseres 1 in zaak 1] naar voren gebracht dat op de achterkant van het briefpapier waarop de facturen zijn afgedrukt altijd haar algemene voorwaarden staan. [eiseres 1 in zaak 1] heeft op de zitting ook aangegeven dat zij haar facturen nu digitaal verstuurt, maar dat zij destijds de facturen nog op papier verstuurde.
5.17.
[gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] betwisten dat zij die facturen met daarop de AV hebben ontvangen. [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] heeft op de zitting verklaard niet meer te weten of hij deze facturen op papier kreeg toegestuurd. De advocaat van [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] heeft op de zitting aangegeven dat hij alleen digitale stukken heeft, en dat [eiseres 1 in zaak 1] op verzoek van [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] op 15 augustus 2017 een reeks van door [eiseres 1 in zaak 1] aan [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] verstuurde facturen heeft toegezonden, die alleen een voorblad hebben en geen achterblad met daarop de AV. [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] merken op dat op de voorzijde van het briefpapier waarop de facturen zijn afgedrukt ook geen verwijzing staat naar de AV die op de achterzijde zouden staan. Op het toegestuurde voorblad volgde telkens een specificatie van de factuur. Deze reeks facturen is door [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] overgelegd als productie 155, daaronder bevinden zich de facturen van 8 januari 2016 en 7 juni 2016 en facturen van latere data. Volgens [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] zijn de AV hen niet ter hand gesteld via de door [eiseres 1 in zaak 1] genoemde twee facturen.
5.18.
De rechtbank stelt voorop dat [eiseres 1 in zaak 1] als gebruiker van de AV zal moeten aantonen dat aan de terhandstellingseis is voldaan. [eiseres 1 in zaak 1] is hierin vooralsnog niet geslaagd. Met de door haar als productie 16 overgelegde kopieën heeft [eiseres 1 in zaak 1] niet aangetoond dat de AV op de achterkant van de twee facturen stonden afgedrukt. Die productie bevat weliswaar tweemaal een blad met daarop de factuurtekst, telkens gevolgd door een blad met daarop de tekst van de AV, maar daarmee staat nog niet vast dat het in beide gevallen ook gaat om de voor- en achterzijde van een en hetzelfde stuk. Er is ruimte voor twijfel daarover, omdat op de voorkant van de facturen niets staat vermeld over de AV en ook geen verwijzing is opgenomen naar de achterzijde van de factuur waarop die AV zouden staan afgedrukt. Bij de exemplaren van deze zelfde facturen die [eiseres 1 in zaak 1] op 15 augustus 2017 digitaal heeft nagestuurd aan [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] zijn ook geen (kopieën van) (achter)bladen met daarop de AV meegestuurd. Dat [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] de originele facturen destijds op papier hebben ontvangen is door [eiseres 1 in zaak 1] slechts onderbouwd met de algemene stelling ter zitting dat, anders dan nu, in die tijd de facturen door [eiseres 1 in zaak 1] nog op papier werden verstuurd. De rechtbank ziet in dit alles reden om [eiseres 1 in zaak 1] op te dragen bewijs te leveren van haar stelling dat de facturen van 8 januari 2016 en 7 juni 2016 destijds op papier aan [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] zijn verstuurd en dat op de achterzijde van die facturen de AV stonden afgedrukt.
5.19.
Als [eiseres 1 in zaak 1] zal slagen in dit bewijs, dan staat daarmee vast dat [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] ten tijde van het sluiten van de overeenkomst van opdracht van begin juni 2016 bekend waren met de AV, althans moeten zij dan geacht worden daarmee bekend te zijn geweest. [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] kunnen zich dan niet op de vernietiging daarvan beroepen (zie Hoge Raad 1 oktober 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZC2977) en de AV zijn dan van toepassing.
5.20.
Als [eiseres 1 in zaak 1] daarentegen niet zal slagen in dit bewijs, dan staat daarmee vast dat aan het terhandstellingsvereiste niet is voldaan en dat de AV daarom buitengerechtelijk konden worden vernietigd. Hierbij oordeelt de rechtbank dat [eiseres 1 in zaak 1] niet kan worden gevolgd in haar standpunt dat [gedaagde 1 in zaak 1, eiser 1 in zaak 2] geen beroep zou kunnen doen op vernietigbaarheid van de AV omdat [gedaagde 1 in zaak 1, eiser 1 in zaak 2] een onderneming zou zijn als bedoeld in artikel 6:235 lid 1 sub a BW. Door [gedaagde 1 in zaak 1, eiser 1 in zaak 2] is op de zitting onweersproken gesteld dat zij geen ‘grote onderneming’ is in de zin van artikel 6:235 lid 1 sub a BW omdat zij nooit haar volledige jaarrekening openbaar heeft gemaakt.
5.21.
In afwachting van de uitkomst van de bewijslevering door [eiseres 1 in zaak 1] zal de rechtbank haar beslissingen in deze procedures aanhouden voor zover daarvoor relevant is of de AV van toepassing zijn.
Zaak 1: de vorderingen van [eiseres 1 in zaak 1]
5.22.
In de dagvaarding heeft [eiseres 1 in zaak 1] samengevat gevorderd een hoofdelijke veroordeling van [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] tot betaling van:
I. een bedrag aan hoofdsom (twee onbetaalde facturen) van € 30.062,26, vermeerderd met € 3.707,23 althans € 908,72 aan verschenen rente tot 1 november 2019, te vermeerderen met rente vanaf 2 november 2019, althans vanaf de dag van de dagvaarding, tot aan de dag dat er volledig zal zijn betaald,
II. een bedrag aan buitengerechtelijke kosten van € 5.456,30 althans € 1.075,62, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding,
III. de kosten van de procedure, inclusief de nakosten, te vermeerderen met rente.
5.23.
Op de zitting heeft [eiseres 1 in zaak 1] haar eis voor wat betreft de hoofdsom verminderd met € 60,50 (het bedrag van factuur 12181405) waardoor een gevorderde hoofdsom van € 30.001,76 overblijft (het bedrag van factuur 12181406). De gevorderde bedragen voor verschenen rente tot 1 november 2019 en buitengerechtelijke kosten zijn door [eiseres 1 in zaak 1] ter zitting niet herberekend en aangepast.
De sub I gevorderde hoofdsom
5.24.
[eiseres 1 in zaak 1] eist (sub I) betaling van haar factuur van 19 april 2018 van € 30.001,76 (inclusief btw). Ter onderbouwing van dit bedrag heeft [eiseres 1 in zaak 1] als productie 7 bij de dagvaarding een declaratiespecificatie overgelegd waarop de gefactureerde werkzaamheden kort staan aangeduid, met vermelding van de persoon die het werk heeft uitgevoerd, de datum waarop het werk is uitgevoerd, de tijdsduur, het uurtarief en het totaalbedrag. De specificatie ziet op de periode 4 januari 2018 tot en met 13 maart 2018. Bij het factuurbedrag is rekening gehouden met een voorschot van € 8.264,46 dat [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] al hadden betaald.
5.25.
[gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] menen dat zij de factuur niet hoeven te betalen.
In de eerste plaats betwisten zij dat de gedeclareerde werkzaamheden (volledig) zijn verricht, en is het aantal gedeclareerde uren van mr. [gedaagde in zaak 2] volgens hen excessief. Een besteding van 65 uur en 10 minuten voor het opstellen van de conclusie van antwoord in reconventie in de splitsingsprocedure is volgens hen veel te hoog, te meer omdat mr. [gedaagde in zaak 2] gebruik zou maken van een processtuk uit de lopende procedure bij de Grondkamer en van het (concept)verzoekschrift van mr. Bloo voor de Ondernemingskamer, waarin dezelfde feiten een rol speelden. Ook een besteding van 14 uur en 45 minuten aan dossierstudie in die periode vinden [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] onbegrijpelijk veel omdat [eiseres 1 in zaak 1] het dossier al jaren in behandeling had en dus al lang en breed bekend was met het dossier. Volgens [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] heeft [eiseres 1 in zaak 1] haar vordering onvoldoende onderbouwd.
Verder beroepen [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] zich op ontbinding van de overeenkomst met [eiseres 1 in zaak 1] , waardoor hun betaalverplichting zou komen te vervallen.
De rechtbank overweegt het volgende.
5.26.
Op de declaratiespecificatie die door [eiseres 1 in zaak 1] is overgelegd staan naast de werkzaamheden van mr. [gedaagde in zaak 2] ook de (beperkte) werkzaamheden opgenomen die zijn uitgevoerd door mr. [advocaat 1] en mr. [advocaat 2] . Deze zijn door [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] niet betwist. Hun bezwaar ziet op de door mr. [gedaagde in zaak 2] gedeclareerde uren.
5.27.
De declaratie van [eiseres 1 in zaak 1] omvat bijna 130 uur voor de diensten van mr. [gedaagde in zaak 2] . Op de zitting heeft mr. [gedaagde in zaak 2] nog eens toegelicht waaraan deze uren door hem zijn besteed. Volgens hem hielden die uren voornamelijk verband met de splitsingsprocedure, waarin op 6 maart 2018 een zitting plaatsvond. In de periode voor die zitting werden volgens mr. [gedaagde in zaak 2] nog veel stukken aangeleverd door [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] die hij moest bestuderen, heeft hij een pleitnota voor die zitting opgesteld en een uitvoerige conclusie van antwoord in reconventie ingediend, met daarbij tevens een wijziging van eis in conventie. Die conclusie stemde hij met adviseur [F] af en stuurde hij in concept ook twee keer naar [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] , die daar nog commentaar op heeft geleverd. Omdat mr. [gedaagde in zaak 2] in die conclusie diep moest ingaan op de achtergronden van het geschil, moest hij naar eigen zeggen ook het basisdossier weer (opnieuw) bekijken. Volgens mr. [gedaagde in zaak 2] voerde hij met onder meer [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] ook meerdere langdurige besprekingen (onder meer op 19 januari, 14 februari en 22 februari 2018) en telefoongesprekken (op onder meer 10, 11, 18 en 29 januari 2018, en op 21, 22 en 28 februari 2018).
5.28.
De rechtbank overweegt dat vaststaat dat in de periode van 10 weken waar de declaratie op ziet de nodige werkzaamheden door mr. [gedaagde in zaak 2] zijn verricht in de splitsingsprocedure. Zo staat vast dat hij een 84 pagina’s tellende conclusie heeft opgesteld en ingediend. En hoewel dit door [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] wordt betwist, gaat de rechtbank er vanuit dat het juist is, zoals [eiseres 1 in zaak 1] stelt, dat door mr. [gedaagde in zaak 2] een pleitnota is opgesteld voor de zitting van 6 maart 2018. In het proces-verbaal van die zitting staat namelijk vermeld dat er een pleitnota is overgelegd en voorgelezen door mr. [gedaagde in zaak 2] . Dat er in die periode nog veel aanvullende stukken door [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] werden aangeleverd die mr. [gedaagde in zaak 2] moest bestuderen met het oog op de in te dienen conclusie en de aankomende zitting, is niet betwist. Aannemelijk is dat mr. [gedaagde in zaak 2] hierbij ook tijd heeft moeten besteden aan het (opnieuw) bestuderen van gedeeltes uit de stukken waarover hij ook eerder al beschikte. Ook is door [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] niet betwist dat in deze periode meerdere besprekingen hebben plaatsgevonden, die telkens een hele middag duurden, en ook meerdere telefoongesprekken. Zoals hierna nog aan de orde zal komen, zijn partijen het weliswaar niet eens over de inhoud van die besprekingen en gesprekken, maar dat zij hebben plaatsgevonden staat tussen hen wel vast.
5.29.
Hiermee staat voldoende vast dat de gedeclareerde werkzaamheden daadwerkelijk zijn verricht. Het aantal gedeclareerde uren is aanzienlijk, maar gelet op de omvang en ingewikkeldheid van de zaak (de splitsing van de [bedrijfsnaam 1] , waarbinnen allerhande geschillen speelden) is er geen reden om dit aantal als excessief aan te merken. Dit verweer van [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] slaagt dus niet.
5.30.
De door [eiseres 1 in zaak 1] gevorderde hoofdsom van € 30.001,76 is daarom in beginsel toewijsbaar. In beginsel, omdat door [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] in reconventie een beroep is gedaan op ontbinding van de overeenkomst van opdracht met [eiseres 1 in zaak 1] . Als dat beroep slaagt, kan dat gevolgen hebben voor de verschuldigdheid van de factuur van 19 april 2018 en daarmee voor de toewijsbaarheid van de hoofdsom. Het beroep op ontbinding zal hierna onder 5.122 en verder aan de orde komen.
De sub I gevorderde wettelijke handelsrente
5.31.
[eiseres 1 in zaak 1] eist wettelijke handelsrente over de niet-betaalde factuur van 19 april 2018, met ingang van 3 mei 2018. Volgens [eiseres 1 in zaak 1] zijn [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] deze rente met ingang van die datum verschuldigd op grond van artikel 6 van de AV, althans op grond van de wet.
5.32.
[gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] voeren aan dat de AV buitengerechtelijk zijn vernietigd. Overigens hebben zij tegen de rentevordering van [eiseres 1 in zaak 1] geen afzonderlijk verweer gevoerd.
De rechtbank overweegt het volgende.
5.33.
Uit bewijslevering door [eiseres 1 in zaak 1] zal moeten blijken of de AV hier van toepassing zijn (zie r.o. 5.18).
Indien de AV van toepassing zijn, dan heeft [eiseres 1 in zaak 1] recht op de wettelijke handelsrente met ingang van 3 mei 2018. In artikel 6 lid 1 en 2 van de AV is namelijk bepaald dat, tenzij anders is overeengekomen, facturen binnen veertien dagen na factuurdatum moeten worden betaald, en dat als dat niet gebeurt, de opdrachtgever van rechtswege in verzuim is en de wettelijke handelsrente verschuldigd is. Dat een andere termijn is overeengekomen is niet gesteld of gebleken.
Indien de AV niet van toepassing zijn, dan geldt het bepaalde in artikel 6:119a BW. Dat op de factuur stond vermeld ‘gaarne betaling binnen 14 dagen’ betekent nog niet dat die termijn was overeengekomen als uiterste betaaldatum zoals bedoeld in artikel 6:119a lid 1 BW. Op grond van artikel 6:119a lid 2 BW zijn [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] daarom wettelijke handelsrente verschuldigd vanaf 30 dagen na aanvang van de dag volgend op die waarop zij de factuur van 19 april 2018 hebben ontvangen. Welke datum dat is, is door [eiseres 1 in zaak 1] niet gesteld of onderbouwd. [eiseres 1 in zaak 1] zal zich hierover nog mogen uitlaten.
De sub II gevorderde buitengerechtelijke kosten
5.34.
[eiseres 1 in zaak 1] eist een vergoeding voor gemaakte buitengerechtelijke kosten. Volgens [eiseres 1 in zaak 1] heeft zij diverse pogingen ondernomen om [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] te bewegen tot betaling over te gaan. Primair eist [eiseres 1 in zaak 1] een bedrag ter hoogte van 15% van het onbetaald gebleven factuurbedrag, te vermeerderen met de btw. Zij beroept zich hierbij op artikel 6 van de AV. Subsidiair eist zij een vergoeding op grond van het Besluit vergoeding buitengerechtelijke incassokosten (conform de staffel).
5.35.
[gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] voeren ter verweer aan dat de veertiendagentermijn-eis van artikel 6:96 lid 6 BW niet in acht is genomen, en dat niet is voldaan aan de dubbele redelijkheidseis. Volgens [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] heeft [eiseres 1 in zaak 1] als advocatenkantoor helemaal geen kosten gemaakt, zijn er alleen een paar (standaard) sommaties verstuurd en is een geplande bespreking niet doorgegaan. [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] voeren ook aan dat de AV door hen buitengerechtelijk zijn vernietigd.
De rechtbank overweegt het volgende.
5.36.
Ook als een advocatenkantoor als [eiseres 1 in zaak 1] zelf werkzaamheden uitvoert met als doel buiten rechte betaling van haar factuur te verkrijgen, dan zijn deze interne kosten in beginsel als buitengerechtelijke kosten aan te merken, die voor vergoeding in aanmerking komen. De rechtbank verwijst in dit verband naar een uitspraak van de Hoge Raad van 17 juni 2022 (ECLI:NL:HR:2022:874).
5.37.
Het staat genoegzaam vast dat [eiseres 1 in zaak 1] de nodige werkzaamheden heeft uitgevoerd bij haar pogingen om buiten rechte betaling van [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] te verkrijgen. Uit de overgelegde stukken en de feitenbeschrijving die [eiseres 1 in zaak 1] heeft gegeven in de randnummers 12 tot en met 23 van de dagvaarding, blijkt dat [eiseres 1 in zaak 1] niet alleen twee standaard aanmaningen heeft verstuurd, maar daarna ook nog uitvoerig met [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] heeft gecorrespondeerd. [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] liet namelijk aan [eiseres 1 in zaak 1] weten waarom hij niet wilde betalen en [eiseres 1 in zaak 1] heeft dat als een klacht opgevat, waarover inhoudelijk is gecorrespondeerd. Ook heeft [eiseres 1 in zaak 1] tot wel vier maal een afspraak ingepland voor een bespreking, die uiteindelijk nooit heeft plaatsgevonden.
5.38.
Primair doet [eiseres 1 in zaak 1] een beroep op artikel 6 lid 3 van de AV, dat luidt:
“Indien de opdrachtgever de facturen en declaraties niet (tijdig) voldoet, komen alle kosten tot verkrijging van voldoening buiten rechte voor zijn rekening. De buitengerechtelijke kosten bedragen minimaal 15% van de hoofdsom, vermeerderd met de omzetbelasting, docht tenminste € 120,- vermeerderd met de omzetbelasting. (…)”
5.39.
Als de AV hier van toepassing zijn, dan kan [eiseres 1 in zaak 1] aanspraak maken op 15% van de toewijsbare hoofdsom, vermeerderd met btw. Of de AV hier van toepassing zijn staat echter nog niet vast. Daarover moet nog bewijslevering door [eiseres 1 in zaak 1] plaatsvinden (zie r.o. 5.18).
5.40.
Voor het geval [eiseres 1 in zaak 1] geen aanspraken kan ontlenen aan de AV, doet zij subsidiair een beroep op het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) en vordert zij een vergoeding conform het in het Besluit bepaalde tarief.
5.41.
Omdat [eiseres 1 in zaak 1] voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht, is een vergoeding in beginsel toewijsbaar. De in artikel 6:96 lid 6 BW voorgeschreven veertiendagentermijn-eis waar [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] zich op beroepen geldt hier niet omdat die enkel ziet op de situatie waarin de schuldenaar een consument is. Daarvan is in het geval van [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] geen sprake. De hoogte van het toe te wijzen bedrag zal moeten worden bepaald aan de hand van het in het Besluit bepaalde tarief, dat zal worden berekend op basis van het toewijsbare deel van de door [eiseres 1 in zaak 1] gevorderde hoofdsom.
Zaak 1: de tegenvorderingen van [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2]
5.42.
Na eiswijziging vorderen [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] in reconventie samengevat:
ontbinding van de overeenkomst van opdracht met [eiseres 1 in zaak 1] , met als gevolg bevrijding van de wederzijdse verplichtingen,
verklaring voor recht dat [eiseres 1 in zaak 1] niet heeft gehandeld als van een redelijk handelend en redelijk bekwaam advocatenkantoor in gelijke omstandigheden verwacht mag worden en jegens [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] toerekenbaar tekort zijn geschoten in de nakoming van de overeenkomst van opdracht,
verklaring voor recht dat GA jegens [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] onrechtmatig heeft gehandeld,
verklaring voor recht dat [eiseres 1 in zaak 1] aansprakelijk is voor de schade die [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] hebben geleden en nog zullen lijden,
veroordeling van [eiseres 1 in zaak 1] tot betaling van schadevergoeding aan [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] , nader op te maken bij staat,
veroordeling van [eiseres 1 in zaak 1] tot betaling van de buitengerechtelijke kosten à € 1.763,26.
5.43.
Aan deze vorderingen leggen [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] kort gezegd ten grondslag dat door [eiseres 1 in zaak 1] , in de persoon van mr. [gedaagde in zaak 2] , bij het uitvoeren van de verstrekte opdracht beroepsfouten zijn gemaakt.
5.44.
[eiseres 1 in zaak 1] voert gemotiveerd verweer.
5.45.
[gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] hebben in hun processtukken uitvoerig beschreven wat [eiseres 1 in zaak 1] in hun ogen niet goed heeft gedaan. De rechtbank zal bij de beoordeling uitgaan van de verwijten zoals [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] die hebben geformuleerd in hun akte wijziging van eis. De rechtbank onderscheidt daarin vier verwijten, die hierna zullen worden besproken, voorafgegaan door enkele algemene overwegingen over de maatstaf aan de hand waarvan moet worden beoordeeld of sprake is van een beroepsfout, en over de inhoud van de opdracht die door [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] aan [eiseres 1 in zaak 1] werd verstrekt.
Beroepsfout: de beoordelingsmaatstaf
5.46.
De overeenkomst tussen [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] en [eiseres 1 in zaak 1] is een overeenkomst van opdracht als bedoeld in artikel 7:400 BW. Op grond van artikel 7:401 BW moet [eiseres 1 in zaak 1] als opdrachtnemer bij haar werkzaamheden de zorg van een goed opdrachtnemer in acht nemen. In dit geval ziet de opdracht op dienstverlening als advocaat, te verlenen door mr. [gedaagde in zaak 2] . Voor een advocaat geldt dat hij als beroepsbeoefenaar de zorgvuldigheid moet betrachten die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot mag worden verwacht (Hoge Raad 29 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1406).
5.47.
Bij het adviseren van een cliënt over een te nemen beslissing brengt de hiervoor bedoelde zorgvuldigheidsplicht mee dat de advocaat de cliënt in staat stelt goed geïnformeerd te beslissen (Hoge Raad 2 februari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ4564). Of en in welke mate een advocaat de cliënt daarbij behoort te informeren over en te waarschuwen voor een bepaald risico, hangt af van de omstandigheden van het geval. In dat kader kan onder meer betekenis toekomen aan de ernst en omvang van het desbetreffende risico, de mate van waarschijnlijkheid dat dit zich zal realiseren en de mate waarin de cliënt ervan heeft blijk gegeven zich reeds van dat risico bewust te zijn (Hoge Raad 29 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1406).
5.48.
Bij het voeren van een procedure brengt de zorgvuldigheidsplicht mee dat een advocaat zijn cliënt daarbij niet onnodig blootstelt aan voorzienbare en vermijdbare risico’s. Een ongewenste of onverwachte uitkomst van een procedure betekent niet zonder meer dat daar een fout van de advocaat aan ten grondslag ligt. Beslissend is of het handelen van de advocaat op het moment van handelen al of niet in strijd was met de beroepsnorm.
5.49.
De zorgvuldigheidsplicht brengt voor de advocaat verder in beginsel mee dat hij zich niet beperkt tot de verrichtingen waar zijn cliënt uitdrukkelijk om vraagt, maar dat hij zelfstandig beoordeelt wat voor de zaak van nut kan zijn en daarnaar handelt (Hoge Raad 28 juni 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0303). De advocaat zal er zich bij zijn handelen, zowel als hij adviseert als wanneer hij procedeert, van moeten vergewissen wat het belang van de cliënt is en wat de cliënt zelf wil (conclusie AG Langemeijer, ECLI:NL:PHR:2017:1088).
De opdracht
5.50.
Partijen zijn het er over eens dat het in deze zaak gaat over de met [eiseres 1 in zaak 1] gesloten overeenkomst van opdracht van 8 juni 2016. [eiseres 1 in zaak 1] heeft deze opdracht in de schriftelijke bevestiging van 8 juni 2016 omschreven als ‘het behartigen van de belangen van [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] inzake de gerezen discussie/ontstane meningsverschillen met de andere partijen binnen de [bedrijfsnaam 1] ’.
5.51.
Volgens [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] had mr. [gedaagde in zaak 2] een brede adviserende rol, en vormde hij samen met mr. Bloo het advocatenteam van [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] waarbij mr. [gedaagde in zaak 2] de leiding voerde en de lijnen uitzette.
5.52.
[eiseres 1 in zaak 1] betwist dat de opdracht zich zover uitstrekte. Volgens [eiseres 1 in zaak 1] is zij in eerste instantie gevraagd om [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] bij te staan in verband met een financieringsaanvraag die [B] en [A] wilden doen, maar waar [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] het niet mee eens was. Nadien hebben [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] aan [eiseres 1 in zaak 1] opdracht verstrekt tot het voeren van een aantal procedures. Volgens [eiseres 1 in zaak 1] bleef de opdracht uitdrukkelijk daartoe beperkt, en werden andere belangen van [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] behartigd door de diverse andere advocaten en adviseurs die in die tijd ook voor [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] werkten. [eiseres 1 in zaak 1] voerde incidenteel en waar nuttig overleg met de andere advocaten, maar zij hadden verschillende opdrachten, aldus [eiseres 1 in zaak 1] .
De rechtbank overweegt het volgende.
5.53.
De opdrachtbevestiging van 8 juni 2016 bevat een vage omschrijving van de opdracht, waaruit niet duidelijk blijkt wat die opdracht precies inhield. Vaststaat dat [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] [eiseres 1 in zaak 1] heeft benaderd met de vraag om hem bij te staan bij een bespreking die de volgende dag zou plaatsvinden met zijn broer en zus over een financieringsaanvraag. [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] wilde voorkomen dat die aanvraag zou worden gedaan omdat hij vreesde dat percelen die hem zouden toekomen daarbij zouden worden bezwaard, tot zekerheid van de bank. Mr. [gedaagde in zaak 2] is met [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] meegegaan naar die bespreking op 1 juni 2016 en uit de opdrachtbevestiging blijkt dat vervolgens nog een bespreking heeft plaatsgevonden en dat mr. [gedaagde in zaak 2] een accountant heeft ingeschakeld ‘met het oog op fiscale aspecten’. Vervolgens is op 8 juni 2016 de opdrachtbevestiging opgesteld, waaruit niet blijkt wat wordt bedoeld met ‘de gerezen discussie/ontstane meningsverschillen met de andere partijen binnen de [bedrijfsnaam 1] ’. Onduidelijk is of daarmee toen uitsluitend is gedoeld op de discussie over de financieringsaanvraag, die toen hoog opspeelde, of ook op de vele andere problemen die speelden binnen de [bedrijfsnaam 1] . De opdracht is zo vaag geformuleerd dat deze in beginsel zou kunnen zien op alle problemen binnen de [bedrijfsnaam 1] . Maar dat het begin juni 2016 de bedoeling van [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] was dat mr. [gedaagde in zaak 2] de leiding zou voeren over een advocatenteam en de lijnen zou gaan uitzetten, blijkt niet uit de opdrachtbevestiging.
5.54.
Vaststaat dat [eiseres 1 in zaak 1] na 8 juni 2016 opdracht heeft gekregen van [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] om procedures te voeren. Mr. [gedaagde in zaak 2] heeft in september 2016 in opdracht van [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] een beslaglegging laten plaatsvinden en de splitsingsprocedure aanhangig gemaakt. Begin 2017 heeft hij de jaarrekeningprocedure gestart en een kort geding aangespannen. Aannemelijk is dat mr. [gedaagde in zaak 2] op de hoogte was van de problemen die speelden binnen de [bedrijfsnaam 1] , maar niet alle procedures werden door hem gevoerd. [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] hebben mr. Bloo opdracht gegeven de ontslagprocedure te voeren en ook het enquêteverzoek bij de Ondernemingskamer zou worden ingediend door mr. Bloo. Dat en wanneer [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] aan [eiseres 1 in zaak 1] op enig moment de opdracht zouden hebben gegeven om ‘het advocatenteam’ aan te sturen en lijnen uit te zetten, is door [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] niet gesteld of onderbouwd. [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] hebben ook geen stukken overgelegd, zoals correspondentie met [eiseres 1 in zaak 1] of gespreksverslagen, waaruit volgt dat mr. [gedaagde in zaak 2] die rol feitelijk vervulde.
5.55.
Bij het beoordelen van de vraag of door mr. [gedaagde in zaak 2] een of meer beroepsfouten zijn gemaakt, zal de rechtbank daarom niet uitgaan van een leidende en sturende taak op het volledige dossier [bedrijfsnaam 1] , zoals bepleit door [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] Wat de opdracht wel inhield zal de rechtbank, voor zover nodig, hierna bij de bespreking van elk afzonderlijk verwijt beoordelen.
Verwijt 1: het in de akte eisvermeerdering van 6 maart 2018 ten onrechte vermelden dat sprake zou zijn van een ‘geldlening’
5.56.
[gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] verwijten [eiseres 1 in zaak 1] dat zij in een akte eisvermeerdering van 6 maart 2018 (in de splitsingsprocedure) voor hen een verklaring voor recht heeft gevorderd dat er met betrekking tot de koopprijs van door [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] aan [bedrijfsnaam 2] verkochte en geleverde percelen cultuurgrond sprake is van een geldlening, terwijl dit niet het geval was. Er was geen sprake van een geldlening maar van een vordering in rekening-courant. Hun nieuwe advocaat heeft dit later bij akte moeten herstellen, aldus [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2]
5.57.
[eiseres 1 in zaak 1] voert ter verweer aan dat in de notariële akte van levering stond vermeld dat het zou gaan om een vordering uit hoofde van geldlening. Die notariële akte heeft [eiseres 1 in zaak 1] ook overgelegd. Dat sprake was van een geldlening werd volgens haar ook nog bevestigd door [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] en [F] . Zij ontvingen de concept akte eisvermeerdering en hebben dat niet gecorrigeerd. [eiseres 1 in zaak 1] meent daarom dat zij heeft mogen begrijpen dat het om een geldlening ging. Volgens [eiseres 1 in zaak 1] had zij ook geen aanleiding om iets anders te veronderstellen. De stukken waaruit zou blijken dat het niet om een geldlening zou gaan, waren [eiseres 1 in zaak 1] niet bekend. [eiseres 1 in zaak 1] betwist overigens ook dat er door [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] als gevolg van deze beweerdelijke fout schade is geleden.
De rechtbank overweegt het volgende.
5.58.
Het verweer van [eiseres 1 in zaak 1] slaagt. In de notariële akte van levering van de betreffende percelen van 21 december 2015 staat vermeld dat de koper aan verkoper
uit hoofde van geldleningeen bedrag ter hoogte van de koopprijs schuldig erkent. [eiseres 1 in zaak 1] mocht er daarom vanuit gaan dat hier sprake was van een geldlening. [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] betwisten niet dat [eiseres 1 in zaak 1] het concept van de akte eisvermeerdering heeft toegestuurd aan [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] en [F] , en dat zij geen van beiden aan [eiseres 1 in zaak 1] hebben laten weten dat het niet zou gaan om een geldlening. Het mailbericht van notaris Jagtenberg van 22 juli 2017 aan [F] , waar [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] zich op beroepen, is niet (mede) aan [eiseres 1 in zaak 1] gericht. Bovendien blijkt daaruit niet zonder meer dat van een geldleningsovereenkomst geen sprake is geweest. Dat de vordering van [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] op [bedrijfsnaam 2] in de jaarrekening kennelijk is geboekt als vordering in rekening-courant betekent ook niet dat van een geldleningsovereenkomst geen sprake (meer) kon zijn. Door [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] is daarom onvoldoende onderbouwd dat en waarom [eiseres 1 in zaak 1] moest weten dat, anders dan in de notariële leveringsakte stond vermeld, van een geldlening geen sprake was. De rechtbank ziet dan ook geen grond om te oordelen dat hier sprake is geweest van een beroepsfout van [eiseres 1 in zaak 1] . Aan de vraag of er schade is geleden komt de rechtbank niet toe.
Verwijt 2: het niet tijdig (laten) indienen van een enquêteprocedure bij de Ondernemingskamer en geen voorzieningen gevraagd in de splitsingsprocedure
5.59.
[gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] maken [eiseres 1 in zaak 1] een aantal verwijten die verband houden met de enquêteprocedure bij de Ondernemingskamer. [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] namen in de onderhavige procedure aanvankelijk het standpunt in dat [eiseres 1 in zaak 1] een enquêteverzoek had moeten indienen voordat de splitsingsprocedure aanhangig werd gemaakt. Dat standpunt hebben zij verlaten. In hun akte wijziging van eis (onder randnummer 100) hebben [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] de verwijten die zij [eiseres 1 in zaak 1] maken opnieuw geformuleerd en die luiden nu als volgt.
5.60.
Primair stellen [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] dat [eiseres 1 in zaak 1] er vanuit haar brede opdracht voor had moeten zorgen - of er in elk geval bij de andere adviseurs van [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] op had moeten aandringen - dat de enquêteprocedure tijdig zou worden ingeleid, te weten vóórdat in de splitsingsprocedure tot een deskundigenonderzoek zou worden besloten. Volgens [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] wist [eiseres 1 in zaak 1] al vanaf februari 2017 dat [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] belang hadden bij een enquêteprocedure en dat zij die procedure ook wilden voeren, en was ook al afgesproken dat die procedure zou worden gestart. Als [eiseres 1 in zaak 1] er voor had gezorgd dat dat voor 6 maart 2018 was gebeurd, dan zou daarmee zijn voorkomen dat de Ondernemingskamer geen eigen onderzoek meer zou gelasten, aldus [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2]
5.61.
Subsidiair verwijten [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] [eiseres 1 in zaak 1] dat zij ten onrechte heeft nagelaten om in de splitsingsprocedure voorlopige voorzieningen te vragen (of althans voldoende andere inspanningen te verrichtingen) ten aanzien van, onder meer:
1. het laten benoemen van een onafhankelijke accountant en fiscalist, ten behoeve van het (juridisch en fiscaal) (kunnen) splitsen van de [bedrijfsnaam 1] en ten behoeve van de daarvoor benodigde (adequate) jaarcijfers dan wel tussentijdse cijfers;
2. de openlegging van de boeken en afgifte van de administratie van alle vennootschappen uit de [bedrijfsnaam 1] en de afgifte van alles codes en gegevens die nodig zijn voor een volledige inzage in de administratie van de [bedrijfsnaam 1] ;
3. het benoemen van een tijdelijke (voor de duur van de splitsingsprocedure) statutair
bestuurder met een doorslaggevende stem en zelfstandige vertegenwoordigingsbevoegdheid;
4. het uitvoeren van een onderzoek naar de herstructurering van de [bedrijfsnaam 1] als onderdeel van het door de rechtbank gelaste deskundigenbericht.
5.62.
Aan dit subsidiaire verwijt leggen [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] kort gezegd ten grondslag dat als [eiseres 1 in zaak 1] te laat een enquêteprocedure liet starten, zij tenminste in de splitsingsprocedure vorderingen had kunnen instellen voor de hiervoor genoemde onderwerpen sub 1 t/m 3.
Verder voeren [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] aan dat [eiseres 1 in zaak 1] wist dat [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] een onderzoek wilden naar de onregelmatigheden bij de herstructurering en dat zij daar ook belang bij hadden, maar dat [eiseres 1 in zaak 1] ten onrechte niet heeft geprobeerd dat onderzoek onderdeel te laten zijn van het deskundigenonderzoek waartoe de rechtbank bevel zou geven (hiervoor sub 4).
5.63.
[eiseres 1 in zaak 1] voert gemotiveerd verweer.
De rechtbank overweegt het volgende.
5.64.
Vaststaat dat [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] aan mr. Bloo - en niet aan [eiseres 1 in zaak 1] - de opdracht hebben verstrekt om een enquêteprocedure in gang te zetten. Over het voeren van zo’n procedure werd al vanaf februari 2017 gesproken, maar het heeft tot april 2018 geduurd voordat door mr. Bloo een verzoekschrift bij de Ondernemingskamer werd ingediend. Mr. Bloo heeft daarover gezegd dat lange tijd werd getwijfeld of het wel wenselijk was om naar de Ondernemingskamer te gaan, omdat dit (ook) zou kunnen leiden tot ingrijpen in de bedrijfsvoering van [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] . Pas omstreeks januari 2018 werd definitief besloten om een verzoekschrift in te dienen, en het opstellen daarvan heeft toen ook nog enige tijd gekost omdat [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] telkens (terechte) aanvullingen had op conceptversies van het verzoekschrift. Dit alles blijkt uit een mailbericht van mr. Bloo aan mr. Papeveld van 27 februari 2018 (productie 113 van [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] ).
5.65.
Het verzoekschrift is omstreeks 26 april 2018 ingediend en op 1 oktober 2018 heeft de Ondernemingskamer beslist om geen onderzoek te gelasten. De Ondernemingskamer heeft bij de beslissing om de verzoeken van [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] af te wijzen onder meer verwezen naar de splitsingsprocedure die inmiddels aanhangig was en naar de afspraken die in die splitsingsprocedure op 6 maart 2018 waren gemaakt.
5.66.
De rechtbank begrijpt de stellingen van [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] zo dat zij menen dat [eiseres 1 in zaak 1] ofwel ervoor had moeten zorgen dat het verzoekschrift voor de zitting van 6 maart 2018 zou worden ingediend, ofwel [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] ervan had moeten weerhouden het proces-verbaal van 6 maart 2018 met daarin de afspraken over een deskundigenonderzoek te ondertekenen. De rechtbank volgt [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] hierin niet om de volgende redenen.
5.67.
Vaststaat dat [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] de opdracht tot het starten van de enquêteprocedure hadden verstrekt aan mr. Bloo en niet aan [eiseres 1 in zaak 1] . [eiseres 1 in zaak 1] stelt zich dan ook terecht op het standpunt dat het niet de taak van [eiseres 1 in zaak 1] was om dat verzoekschrift in te dienen en daarvoor het goede moment uit te kiezen. Het staat ook niet vast dat [eiseres 1 in zaak 1] op basis van een brede adviesopdracht aan [eiseres 1 in zaak 1] mede verantwoordelijk was voor het tijdig starten van de enquêteprocedure door mr. Bloo (zie over de reikwijdte van de opdracht ook hiervoor onder r.o. 5.53 en verder). Reeds hierom ziet de rechtbank geen grond om hier een tekortkoming van [eiseres 1 in zaak 1] aan te nemen.
5.68.
Daar komt bij dat door [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] niet is gesteld dat en waarom [eiseres 1 in zaak 1] had kunnen en moeten voorzien dat de Ondernemingskamer het enquêteverzoek zou gaan afwijzen als dit verzoek pas na de regiezitting van 6 maart 2018 zou worden ingediend.
5.69.
Verder blijkt uit de beschikking van de Ondernemingskamer ook niet zonder meer dat die afwijzing had kunnen worden voorkomen door het verzoek vóór de regiezitting van 6 maart 2018 in te dienen, of door te weigeren het proces-verbaal van die zitting te ondertekenen. Ook als het enquêteverzoek al eerder zou zijn ingediend, of als [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] het proces-verbaal op 6 maart 2018 niet zouden hebben ondertekend, dan zou de Ondernemingskamer naar verwachting rekening hebben gehouden met het feit dat inmiddels een splitsingsprocedure aanhangig was en hebben bezien wat de stand van zaken was in die procedure. Of dan wel een onderzoek zou zijn gelast staat niet vast, nu de beslissing om af te wijzen niet uitsluitend was gebaseerd op de uitkomst van de zitting van 6 maart 2018, maar daar meerdere redenen aan ten grondslag lagen.
5.70.
Het primaire verwijt van [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] levert naar het oordeel van de rechtbank daarom geen beroepsfout op.
5.71.
Met hun subsidiaire verwijt moeten [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] bedoeld hebben te stellen dat [eiseres 1 in zaak 1] voorafgaand aan de zitting (of ter zitting) van 6 maart 2018 voorzieningen had moeten vorderen of andere niet nader gespecificeerde inspanningen had moeten verrichten ten aanzien van de vier onder r.o. 5.61 genoemde onderwerpen. Op de periode na de zitting kan dit verwijt niet zien, want toen was [eiseres 1 in zaak 1] immers niet langer de advocaat van [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2]
5.72.
De zitting van 6 maart 2018 was een geplande regiezitting waar de onderwerpen waar [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] hier op doelen aan de orde zouden komen. In het tussenvonnis van 13 september 2017 had de rechtbank bepaald dat op de zitting onder andere zou worden gesproken over de inrichting van het deskundigenonderzoek dat nodig was voor de waardebepaling van de [bedrijfsnaam 1] , en over de aanpak van overige geschilpunten. Het was dus de uitdrukkelijke bedoeling (en zo is het ook gegaan) dat op die zitting zou worden gesproken over de benoeming van deskundigen en over het onderwerp van het deskundigenonderzoek (de onderwerpen genoemd in r.o. 5.61 sub 1 en 4). Ook konden partijen op die zitting proberen afspraken te maken over onder meer het verschaffen van toegang tot de administratie en wellicht ook over het gezamenlijk benoemen van een tijdelijk bestuurder (de onderwerpen genoemd in r.o. 5.61 sub 2 en 3) (over de benoeming van een bestuurder kan de rechtbank niet beslissen).
5.73.
De rechtbank ziet geen reden om aan te nemen dat de op [eiseres 1 in zaak 1] rustende zorgvuldigheidsplicht meebracht dat zij voorafgaand aan die zitting moest proberen de wensen van [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] te realiseren door het instellen van vorderingen of op een andere door [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] niet nader toegelichte wijze. [eiseres 1 in zaak 1] heeft hiervoor de zitting mogen afwachten.
5.74.
Ook het subsidiaire verwijt van [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] levert daarom naar het oordeel van de rechtbank geen beroepsfout op.
5.75.
De vraag of [eiseres 1 in zaak 1] haar zorgplicht heeft geschonden bij de voorbereiding van de zitting en/of tijdens de zitting, komt hierna bij de verwijten 3 en 4 aan de orde.
Verwijt 3: het niet (adequaat) voorbereiden van de regiezitting van 6 maart 2018
5.76.
[gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] verwijten [eiseres 1 in zaak 1] dat de zitting van 6 maart 2018 niet (adequaat) met [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] is voorbereid. Volgens hen is het tussenvonnis van 13 september 2017 waarin die regiezitting was bepaald niet met [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] besproken, is aan [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] geen uitleg gegeven over de betekenis en het doel van de zitting, is niet met [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] gesproken over de onderwerpen die op die zitting konden worden ingebracht, over de opties en de mogelijke uitkomsten van de zitting voor het vervolg, en is ook niet met [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] gesproken over diens wensen en belangen.
5.77.
[eiseres 1 in zaak 1] bepleit dat de zitting wel adequaat met [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] is voorbereid en stelt daartoe het volgende. De voorbereiding vond plaats tijdens twee besprekingen, op 19 januari 2018 en 14 februari 2018, die een hele middag duurden en waarbij [F] en mr. Bloo ook aanwezig waren. Mr. [gedaagde in zaak 2] heeft uitleg gegeven over de te verwachten gang van zaken tijdens de zitting en er is onder meer besproken dat zij zouden pleiten voor de benoeming van een forensisch deskundige. Ook over de vraagstelling aan de deskundige is gesproken: gevraagd zou moeten worden ook onderzoek te doen naar eerdere onttrekkingen door [B] , [A] en [C] (de echtgenoot van [A] ). Besproken is ook dat de deskundige die de onderneming moet waarderen bekend zou moeten zijn met de agrarische wereld. Zij spraken af geen namen van deskundigen te noemen omdat de wederpartij daar dan sowieso niet meer mee akkoord zou gaan. [eiseres 1 in zaak 1] geeft aan dat niet alle onderwerpen die mogelijk op de zitting aan de orde zouden kunnen komen uitvoerig zijn voorbesproken, maar volgens [eiseres 1 in zaak 1] kan van een advocaat niet worden verwacht dat hij ter voorbereiding op een regiezitting alle mogelijke onderwerpen en opties die eventueel aan de orde gesteld zouden kunnen worden allemaal vooraf met zijn cliënt bespreekt. Dat is niet doelmatig en dat gold hier volgens [eiseres 1 in zaak 1] eens te meer omdat [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] tijdens de besprekingen aangaf liever te willen praten over de op te starten enquêteprocedure bij de Ondernemingskamer dan over de zitting van 6 maart 2016. [eiseres 1 in zaak 1] stelt dat in de aanloop naar de zitting van 6 maart 2018 ook met [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] werd besproken welke aanvullende producties ze nog in het geding zouden brengen. Volgens [eiseres 1 in zaak 1] heeft mr. [gedaagde in zaak 2] vervolgens, in lijn met wat met [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] was besproken, een concept conclusie van antwoord in reconventie, een concept pleitnota en een tijdlijn opgesteld ten behoeve van de comparitie, en die ook aan [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] toegestuurd. Mr. [gedaagde in zaak 2] belde in die tijd ook meerdere keren met [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] , aldus [eiseres 1 in zaak 1] .
De rechtbank overweegt het volgende.
5.78.
In het tussenvonnis van 13 september 2017 is bepaald dat er in de splitsingsprocedure een regiezitting zal komen. De rechtbank overwoog:
“3.1. Partijen zijn het er over eens dat een vruchtbare samenwerking niet langer mogelijk
is en dat splitsing en ontvlechting van de [bedrijfsnaam 1] onontkoombaar is. Het geschil
gaat, deels, over de vraag hoe die splitsing / ontvlechting moet worden vormgegeven, aan
wie de verschillende bedrijven moeten worden toegedeeld, welke betekenis daarbij toe komt
aan de afspraken die in het verleden daarover zijn gemaakt en welke overige factoren
daarbij een rol moeten spelen. Beide partijen hebben aangegeven benoeming van een
deskundige te wensen om de totale waarde van de [bedrijfsnaam 1] en van de verschillende
bedrijven binnen de [bedrijfsnaam 1] vast te stellen. Ook de rechtbank acht het voorshands
aangewezen dat eerst zicht bestaat op de totale waarde van de [bedrijfsnaam 1] en van de
verschillende bedrijven daarbinnen voordat inhoudelijk kan worden beslist op de punten die
partijen verdeeld houden.
De rechtbank ziet daarom aanleiding een comparitie van partijen te bevelen die zal worden
benut voor het verkrijgen van inlichtingen en die met name is bedoeld als regiezitting ter
verdere instructie van de zaak. Daarbij zal in ieder geval, maar niet uitsluitend, aandacht
worden besteed aan de volgende onderwerpen:
-de inrichting van het deskundigenonderzoek, onder meer de vraag wat precies door de
deskundige(n) moet worden onderzocht, voor welk doel, en over welke periode; welke
waarderingsmaatstaf de deskundige daarbij moet hanteren; het aantal deskundigen dat
partijen wenselijk achten en hun wensen ten aanzien van de aard van de deskundigheid en
de persoon van de te benoemen deskundige(n); partijen wordt verzocht zich van tevoren te
beraden over de vragen die zij aan de deskundige(n) willen voorleggen.
-de aanpak van de overige geschilpunten.”
5.79.
Met dit tussenvonnis moet voor mr. [gedaagde in zaak 2] duidelijk zijn geweest wat het doel was van de zitting. Helder was dat in elk geval de door de rechtbank geformuleerde vragen over de inrichting van het deskundigenonderzoek op de zitting aan de orde zouden komen. Als advocaat van [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] diende mr. [gedaagde in zaak 2] zichzelf en [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] daar dan ook op voor te bereiden. Daarvoor diende mr. [gedaagde in zaak 2] deze vraagpunten met [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] en diens (financieel) adviseurs voor te bespreken. Dat was te meer van belang omdat het deskundigenonderzoek zou gaan dienen ter voorbereiding van de splitsing van een groot concern, de belangen dus groot waren en de onderlinge verhoudingen tussen de partijen zeer gespannen. Het was voor mr. [gedaagde in zaak 2] en zijn cliënten van belang dat tijdens die zitting de procedure met het deskundigenonderzoek in het voor hen juiste spoor zou worden gezet. Een goede voorbereiding van de regiezitting kon daaraan bijdragen.
5.80.
Dat er in januari en februari 2018 twee uitvoerige besprekingen en een aantal telefoongesprekken met [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] hebben plaatsgevonden staat vast. Dat de zitting van 6 maart 2018 tenminste éénmaal uitdrukkelijk op de agenda stond voor een bespreking waar ook [F] en mr. Bloo bij aanwezig waren, staat ook vast. Op die agenda voor de bespreking van 19 januari 2018 stonden echter ook vijf andere agendapunten en volgens [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] is tijdens die bespreking nauwelijks gesproken over de aankomende regiezitting. Partijen zijn het er over eens dat tijdens de besprekingen ook en vooral is gesproken over de op te starten procedure bij de Ondernemingskamer, wat [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] op dat moment het belangrijkste vond. Dat er verschillende besprekingen en gesprekken zijn gevoerd, betekent dus nog niet zonder meer dat de zitting van 6 maart 2018 daarin ook adequaat is voorbereid.
5.81.
Uit de eigen stellingen van [eiseres 1 in zaak 1] volgt dat mr. [gedaagde in zaak 2] voorafgaand aan de zitting niet alle vraagpunten uit het tussenvonnis van 13 september 2017 met [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] heeft besproken. [eiseres 1 in zaak 1] noemt een paar punten die aan de orde zouden zijn geweest, maar daarbij ontbreken onder meer belangrijke onderdelen zoals het doel van het onderzoek, de periode van onderzoek, en de te hanteren waarderingsmaatstaf. Punten die in het vonnis van 13 september 2017 uitdrukkelijk staan genoemd. Door [eiseres 1 in zaak 1] is niet gesteld dat en in welke zin hierover met [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] en de andere adviseurs is gesproken. [eiseres 1 in zaak 1] stelt dat er met [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] wel is gesproken over de vraagstelling aan de deskundige, maar noemt hierbij alleen de wens van [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] om de deskundige ook onderzoek te laten doen naar onttrekkingen uit het verleden. Dat er op andere punten samen met [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] en diens adviseurs is nagedacht over de vraagstelling, is niet gesteld en blijkt ook nergens uit. Dit terwijl de rechtbank in het tussenvonnis partijen uitdrukkelijk had verzocht zich over de vraagstelling te beraden. De voorbereiding was daarmee onvolledig. Het mag zo zijn geweest dat [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] de op te starten enquêteprocedure op dat moment belangrijker vond, maar het was toch de verantwoordelijkheid van mr. [gedaagde in zaak 2] als advocaat om [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] er op te wijzen dat het belangrijk was zich voor te bereiden op in elk geval de door de rechtbank in het tussenvonnis aangekondigde vragen. Dat mr. [gedaagde in zaak 2] hiervoor aandacht heeft gevraagd van [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] is niet gesteld of gebleken.
5.82.
Voor zover [eiseres 1 in zaak 1] niettemin meent dat mr. [gedaagde in zaak 2] de zitting voldoende heeft voorbereid, dan had het naar het oordeel van de rechtbank op haar weg gelegen om dit te onderbouwen. [eiseres 1 in zaak 1] had bijvoorbeeld verslagen van de besprekingen die hebben plaatsgevonden kunnen overleggen, maar heeft dat niet gedaan. [eiseres 1 in zaak 1] heeft aangegeven niet te weten of er verslagen zijn gemaakt van de besprekingen en heeft ook niet de eigen aantekeningen van mr. [gedaagde in zaak 2] van die besprekingen in het geding gebracht. Ook heeft [eiseres 1 in zaak 1] geen notities overgelegd van de telefoongesprekken die mr. [gedaagde in zaak 2] in die tijd met [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] heeft gevoerd. Wat er in de voorbereiding is besproken zou ook kunnen blijken uit de conclusie van antwoord in reconventie en de pleitnota die mr. [gedaagde in zaak 2] volgens [eiseres 1 in zaak 1] in lijn met hetgeen was voorbesproken voorafgaand aan de zitting heeft opgesteld, en uit de eventuele correspondentie met [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] en [F] over de conceptversie daarvan, maar ook die stukken zijn door [eiseres 1 in zaak 1] niet in het geding gebracht.
5.83.
Met [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] is de rechtbank van oordeel dat op [eiseres 1 in zaak 1] op dit punt een verzwaarde motiveringsplicht rust en dat [eiseres 1 in zaak 1] aan die plicht niet heeft voldaan. De rechtbank verbindt hieraan het gevolg dat [eiseres 1 in zaak 1] de stelling van [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] - dat mr. [gedaagde in zaak 2] de zitting niet (adequaat) met [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] heeft voorbereid - onvoldoende heeft betwist, zodat deze stelling als vaststaand moet worden aangenomen. Voor bewijslevering door [eiseres 1 in zaak 1] , zoals ter zitting aangeboden, ziet de rechtbank hier geen ruimte. [eiseres 1 in zaak 1] heeft voldoende gelegenheid gehad om in reactie op de aanvullende stellingen van [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] haar verweer nader te concretiseren en met nadere stukken te komen waaruit zou kunnen blijken dat de zitting adequaat werd voorbereid, maar heeft daar geen gebruik van gemaakt.
5.84.
De rechtbank concludeert dat als vaststaand moet worden aangenomen dat [eiseres 1 in zaak 1] haar zorgplicht heeft geschonden door niet alle onderwerpen die door de rechtbank waren genoemd in het tussenvonnis van 13 september 2017 voorafgaand aan de regiezitting van 6 maart 2018 met [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] te bespreken.
5.85.
[gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] stellen dat door het ontbreken van een (adequate) voorbereiding, en door de gang van zaken ter zitting, het voor hen op een aantal punten is misgegaan op de zitting. De vraag naar mogelijke gevolgen van de gebrekkige voorbereiding zal daarom hierna in samenhang met verwijt 4 aan de orde komen.
Verwijt 4: het niet goed begeleiden en adviseren van [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] tijdens de zitting van 6 maart 2018
5.86.
[gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] verwijten [eiseres 1 in zaak 1] kort gezegd dat mr. [gedaagde in zaak 2] [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] niet goed heeft bijgestaan tijdens de zitting, en stellen daartoe samengevat het volgende.
Doordat [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] niet goed was voorbereid werd hij overvallen door wat er op zitting gebeurde en kon hij geen goede inbreng leveren. Mr. [gedaagde in zaak 2] ging op de zitting akkoord met alles wat door de wederpartij en door de rechtbank werd voorgesteld. Hij heeft [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] geen uitleg gegeven over de inhoud en strekking van de voorgestelde afspraken en heeft niet geprobeerd in overleg met [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] te komen met alternatieven, of om zaken uit te onderhandelen zodat er iets op papier zou komen dat alle partijen zou passen. Mr. [gedaagde in zaak 2] heeft [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] akkoord laten gaan met onduidelijke en niet werkbare afspraken in het proces-verbaal, die niet overeenkwamen met wat [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] wilde en die ook niet in het belang waren van [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] Mr. [gedaagde in zaak 2] heeft niet, voordat het procesverbaal moest worden ondertekend, nog gevraagd om een schorsing van de zitting om [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] tekst en uitleg te kunnen geven, of om aanhouding. Mr. [gedaagde in zaak 2] heeft [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] zodoende onnodig blootgesteld aan voorzienbare en vermijdbare risico’s. Mr. [gedaagde in zaak 2] had hun belangen beter moeten behartigen en moeten voorkomen dat [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] het procesverbaal met deze inhoud zou ondertekenen. [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] stellen dat de verwijtbare handelwijze van mr. [gedaagde in zaak 2] ertoe heeft geleid dat het voor [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] op een aantal punten is misgegaan op de zitting.
5.87.
[eiseres 1 in zaak 1] betwist dat door mr. [gedaagde in zaak 2] geen goede bijstand ter zitting is verleend en voert daartoe samengevat het volgende aan.
[gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] was voorbereid op wat er op de zitting aan de orde zou komen. De rechtbank wilde met partijen tot afspraken komen over de te benoemen deskundigen en het uit te voeren onderzoek. Mr. [gedaagde in zaak 2] heeft over suggesties die daarvoor werden gedaan tijdens de zitting steeds ruggespraak gehouden met [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] en ook met [F] , die direct achter [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] en mr. [gedaagde in zaak 2] zat. Ook tijdens de schorsing/lunchpauze heeft mr. [gedaagde in zaak 2] met hen beiden de aanpak (nogmaals) doorgenomen. Er heerste toen tevredenheid bij [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] en [F] over hoe de zitting verliep. Waar [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] bedenkingen had, heeft mr. [gedaagde in zaak 2] die op de zitting ter sprake gebracht. [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] zelf heeft ook bedenkingen naar voren gebracht. De rechtbank heeft uiteindelijk de concrete afspraken geformuleerd, vastgesteld of partijen daarmee instemden, en ze duidelijk en volledig vastgelegd in een proces-verbaal, dat door de griffier is voorgelezen. De rechtbank drong er bij partijen op aan dat ook zij het proces-verbaal zouden ondertekenen, als zij het eens waren met de inhoud daarvan. Dit om te voorkomen dat partijen na de zitting afbreuk zouden doen aan de gemaakte afspraken. Mr. [gedaagde in zaak 2] heeft [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] niet geadviseerd of onder druk gezet om te ondertekenen. Als [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] iets niet had begrepen had hij om uitleg kunnen vragen, en als [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] het niet eens zou zijn geweest met de vastgelegde afspraken, dan zou hij hebben geprotesteerd en niet hebben ondertekend. Hij is er de persoon niet naar om zich te laten voorschrijven wat hij moet doen. [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] miskent zijn eigen verantwoordelijkheid voor de door hemzelf gemaakte afspraken, waarop hij later kennelijk wilde terugkomen. [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] maakt niet duidelijk in welke zin mr. [gedaagde in zaak 2] hem onnodig zou hebben blootgesteld aan voorzienbare en vermijdbare risico’s, en maakt ook niet concreet welke alternatieven of keuzeopties besproken hadden moeten worden. [eiseres 1 in zaak 1] betwist dat mr. [gedaagde in zaak 2] verwijtbaar heeft gehandeld tijdens de zitting en dat het als gevolg daarvan op de door [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] genoemde punten zou zijn misgegaan.
De rechtbank overweegt het volgende.
5.88.
Het verwijt van [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] komt er in de kern op neer dat mr. [gedaagde in zaak 2] tijdens de zitting had moeten aandringen op andere afspraken of althans [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] ervan had moeten weerhouden om in te stemmen met de afspraken zoals die in het proces-verbaal zijn vastgelegd. Volgens [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] is het op een aantal punten misgegaan. De rechtbank zal de vraag of sprake is geweest van een beroepsfout van mr. [gedaagde in zaak 2] hierna beoordelen aan de hand van die door [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] genoemde zeven punten.
5.89.
Vooraf merkt de rechtbank op dat de zitting was bevolen onder andere met de bedoeling om te komen tot (procedure)afspraken voor het deskundigenonderzoek. Voor mr. [gedaagde in zaak 2] als advocaat moest duidelijk zijn dat het maken van dergelijke afspraken risico’s met zich bracht voor [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] De belangen waren groot ( [bedrijfsnaam 1] is een miljoenenonderneming) en er was destijds al lange tijd sprake van een gespannen en vijandige verhouding tussen de partijen. Door het maken van dergelijke afspraken konden [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] bedoeld of onbedoeld rechten prijsgeven, en in het geval van onduidelijk of onvolledig vastgelegde afspraken zouden die afspraken zo uitgelegd kunnen worden dat dit onbedoeld afbreuk zou doen aan bepaalde rechten van [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] Mr. [gedaagde in zaak 2] moest er daarom als advocaat zoveel mogelijk op toezien dat de afspraken duidelijk op papier zouden komen, om nieuwe geschillen te voorkomen, en dat voorbehouden zouden worden gemaakt op punten die nog niet helemaal konden worden overzien.
5.90.
De op 6 maart 2018 gemaakte afspraken luiden - voor zover hier relevant – als volgt.
1. Partijen zijn het erover eens dat van de [bedrijfsnaam 1] door een onafhankelijk door de rechtbank te benoemen deskundige een vermogensopstelling wordt gemaakt gebaseerd op de jaarrekeningen 2014, 2015, 2016 en 2017.
2. Voor de jaarrekening 2014 wordt gebruikt de jaarrekening zoals deze is opgesteld
in januari 2016.
3. De jaarrekeningen 2015, 2016 en 2017 worden opgesteld door de accountant van [bedrijfsnaam 2] BV, [bedrijfsnaam 3] , nadat [gedaagde 1 in zaak 1, eiser 1 in zaak 2] respectievelijk
[gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] de ontbrekende en door de accountant benodigde gegevens aan deze accountant heeft verstrekt. (…)
4. De deskundige zal tevens worden gevraagd op basis van de vermogensopstelling een vermogenswaardering op te stellen van:
a. de [bedrijfsnaam 1] als geheel;
b. daarbinnen te onderscheiden bedrijven en/of anderszins bedrijfsmatig logisch samenhangende entiteiten.
5. De deskundige zal daarbij tevens worden voorgelegd rekening te houden met de navolgende factoren:
a. de privé-onttrekkingen vanaf 1-1-2015;
b. de geldstromen vanuit de [bedrijfsnaam 1] naar rekeningen van [C] , [D] en mw. [E] en vice versa.
c. (…).
d. (…).
e. (…).
f. (…).
g. (…).
h. (…).
i. (…).
6. Partijen zijn het erover eens dat als peildatum voor de vermogensopstelling en
de waardering moet worden uitgegaan, rekening houdend met de fiscale bedrijfs-opvolgingsregeling, van 15 oktober 2018.
7. De deskundige zal worden verzocht als waarderingsmaatstaf uit te gaan van de discounted cashflow methode.
8. (…).
9. Partijen maken voor de periode tot de splitsing en ontvlechting de navolgende afspraken: (…)
5.91.
De zeven punten waarop het volgens [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] is misgegaan, zijn de volgende.
1.
Geen onderzoek naar herstructurering
5.92.
[gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] stellen dat [eiseres 1 in zaak 1] al vanaf 2016 wist dat [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] graag wilde dat er een onderzoek zou komen naar onregelmatigheden bij de herstructurering. Zij verwijten [eiseres 1 in zaak 1] dat mr. [gedaagde in zaak 2] dat op de zitting niet heeft onderkend en geadresseerd. Zij stellen dat de accountant van [bedrijfsnaam 2] , [bedrijfsnaam 3] , die conform de afspraken die zijn gemaakt op de zitting van 6 maart 2018 opdracht kreeg de jaarcijfers over de jaren 2015, 2016 en 2017 op te stellen, dat werk zou hebben stilgelegd omdat er eerst een onderzoek moest komen naar de herstructurering. Dat onderzoek had dus in het deskundigenbericht moeten worden meegenomen en mr. [gedaagde in zaak 2] had daar op de zitting op moeten aansturen, aldus [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] .
5.93.
[eiseres 1 in zaak 1] stelt dat [F] en - op instigatie van [eiseres 1 in zaak 1] - ook [bedrijfsnaam 4] Accountants al vanaf september 2016 uitvoerig onderzoek hebben gedaan naar onregelmatigheden bij de herstructurering en naar onttrekkingen uit het vennootschappelijk vermogen. Zoals [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] zelf ook stellen was [eiseres 1 in zaak 1] hiervan eind 2016 volledig op de hoogte. De discussies daarover tussen partijen heeft mr. [gedaagde in zaak 2] uitvoerig in de dagvaarding in de splitsingsprocedure beschreven. Er was voor [eiseres 1 in zaak 1] geen aanleiding en ook geen opdracht om nader onderzoek te laten uitvoeren naar onregelmatigheden bij de herstructurering. Voor het in opdracht van [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] vorderen van splitsing en verdeling van het totale bedrijfsvermogen in drie gelijke delen was een dergelijk onderzoek niet nodig.
De rechtbank overweegt het volgende.
5.94.
Het verwijt ten aanzien van het onderzoek naar de herstructurering hebben [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] gaandeweg de procedure aangepast. Aanvankelijk maakten zij [eiseres 1 in zaak 1] het verwijt nooit een onderzoek te hebben laten doen. In hun laatste akte van 30 april 2023 hebben zij dit aangepast naar het verwijt dat [eiseres 1 in zaak 1] de noodzaak van een onderzoek niet op de zitting van 6 maart 2018 heeft geadresseerd.
5.95.
Vaststaat dat al in 2016 en 2017 bij [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] het nodige bekend was over onregelmatigheden die zouden hebben plaatsgevonden bij de herstructurering. Zo zou de beoogde STAK niet zijn opgericht, de gehele herstructurering zou onder dwang en bedreiging van [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] hebben plaatsgevonden, de notaris en de accountant zouden onjuist hebben gehandeld, er zouden onroerende goederen van [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] ten onrechte op de balans van [bedrijfsnaam 2] staan en een geldvordering van [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] zou ten onrechte als eigen vermogen op de balans van [bedrijfsnaam 2] staan. Onbetwist staat vast dat mr. [gedaagde in zaak 2] daarover in de dagvaarding in de splitsingsprocedure het een en ander naar voren heeft gebracht.
5.96.
De stelling van [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] houdt in dat mr. [gedaagde in zaak 2] ter zitting had moeten aandringen op een onderzoek naar de herstructurering, maar zij maken daarbij niet duidelijk wat dat onderzoek waar mr. [gedaagde in zaak 2] op had moeten aandringen dan precies moest inhouden, door wie dat onderzoek moest gebeuren en met welk doel. Op de zitting werd gesproken over hoe te komen tot een vermogensopstelling van de [bedrijfsnaam 1] . Ten minste een aantal van de door [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] genoemde onregelmatigheden is helemaal niet relevant voor het maken van een vermogensopstelling van de [bedrijfsnaam 1] . Van [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] had dan ook mogen verwacht dat zij duidelijker zouden aangeven op wat voor onderzoek mr. [gedaagde in zaak 2] precies had moeten aansturen, door welke deskundige, en ook waarom het essentieel was dat dit op de zitting van 6 maart 2018 zou gebeuren. De stellingen van [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] zijn op dit punt te weinig uitgewerkt en onderbouwd. De rechtbank ziet dan ook geen grond om aan te nemen dat door [eiseres 1 in zaak 1] in dit verband een beroepsfout is gemaakt.
2/3. Het hanteren van de jaarrekening 2014 als vertrekpunt (afspraak 2)
en beperkt onderzoek naar privé-onttrekkingen (afspraak 5a)
5.97.
[gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] verwijten [eiseres 1 in zaak 1] dat zij hen akkoord heeft laten gaan met de afspraak dat de vermogensopstelling mede zal worden gebaseerd op de jaarrekening 2014 zoals deze is opgesteld in januari 2016 (afspraak 2). Zij vinden het onbegrijpelijk dat mr. [gedaagde in zaak 2] deze afspraak zo heeft laten opnemen terwijl hij wist dat [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] de juistheid van die jaarcijfers betwisten. [B] en [A] eisen nakoming van deze afspraak en [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] lopen daarmee het risico dat de onderneming zal worden gewaardeerd op basis van onjuiste jaarcijfers.
5.98.
[gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] stellen bovendien dat [eiseres 1 in zaak 1] hen nooit akkoord had mogen laten gaan met afspraak 5a, waarin alleen de onttrekkingen vanaf 1 januari 2015 staan genoemd. Hun stelling was en is nu juist dat er (ook) onderzoek zou moeten plaatsvinden naar onrechtmatige onttrekkingen die door [B] , [A] en [C] zijn gedaan in 2013 en 2014. Dat de deskundige ook met die onttrekkingen rekening moet houden staat niet in afspraak 5 vermeld en dit leidt volgens [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] nog altijd tot discussies en problemen in de splitsingsprocedure.
5.99.
[eiseres 1 in zaak 1] voert ter verweer aan dat op de zitting van 6 maart 2018 door de rechtbank met partijen is besproken dat de jaarrekening 2014 niet als vaststaand kon worden aangemerkt, gelet op de door [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] opgeworpen issues, zoals de gestelde onttrekkingen en totstandkomingsgebreken. Volgens [eiseres 1 in zaak 1] gaf de rechtbank daarom aan dat die jaarrekening 2014 slechts als uitgangspunt zou dienen. Zo moet afspraak 2 volgens [eiseres 1 in zaak 1] dan ook worden gelezen. Volgens [eiseres 1 in zaak 1] spraken partijen af dat zij al hun bezwaren tegen de jaarcijfers 2014 nog aan de te benoemen deskundigen zouden kunnen voorleggen. Naar privé-onttrekkingen kon nog onderzoek worden gedaan. Dit is volgens [eiseres 1 in zaak 1] ook zo neergelegd in het proces-verbaal onder afspraak 5, waarmee [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] akkoord was. [eiseres 1 in zaak 1] wijst er op dat in afspraak 5b geen datum of jaartal staat vermeld, zodat onder de daarin genoemde geldstromen ook onttrekkingen uit 2013 en 2014 zijn begrepen.
De rechtbank overweegt het volgende.
5.100. Partijen zijn het er over eens dat het standpunt van [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] destijds was dat de cijfers zoals die werden gepresenteerd in de jaarrekening 2014 van [bedrijfsnaam 2] en een aantal andere groepsvennootschappen, gebrekkig waren. [eiseres 1 in zaak 1] wist dat [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] het met die jaarcijfers niet eens waren, onder meer vanwege onrechtmatige privé-onttrekkingen die zouden zijn gedaan door [B] , [A] en [C] . Om te voorkomen dat die mogelijk onjuiste jaarcijfers definitief zouden komen vast te staan, heeft [eiseres 1 in zaak 1] voor [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] de jaarrekeningprocedure aanhangig gemaakt en daarin de nietigheid van die jaarrekeningen bepleit met als argument dat geen aandeelshoudersvergadering had plaatsgevonden.
5.101. De jaarrekeningprocedure is door de rechtbank behandeld in samenhang met de splitsingsprocedure en vaststaat dat op de zitting van 6 maart 2018 aan de orde is geweest dat [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] bezwaren hadden tegen de jaarrekening 2014. Daarbij merkt de rechtbank op dat er onderscheid is tussen bezwaren tegen de wijze van totstandkoming van een jaarrekening en bezwaren tegen de inhoud daarvan. [eiseres 1 in zaak 1] stelt wel dat op de zitting ook aan de orde is geweest dat [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] ernstige twijfels hadden bij de juistheid van de opgestelde jaarcijfers 2014, en dat zou zijn afgesproken dat zij al hun bezwaren tegen die cijfers te zijner tijd nog naar voren zouden kunnen brengen, maar dat blijkt niet uit de tekst van afspraak 2 zoals die in het proces-verbaal is geformuleerd (zie citaat onder r.o. 5.90). Die afspraak zou zo uitgelegd kunnen worden dat de deskundige bij het opstellen van de vermogensopstelling de cijfers moet gebruiken zoals vermeld in de jaarrekening 2014 opgesteld in januari 2016, ook als in de jaarrekeningprocedure zou blijken dat die jaarrekening nietig is vanwege de wijze van totstandkomen. Uit de tekst van afspraak 2 blijkt niet dat partijen hun inhoudelijke bezwaren tegen de jaarcijfers 2014 nog naar voren kunnen brengen bij de deskundige, of althans blijkt daaruit niet van enig voorbehoud door [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] ten aanzien van de juistheid van die cijfers.
5.102. In afspraak 5 zoals opgenomen in het proces-verbaal van 6 maart 2018 (zie citaat onder r.o. 5.90) zijn factoren genoemd waarmee de deskundige bij het uitvoeren van de opdracht rekening moet houden. [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] en [eiseres 1 in zaak 1] zijn het er over eens dat [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] wilden dat de deskundige rekening zou houden met privé-onttrekkingen door [B] , [A] en [C] in 2013 en 2014. Vaststaat dat [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] dat voor de zitting met mr. [gedaagde in zaak 2] heeft besproken en dat [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] dat ook op de zitting naar voren heeft gebracht. Afspraak 5 geeft daarover echter geen duidelijkheid. Afspraak 5a omvat slechts privé-onttrekkingen vanaf 1 januari 2015 (en volgens [eiseres 1 in zaak 1] zou hiermee bovendien zijn gedoeld op onttrekkingen door [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] ). In afspraak 5b staat weliswaar geen datum of jaartal genoemd, zodat de daarin genoemde geldstromen ook kunnen zien op de periode vóór 1 januari 2015, maar deze afspraak ziet blijkens de tekst daarvan uitdrukkelijk slechts op de geldstromen van en naar rekeningen van [C] , [D] (de vader van [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] ) en mw. [E] (de dochter van [A] en [C] ). Door de wijze waarop de afspraken 5a en 5b in het proces-verbaal zijn geformuleerd, is het niet zeker dat ook onttrekkingen door [B] en [A] , voor zover deze niet op een rekening van de in afspraak 5b genoemde personen terecht zijn gekomen, door de deskundige in zijn waardevaststelling kunnen worden betrokken. Ook is onduidelijk hoe afspraak 5b zich voor wat betreft het rekening houden met geldstromen van voor 1 januari 2015 verhoudt tot afspraak 2 over het gebruik van de cijfers uit de jaarrekening 2014 bij de vermogensopstelling.
5.103. Vaststaat dat in de splitsingsprocedure discussie is ontstaan over de uitleg van de gemaakte afspraken. Door de wijze waarop de afspraken 2, 5a en 5b zijn geformuleerd bestaat voor [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] het risico dat in de splitsingsprocedure zal worden geoordeeld dat aan hen kan worden tegengeworpen dat zij ermee hebben ingestemd dat de vermogensopstelling en vervolgens de bedrijfswaardering zal gebeuren op basis van (onder meer) de cijfers uit de jaarrekening 2014 zoals die is opgesteld in januari 2016, en dat daarbij geen rekening zal worden gehouden met privé-onttrekkingen door [B] en [A] in 2013 en 2014. Dit risico voor [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] was voorzienbaar en had voorkomen kunnen en moeten worden. Om er zeker van te zijn dat [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] geen rechten zouden prijsgeven, had mr. [gedaagde in zaak 2] naar het oordeel van de rechtbank zich er hard voor moeten maken dat in het proces-verbaal zou worden vastgelegd dat [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] de juistheid van die cijfers betwisten. Dat dit niet mogelijk was, is door [eiseres 1 in zaak 1] niet gesteld of onderbouwd. Dat mr. [gedaagde in zaak 2] op de zitting heeft aangedrongen op het opnemen van een dergelijk voorbehoud, of althans op een andere formulering van de afspraken waarmee zou zijn zekergesteld dat de door [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] gestelde onttrekkingen in 2013 en 2014 door de deskundige zouden worden betrokken in zijn onderzoek, is niet gesteld of gebleken. Mr. [gedaagde in zaak 2] heeft [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] het proces-verbaal laten ondertekenen ondanks dat er daarin op geen enkele wijze enig voorbehoud ten aanzien van de cijfers uit de jaarrekening 2014 is opgenomen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat [eiseres 1 in zaak 1] hier niet heeft voldaan aan haar zorgplicht en dat sprake is geweest van een beroepsfout.
4. De opdracht aan [bedrijfsnaam 3] (afspraak 3)
5.104. [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] verwijten [eiseres 1 in zaak 1] dat mr. [gedaagde in zaak 2] [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] op de zitting adviseerde om akkoord te gaan met het voorstel van de tegenpartij om accountantsbureau [bedrijfsnaam 3] de jaarrekeningen van de [bedrijfsnaam 1] te laten maken over de jaren 2015 t/m 2017, terwijl (-) [bedrijfsnaam 3] opdrachtnemer was van [bedrijfsnaam 2] waarvan [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] sinds 2016 geen bestuurder meer was na ontslag, (-) er grote twijfels waren over de juistheid van eerdere cijfers, wat niet onderzocht zou gaan worden, en (-) [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] deze accountant niet kenden en zij noch [eiseres 1 in zaak 1] inzage hadden in de opdracht zoals die er lag. Mr. [gedaagde in zaak 2] had onder deze omstandigheden moeten adviseren een onafhankelijk accountantskantoor te benoemen voor het opstellen van de jaarrekeningen.
5.105. [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] verwijten [eiseres 1 in zaak 1] ook dat mr. [gedaagde in zaak 2] hen heeft laten instemmen met de gemaakte afspraak over [bedrijfsnaam 3] , terwijl in die afspraak ten onrechte niet staat vermeld dat enkelvoudige jaarrekeningen over alle boekjaren opgesteld moeten worden voor alle aparte ondernemingen binnen de [bedrijfsnaam 1] , en in werkelijkheid aan [bedrijfsnaam 3] slechts opdracht was verstrekt tot het opstellen van de geconsolideerde jaarcijfers 2017 voor [bedrijfsnaam 2] . Volgens [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] heeft dit tot de nodige discussie en een extra zitting op 22 augustus 2019 in de splitsingsprocedure geleid.
5.106. [eiseres 1 in zaak 1] voert ter verweer aan dat het de rechtbank was die voorstelde om de jaarrekeningen door [bedrijfsnaam 3] te laten opstellen. Die accountant was immers bekend met de ondernemingen. Het was een praktisch voorstel, dat de kosten kon beperken. [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] heeft daar zonder vragen of opmerkingen mee ingestemd. Er was geen aanleiding voor mr. [gedaagde in zaak 2] om anders te adviseren.
De rechtbank overweegt het volgende.
5.107. Uit het proces-verbaal van de zitting van 6 maart 2018 blijkt dat is afgesproken dat de jaarrekeningen 2015, 2016 en 2017 zullen worden opgesteld door [bedrijfsnaam 3] (afspraak 3). Hoewel daarbij niet staat vermeld wie daartoe opdracht zal geven, is het duidelijk dat - voor zover dat nog niet was gebeurd - partijen dat moesten doen. Het opstellen van de jaarrekeningen zou geen onderdeel uitmaken van het deskundigenonderzoek waartoe de rechtbank opdracht zou geven.
5.108. De rechtbank ziet in de door [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] aangevoerde argumenten onvoldoende reden om te oordelen dat mr. [gedaagde in zaak 2] een beroepsfout heeft gemaakt door hen akkoord te laten gaan met het aanwijzen van [bedrijfsnaam 3] als de accountant die de jaarstukken in opdracht van partijen zou gaan opstellen. Dat [bedrijfsnaam 3] al opdrachtnemer was van [bedrijfsnaam 2] , en dat [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] hen niet kende, maakte deze accountant nog niet ongeschikt om de jaarstukken op te stellen. Dat [bedrijfsnaam 3] een rol zouden hebben gespeeld bij eerdere mogelijk onjuiste jaarcijfers, is door [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] niet gesteld of onderbouwd.
5.109. In januari 2018 was aan [bedrijfsnaam 3] kennelijk slechts de opdracht verstrekt om een geconsolideerde jaarrekening 2017 voor [bedrijfsnaam 2] op te stellen, maar dat neemt niet weg dat na de zitting van 6 maart 2018 die opdracht - zo nodig in samenwerking met [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] - kon worden uitgebreid conform de op die zitting gemaakte afspraak. In de afspraken zoals die in het proces-verbaal zijn opgenomen staat niet expliciet vermeld of kon worden volstaan met een geconsolideerde jaarrekening voor de hele groep, of dat er enkelvoudige jaarrekeningen moesten worden opgesteld voor de te onderscheiden groepsvennootschappen. Hoewel het wellicht praktisch was geweest om dat wel te vermelden, ziet de rechtbank hier geen grond om een zorgplichtschending van [eiseres 1 in zaak 1] aan te nemen. Uit de omstandigheid dat de deskundige de opdracht zou gaan krijgen om een vermogenswaardering op te stellen van niet alleen de [bedrijfsnaam 1] als geheel, maar ook van de daarbinnen te onderscheiden bedrijven en/of anderszins bedrijfsmatig logisch samenhangende entiteiten (afspraak 4), konden partijen overigens vermoeden dat met geconsolideerde cijfers mogelijk niet zou kunnen worden volstaan.
5.110. De rechtbank ziet in wat [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] in dit verband hebben aangevoerd daarom onvoldoende reden om een beroepsfout van [eiseres 1 in zaak 1] aan te nemen.
5.
De gekozen DCF-waarderingsmethode (afspraak 7)
5.111. [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] verwijten [eiseres 1 in zaak 1] dat mr. [gedaagde in zaak 2] hen tijdens de zitting heeft geadviseerd om akkoord te gaan met het voorstel van de advocaat van [B] en [A] om de waardering te laten uitvoeren volgens de discounted cashflow methode (DCF-methode), zonder dat [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] wist wat die methode inhield, wat de gevolgen daarvan zouden zijn en welke andere mogelijkheden er waren. Mr. [gedaagde in zaak 2] heeft hem daar geen enkele uitleg over gegeven. Ook niet ter voorbereiding van de zitting. Die DCF-methode bleek achteraf niet geschikt voor de waardering van de [bedrijfsnaam 1] , dat hebben de door de rechtbank benoemde deskundigen later aangegeven.
5.112. [eiseres 1 in zaak 1] voert ter verweer aan dat het de rechtbank was die aangaf dat de waardering zou kunnen plaatsvinden aan de hand van de DCF-methode, een heel gebruikelijke methode om bedrijfswaarderingen te berekenen. Beide partijen hebben zonder vragen of discussie hiermee ingestemd. [F] was ter zitting aanwezig en zag ook geen bezwaar in toepassing van deze methode. Dat de deskundigen later blijkbaar hebben voorgesteld om een andere methode toe te passen omdat die in hun ogen meer geschikt zou zijn, betekent nog niet dat de DCF-methode niet geschikt zou zijn, laat staan dat [eiseres 1 in zaak 1] in dat verband een verwijt zou treffen. [eiseres 1 in zaak 1] voeren overigens nog aan dat door [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] niet is gesteld of onderbouwd dat zij door gebruik van die DCF-methode zouden worden benadeeld. [eiseres 1 in zaak 1] beschikt niet over de meer recente stukken uit de splitsingsprocedure maar stelt te hebben begrepen dat de deskundige de DCF-methode uiteindelijk alleen heeft gebruikt voor de waardering van de onroerende zaken van het nertsenbedrijf en dat het [B] en [A] zijn geweest - en niet [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] - die bezwaar hebben gemaakt tegen het hanteren van die methode voor de onroerende zaken.
De rechtbank overweegt het volgende.
5.113. Vaststaat dat de vraag welke maatstaf gehanteerd zou moeten worden bij de waardering van de onderneming, door mr. [gedaagde in zaak 2] ten onrechte niet met [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] en [F] is besproken ter voorbereiding van de zitting (zie r.o. 5.81). Door dit niet voor te bereiden en het op de zitting te laten aankomen, heeft mr. [gedaagde in zaak 2] [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] blootgesteld aan het risico dat aan [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] op de zitting zou worden gevraagd in te stemmen met het hanteren van een bepaalde maatstaf voor de waardering van de te splitsen onderneming, zonder dat [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] daarvan de mogelijke gevolgen kon overzien. Maar tegelijk is hier van belang dat niet alleen mr. [gedaagde in zaak 2] maar ook [F] op de zitting aanwezig was. [F] is de fiscaal en financieel adviseur van [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] en deskundig op dit terrein. Mr. [gedaagde in zaak 2] was dat niet, en mocht in deze dan ook vertrouwen op de deskundigheid van [F] . Door [eiseres 1 in zaak 1] is onbetwist gesteld dat [F] geen bezwaar zag in de toepassing van de DCF-methode. [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] hebben niet aangegeven waarom mr. [gedaagde in zaak 2] [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] desondanks niet heeft mogen adviseren akkoord te gaan met deze waarderingsmethode. Van een beroepsfout is daarom geen sprake geweest.
6.
De gekozen peildatum 15 oktober 2018 (afspraak 6)
5.114. [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] verwijten [eiseres 1 in zaak 1] dat mr. [gedaagde in zaak 2] hen heeft laten instemmen met een te hanteren peildatum voor de waardering van het concern van 15 oktober 2018 (afspraak 6). Deze onlogische datum kwam volgens [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] op de zitting uit de lucht vallen en kan mogelijk erg schadelijk zijn voor [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] . Deze datum lag net vóór het pelsseizoen voor de nertsen, waardoor [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] in het beste geval zou delen in een taxatiewaarde voor halffabrikaten (de omzet wordt in het nertsenbedrijf altijd in de maanden november en december gemaakt). Volgens [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] was de datum 31 december 2018 (3 jaar na de datum van herstructurering 31 december 2015) logischer geweest om te splitsen, met het oog op de fiscale bedrijfsopvolgingsregeling (BOR).
5.115. [eiseres 1 in zaak 1] stelt dat de datum van 15 oktober 2018 door [F] is genoemd, in verband met de BOR, en dat daar tijdens de zitting verder geen debat over is gevoerd. Er was voor mr. [gedaagde in zaak 2] daarom geen reden om [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] daar niet mee te laten instemmen. Bovendien zal volgens [eiseres 1 in zaak 1] de in november en december 2018 te realiseren (voorzienbare toekomstige) omzet in een geval als dit door de deskundigen zonder meer ook worden meegenomen in de bedrijfswaardering.
De rechtbank overweegt het volgende.
5.116. In het proces-verbaal van de zitting staat bij afspraak 6 vermeld dat deze peildatum is gekozen met het oog op de fiscale bedrijfsopvolgingsregeling. Dat is dus kennelijk op de zitting zo besproken. [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] stellen enerzijds niet te weten uit wiens koker die datum afkomstig was, maar betwisten anderzijds niet dat dit [F] is geweest, zoals [eiseres 1 in zaak 1] stelt. De rechtbank acht het aannemelijk dat het [F] is geweest die deze datum heeft genoemd, mede gelet op de twee mailberichten die [eiseres 1 in zaak 1] heeft overgelegd van [F] van 27 juli en 2 augustus 2017 (productie 23 van [eiseres 1 in zaak 1] ), waarin [F] aan de Belastingdienst bevestigt dat sprake is van een BOR-klemperiode tot en met 16 september 2018 en waarin [F] aan [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] schrijft dat er een BOR-klem is tot en met 16 september 2018 en dus geen mogelijkheid om zonder heffing te splitsen voor die tijd. Ook hier mocht mr. [gedaagde in zaak 2] vertrouwen op de deskundigheid van [F] . [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] hebben ook niet aangegeven waarom mr. [gedaagde in zaak 2] het voorstel van [F] niet mocht volgen, of waarom hij [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] had moeten adviseren niet akkoord te gaan met de door [F] genoemde datum.
Van een beroepsfout van [eiseres 1 in zaak 1] is hier geen sprake geweest.
7.
De 50-50% kostenverdeling
5.117. [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] verwijten [eiseres 1 in zaak 1] dat mr. [gedaagde in zaak 2] geen (duidelijke) afspraken heeft gemaakt of voorwaarden heeft bedongen ter zake van de (voorschot)kosten van de te benoemen deskundigen. Volgens hen is het onjuist dat [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] 50% van dit voorschot moet betalen, in plaats van 1/3 deel, overeenkomstig het belang dat hij heeft in de onderneming. Bovendien betalen [B] en [A] de deskundigenkosten vanuit [bedrijfsnaam 2] , en niet vanuit hun privé holdings, zodat [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] als mede aandeelhouder van [bedrijfsnaam 2] ook nog een deel van die helft van het voorschot betaalt, in totaal 80% van het voorschot, aldus [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] Zij stellen dat mr. [gedaagde in zaak 2] [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] de mond snoerde toen [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] op de zitting bezwaar maakte tegen de mededeling van de rechter dat partijen ieder de helft van het voorschot zouden moeten betalen. Volgens [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] heeft mr. [gedaagde in zaak 2] gehandeld in strijd met hun kenbare wil en hun belang.
5.118. [eiseres 1 in zaak 1] voert ter verweer aan dat [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] op de zitting heeft ingestemd met de suggestie van de rechtbank om de voorschotkosten gelijk te delen tussen partijen, dat bezwaar maken vermoedelijk niet tot een andere uitkomst had geleid, en dat dit voorstel om de kosten gelijkelijk te verdelen ook niet nadelig was voor [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] , die immers eisers waren in die procedure en in veel gevallen de eisende partij het volledige voorschot voor de kosten deskundigenonderzoek dient te voldoen.
De rechtbank overweegt het volgende.
5.119. Uit de stellingen van partijen begrijpt de rechtbank dat tijdens de zitting van 6 maart 2018 de rechter heeft aangegeven voornemens te zijn te bepalen dat partijen - enerzijds de gezamenlijke eisers en anderzijds de gezamenlijke gedaagden - ieder 50% van het voorschot op de deskundigenkosten zullen moeten betalen. Zo is het vervolgens ook in het tussenvonnis van 21 maart 2018 bepaald. Deze verdeling van het voorschot maakt geen deel uit van de afspraken zoals die door partijen op de zitting zijn gemaakt, maar is een beslissing geweest van de rechtbank. De rechtbank ziet geen grond om aan te nemen dat mr. [gedaagde in zaak 2] zijn zorgplicht heeft geschonden door hiertegen op de zitting niet te ageren. Overigens gaat het hier om voorschotbetalingen. Welke kosten uiteindelijk voor wiens rekening komen, zal worden bepaald bij het eindvonnis in de splitsingsprocedure. Van een beroepsfout van [eiseres 1 in zaak 1] is hier geen sprake geweest.
Tussenconclusie beroepsfout
5.120. De rechtbank is concluderend van oordeel dat [eiseres 1 in zaak 1] haar zorgplicht heeft geschonden:
(-) door niet alle onderwerpen die door de rechtbank uitdrukkelijk waren genoemd in het tussenvonnis van 13 september 2017 voorafgaand aan de regiezitting van 6 maart 2018 met [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] en zijn adviseurs te bespreken (r.o. 5.84);
(-) door [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] het proces-verbaal van de zitting van 6 maart 2018 te laten ondertekenen met daarin de afspraken 2, 5a en 5b zonder een voorbehoud bij afspraak 2, of een andere formulering van de afspraken 2, 5a en 5b, en dus zonder zeker te stellen dat de deskundige rekening zal houden met de door [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] gestelde onttrekkingen door [B] , [A] en [C] in 2013 en 2014 (r.o. 5.103).
5.121. De overige verwijten die [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] hebben gemaakt aan het adres van [eiseres 1 in zaak 1] leveren naar het oordeel van de rechtbank geen beroepsfout op.
Ontbinding en bevrijding betalingsplicht
5.122. [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] vorderen in reconventie (vordering sub 1) ontbinding van de overeenkomst van opdracht met [eiseres 1 in zaak 1] vanwege de gemaakte fouten en bevrijding van hun verplichting om [eiseres 1 in zaak 1] voor haar werkzaamheden te betalen.
De rechtbank overweegt het volgende.
5.123. Uit de stellingen van [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] begrijpt de rechtbank dat het verzoek om ontbinding van de overeenkomst van opdracht niet ziet op de gehele opdracht zoals die is verstrekt op 8 juni 2016, maar slechts op dat deel van de werkzaamheden dat in het kader van die opdracht is uitgevoerd in de periode van 4 januari 2018 tot 13 maart 2018: de periode waarop de factuur ziet waarvan [eiseres 1 in zaak 1] betaling vordert. De verwijten die [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] maken aan [eiseres 1 in zaak 1] zien ook uitsluitend op het handelen of nalaten van [eiseres 1 in zaak 1] in die periode.
5.124. Nu de rechtbank heeft vastgesteld dat door [eiseres 1 in zaak 1] beroepsfouten zijn gemaakt bij de uitvoering van de opdracht, staat daarmee tevens vast dat [eiseres 1 in zaak 1] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst van opdracht als bedoeld in artikel 6:265 BW.
5.125. Door [eiseres 1 in zaak 1] is met recht aangevoerd dat door haar veel werkzaamheden zijn verricht die niet ter discussie staan en die van waarde zijn geweest voor [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] Ook in de periode waar het hier over gaat (4 januari 2018 tot 13 maart 2018) heeft [eiseres 1 in zaak 1] het nodige werk verzet ter nakoming van haar verplichtingen. Een ontbinding is dan ook slechts gerechtvaardigd voor zover deze ziet op de voorbespreking van en het optreden op de zitting van 6 maart 2018.
5.126. Het verweer van [eiseres 1 in zaak 1] , dat zij niet in verzuim zou zijn gekomen en dat daarom ontbinding niet mogelijk zou zijn, slaagt niet. Dat niet alle onderwerpen vooraf met [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] waren besproken, heeft [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] kunnen vaststellen op de zitting van 6 maart 2018. Nakoming van de verplichting tot het voeren van een goede voorbespreking was op dat moment niet meer mogelijk. Direct na de zitting van 6 maart 2018 was er sprake van een vertrouwensbreuk tussen [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] en [eiseres 1 in zaak 1] , en hebben partijen afscheid van elkaar genomen. Niet alleen [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] wilden de opdracht beëindigen, ook [eiseres 1 in zaak 1] gaf aan niet meer verder te willen. Een ingebrekestelling ten aanzien van het gebrekkige optreden van [eiseres 1 in zaak 1] op de zitting was - voor zover al mogelijk - daarom niet nodig.
5.127. De vordering van [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] tot ontbinding van de overeenkomst van opdracht zal daarom worden toegewezen in die zin dat die overeenkomst gedeeltelijk zal worden ontbonden, namelijk voor zover het betreft de voorbespreking van de zitting en het optreden ter zitting van 6 maart 2018. Voor wat betreft alle andere werkzaamheden die in die periode zijn verricht, waarmee wel aan de opdracht is voldaan, blijft de overeenkomst in stand.
5.128. Deze gedeeltelijke ontbinding brengt met zich mee dat [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] de factuur van [eiseres 1 in zaak 1] à € 30.001,76 niet langer volledig verschuldigd zijn. De geleverde (gebrekkige) prestaties van [eiseres 1 in zaak 1] - de voorbespreking van de zitting en het optreden ter zitting - kunnen naar hun aard niet ongedaan gemaakt worden. [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] zullen daarvoor slechts hoeven te vergoeden de waarde die deze (gebrekkige) prestaties voor [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] in werkelijkheid hebben gehad (artikel 6:272 BW).
5.129. Voor de voorbesprekingen op 19 januari 2018 en 14 februari 2018 heeft [eiseres 1 in zaak 1] in totaal € 3.176,25 in rekening gebracht (10,5 uur tegen tarief € 250,-, vermeerderd met 21% btw). Een groot deel van die besprekingen ging volgens partijen over andere onderwerpen dan de zitting van 6 maart 2018. De rechtbank zal bepalen dat [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] de helft van het totaalbedrag, derhalve € 1.588,13, niet hoeven te vergoeden. Voor het optreden ter zitting op 6 maart 2018 heeft [eiseres 1 in zaak 1] € 2.420,- in rekening gebracht (8 uur). De rechtbank zal bepalen dat [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] een vierde deel daarvan niet verschuldigd zijn, oftewel € 605,-.
5.130. In totaal zijn [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] daarom € 2.193,13 van de factuur niet verschuldigd. Het resterende bedrag van € 27.808,63 zullen [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] wel moeten betalen.
Toerenbare tekortkoming, onrechtmatige daad en aansprakelijkheid voor schade
5.131. [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] vorderen in reconventie verklaringen voor recht dat [eiseres 1 in zaak 1] tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst (vordering sub 2), dat [eiseres 1 in zaak 1] onrechtmatig heeft gehandeld (vordering sub 3), en dat [eiseres 1 in zaak 1] aansprakelijk is voor de schade die [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] lijden (vordering sub 4).
De rechtbank overweegt het volgende.
5.132. Zoals hiervoor is overwogen, staat vast dat door [eiseres 1 in zaak 1] beroepsfouten zijn gemaakt bij de uitvoering van de opdracht, en staat daarmee tevens vast dat [eiseres 1 in zaak 1] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst van opdracht als bedoeld in artikel 6:265 BW. De door [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] sub 2 gevorderde verklaring voor recht kan in zoverre worden toegewezen.
5.133. Vordering sub 3 van [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] , gebaseerd op artikel 6:162 BW, zal worden afgewezen omdat niet is gesteld of gebleken welk belang [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] bij die vordering hebben.
5.134. Op grond van artikel 6:74 BW zal [eiseres 1 in zaak 1] de schade die [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] lijden als gevolg van de door haar gemaakte beroepsfouten moeten vergoeden. De door [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] sub 4 gevorderde verklaring voor recht kan daarom worden toegewezen.
Verwijzing naar de schadestaat
5.135. [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] vorderen in reconventie tevens een veroordeling van [eiseres 1 in zaak 1] tot betaling van schadevergoeding, op te maken bij staat (vordering sub 5).
De rechtbank overweegt het volgende.
5.136. Dat de gebrekkige voorbespreking van de zitting op zichzelf tot schade heeft geleid, is niet gesteld of onderbouwd, en acht de rechtbank ook niet aannemelijk. [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] stellen schade te lijden doordat er op de zitting zaken niet goed zijn gegaan, waardoor zij hebben ingestemd met afspraken die mogelijk ongunstig voor hen uitpakken. Voor wat betreft de meeste door [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] gestelde punten die op de zitting niet goed zouden zijn gegaan heeft de rechtbank geoordeeld dat van een tekortkoming van [eiseres 1 in zaak 1] geen sprake is geweest. Ter zake van het ontbreken van een voorbehoud bij afspraak 2 over de jaarcijfers 2014, althans de bij afspraak 5 onvermeld gebleven onttrekkingen door [B] , [A] en [C] in 2013 en 2014, is wel sprake geweest van een tekortkoming van [eiseres 1 in zaak 1] . Voor zover hieruit schade zal voortvloeien voor [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] kunnen zij [eiseres 1 in zaak 1] daarvoor in beginsel aanspreken.
5.137. De rechtbank is van oordeel dat [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat de mogelijkheid bestaat dat zij schade lijden doordat zij akkoord zijn gegaan met bedoelde afspraken 2 en 5. Er is immers een kans dat die afspraken zo zullen worden uitgelegd dat partijen zich hebben verbonden aan de juistheid van de cijfers uit de in januari 2016 opgestelde jaarrekening 2014 en dat met eventuele onttrekkingen door [B] , [A] en [C] in 2013 en 2014 geen rekening kan worden gehouden. Dit zou ertoe kunnen leiden dat [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] worden benadeeld. Of dit het geval is, zal grotendeels afhangen van de uitkomst van de splitsingsprocedure, waarin nog geen eindvonnis is gewezen. Begroting van de eventuele schade is op dit moment dan ook niet mogelijk. De rechtbank zal de zaak verwijzen naar de schadestaatprocedure.
5.138. [eiseres 1 in zaak 1] heeft onder meer een beroep gedaan op het ontbreken van causaal verband, op niet-toerekenbaarheid van de schade (artikel 6:98 BW), op eigen schuld aan de zijde van [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] (artikel 6:101 BW) en op contractuele beperking van aansprakelijkheid (artikel 7 van de AV). Deze verweren, die zien op de omvang van de schade waarvoor [eiseres 1 in zaak 1] aansprakelijk is, zullen aan de orde komen in een eventuele schadestaatprocedure.
Buitengerechtelijke kosten
5.139. [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] vorderen in reconventie tot slot een veroordeling van [eiseres 1 in zaak 1] tot betaling van € 1.763,26 aan buitengerechtelijke kosten (vordering sub 6).
5.140. [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] stellen dat zij kosten hebben moeten maken om voldoening buiten rechte te verkrijgen en vorderen een vergoeding conform de staffel van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Zij wijzen op de aansprakelijkstelling die zij op 26 november 2018 hebben verstuurd en op pogingen die zij zouden hebben gedaan om tot een bespreking te komen.
5.141. [eiseres 1 in zaak 1] voert ter verweer aan dat de aansprakelijkstelling van [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] geen enkele opening bevatte voor een overleg om buitengerechtelijk tot voldoening te komen, als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 sub b BW, maar dat in die brief juist is aangestuurd op een procedure. Daarnaast heeft de advocaat van [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] volgens [eiseres 1 in zaak 1] ook geen enkele poging ondernomen om tot een buitengerechtelijke oplossing te komen.
De rechtbank overweegt het volgende.
5.142. Het verweer van [eiseres 1 in zaak 1] slaagt. In de brief van 26 november 2018 zijn door [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] rechtsmaatregelen aangezegd voor zover [eiseres 1 in zaak 1] daartoe niet zelf zou overgaan. In de brief wordt geen enkele ruimte geboden voor minnelijk overleg. Dat [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] pogingen hebben gedaan om tot een bespreking te komen over een buitengerechtelijke afdoening, is door [eiseres 1 in zaak 1] betwist en door [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] niet onderbouwd. Vordering sub 6 van [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] moet daarom worden afgewezen, nu zij deze vordering onvoldoende hebben onderbouwd.
Zaak 2: de vorderingen van [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2]
5.143. Na eiswijziging vorderen [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] in zaak 2 samengevat:
verklaring voor recht dat mr. [gedaagde in zaak 2] jegens [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] niet heeft gehandeld als van een redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat, in gelijke omstandigheden, verwacht mag worden en jegens [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst,
verklaring voor recht dat mr. [gedaagde in zaak 2] jegens [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] onrechtmatig heeft gehandeld,
verklaring voor recht van mr. [gedaagde in zaak 2] aansprakelijk is voor de schade die [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] hebben geleden en nog zullen lijden,
veroordeling van mr. [gedaagde in zaak 2] tot betaling van schadevergoeding aan [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] , nader op te maken bij staat,
veroordeling van mr. [gedaagde in zaak 2] tot betaling van de buitengerechtelijke kosten à € 1.763,26,
Grondslag aansprakelijkheid mr. [gedaagde in zaak 2]
5.144. [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] stellen dat [eiseres 1 in zaak 1] weliswaar juridisch gezien de opdrachtnemer was, maar dat het van aanvang af de bedoeling was dat mr. [gedaagde in zaak 2] de opdracht zou gaan uitvoeren. Hij was binnen [eiseres 1 in zaak 1] de enige advocaat ‘agrarisch recht’ (civiel) en daarom was het van meet af aan de bedoeling dat mr. [gedaagde in zaak 2] het werk zou uitvoeren. Mr. [gedaagde in zaak 2] heeft de opdracht aan [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] bevestigd en ook nagenoeg alle werkzaamheden uitgevoerd. Op grond van artikel 7:404 BW menen zij mr. [gedaagde in zaak 2] daarom te kunnen aanspreken voor fouten die er zijn gemaakt bij de uitvoering van de opdracht. Ook voeren zij aan dat mr. [gedaagde in zaak 2] door de gemaakte fouten onrechtmatig jegens hen heeft gehandeld. Mr. [gedaagde in zaak 2] is daarom volgens hen persoonlijk en hoofdelijk (met opdrachtnemer [eiseres 1 in zaak 1] ) aansprakelijk voor de schade die [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] hebben geleden door de gemaakte beroepsfouten.
5.145. Mr. [gedaagde in zaak 2] voert ter verweer aan dat hij geen opdrachtnemer was, maar de opdracht namens zijn werkgever [eiseres 1 in zaak 1] heeft uitgevoerd. Mr. [gedaagde in zaak 2] betwist dat de opdracht specifiek was verstrekt met de bedoeling dat hij deze zou uitvoeren. Eerdere opdrachten van [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] waren door andere advocaten van [eiseres 1 in zaak 1] uitgevoerd en [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] wendde zich op 31 maart 2016 tot mr. [advocaat 3] van [eiseres 1 in zaak 1] en niet tot mr. [gedaagde in zaak 2] . Mr. [gedaagde in zaak 2] was ook niet de enige advocaat ‘agrarisch recht’ binnen [eiseres 1 in zaak 1] . Mr. [advocaat 1] was dat bijvoorbeeld ook. En de kwestie waar [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] op 1 juni 2016 hulp bij wilden ging over de door [B] en [A] gewenste aanvullende financiering, en niet over een kwestie op het terrein van agrarisch recht. Mr. [gedaagde in zaak 2] voert verder aan dat in artikel 3 lid 2 van de AV de werking van onder andere artikel 7:404 BW is uitgesloten, en dat [eiseres 1 in zaak 1] adequaat is verzekerd tegen beroepsaansprakelijkheid, zodat [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] geen belang hebben bij hun vordering tegen mr. [gedaagde in zaak 2] in persoon.
De rechtbank overweegt het volgende.
5.146. Partijen zijn het er over eens dat [eiseres 1 in zaak 1] - en niet mr. [gedaagde in zaak 2] - de contractuele wederpartij was van [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] menen dat mr. [gedaagde in zaak 2] niettemin aansprakelijk is jegens hen en zij beroepen zich daarvoor op de artikelen 7:404 BW en 6:162 BW.
5.147. Het beroep van [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] op artikel 7:404 BW slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank staat niet vast dat [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] de overeenkomst van opdracht met [eiseres 1 in zaak 1] zijn aangegaan met de bedoeling dat nu juist mr. [gedaagde in zaak 2] het werk zou gaan uitvoeren. In het licht van wat mr. [gedaagde in zaak 2] naar voren heeft gebracht, heeft [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] daarvoor onvoldoende omstandigheden gesteld.
5.148. Nu het beroep van [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] op artikel 7:404 BW niet kan slagen, kan hier in het midden blijven of mr. [gedaagde in zaak 2] een geslaagd beroep kan doen op artikel 3 lid 2 AV, waarin de werking van artikel 7:404 BW is uitgesloten.
5.149. Omdat [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] geen beroep kunnen doen op artikel 7:404 BW, zal hun vordering 1, die een contractuele grondslag kent, worden afgewezen.
5.150. [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] kunnen mr. [gedaagde in zaak 2] wel aanspreken op grond van artikel 6:162 BW.
5.151. Dat [eiseres 1 in zaak 1] voldoende verhaal biedt voor de vordering van [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] betekent nog niet dat hun vordering jegens mr. [gedaagde in zaak 2] moet worden afgewezen wegens gebrek aan belang.
5.152. Ook voor de vraag of sprake is geweest van onrechtmatig handelen is de maatstaf of bij de uitvoering van de opdracht de zorgvuldigheid is betracht die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot mag worden verwacht (r.o. 5.46). Partijen hebben in het kader van zaak 2 ter zake van het handelen van [eiseres 1 in zaak 1] en mr. [gedaagde in zaak 2] inhoudelijk hetzelfde debat gevoerd als in zaak 1, en ook in zaak 2 luidt daarom het oordeel van de rechtbank dat op twee punten de zorgplicht is geschonden (zie r.o. 5.120). De vorderingen 2 en 3 van [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] in zaak 2 zijn daarom toewijsbaar op dezelfde gronden als de tegenvorderingen sub 2 en 4 van [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] in zaak 1.
5.153. Het beroep van mr. [gedaagde in zaak 2] op het ontbreken van relativiteit als vereist in artikel 6:163 BW kan niet slagen voor zover het betreft zijn aansprakelijkheid voor de eventuele nadelige gevolgen van de door hem geschonden zorgplicht voor [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] De door mr. [gedaagde in zaak 2] geschonden zorgvuldigheidsnorm, zoals vastgesteld door de rechtbank, strekt tot bescherming tegen een dergelijke schade.
Verwijzing naar schadestaat
5.154. [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] vorderen een veroordeling van mr. [gedaagde in zaak 2] tot betaling van schadevergoeding, op te maken bij staat.
De rechtbank overweegt het volgende.
5.155. Voor deze vordering geldt wat de rechtbank hiervoor onder 5.136 en 5.137 heeft overwogen. Deze vordering is derhalve toewijsbaar.
5.156. Net als [eiseres 1 in zaak 1] heeft ook mr. [gedaagde in zaak 2] onder meer een beroep gedaan op het ontbreken van causaal verband, op niet-toerekenbaarheid van de schade (artikel 6:98 BW), op eigen schuld aan de zijde van [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] (artikel 6:101 BW) en op contractuele beperking van aansprakelijkheid (artikel 7 van de AV). Ook hier geldt dat deze verweren, die zien op de omvang van de schade waarvoor mr. [gedaagde in zaak 2] aansprakelijk is, aan de orde zullen komen in een eventuele schadestaatprocedure.
Buitengerechtelijke kosten
5.157. [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] vorderen een veroordeling van mr. [gedaagde in zaak 2] tot betaling van € 1.763,26 aan buitengerechtelijke kosten.
5.158. [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] stellen dat zij kosten hebben moeten maken om voldoening buiten rechte te verkrijgen en vorderen een vergoeding conform de staffel van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Zij wijzen op de aansprakelijkstelling die zij op 26 november 2018 hebben verstuurd en op pogingen die zij zouden hebben gedaan om tot een bespreking te komen.
5.159. Mr. [gedaagde in zaak 2] voert hetzelfde verweer als [eiseres 1 in zaak 1] (r.o. 5.141).
De rechtbank overweegt het volgende.
5.160. Het verweer van mr. [gedaagde in zaak 2] slaagt op dezelfde gronden als dat van [eiseres 1 in zaak 1] (r.o. 5.142). De vordering sub 5 van [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] moet daarom worden afgewezen, nu zij deze vordering onvoldoende hebben onderbouwd.
Hoofdelijkheid
5.161. De rechtbank stelt vast dat [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] na de eiswijziging van 30 maart 2023 niet langer
hoofdelijkeveroordeling van mr. [gedaagde in zaak 2] vorderen (in de dagvaarding was dat nog wel het geval). Dit neemt niet weg dat op grond van artikel 6:6 lid 2 in samenhang met artikel 6:102 BW hier sprake is van hoofdelijkheid.
Zaak 1 en 2: incidentele vordering
5.162. [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] vorderen samengevat in zaak 1 en 2 om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
[eiseres 1 in zaak 1] en mr. [gedaagde in zaak 2] , zoveel mogelijk hoofdelijk, te veroordelen om aan [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] verantwoording te doen van de wijze waarop zij zich van de opdracht hebben gekweten, binnen een termijn van 30 dagen na de datum van dit vonnis, althans binnen een door de rechtbank te bepalen termijn,
[eiseres 1 in zaak 1] en mr. [gedaagde in zaak 2] , zoveel mogelijk hoofdelijk, te veroordelen om aan [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] afschrift te verstrekken van de volledige cliëntendossiers binnen het domein van [eiseres 1 in zaak 1] op naam van [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] en/of [gedaagde 1 in zaak 1, eiser 1 in zaak 2] , in ieder geval bestaande uit de op pagina 20 van de akte incidentele vordering van 30 maart 2023 onder 2a t/m 2h genoemde correspondentie, bijlagen en gespreksverslagen en -notities,
te bepalen dat bij overtreding van het onder 1 en 2 bepaalde een ineens opeisbare dwangsom wordt verbeurd van € 25.000,- te vermeerderen met € 5.000,- per dag dat de overtreding voortduurt, althans een door de rechtbank te bepalen dwangsomvergoeding,
althans de voorlopige voorziening te treffen die de rechtbank geraden acht,
[eiseres 1 in zaak 1] en mr. [gedaagde in zaak 2] hoofdelijk te veroordelen in de kosten van het incident, te vermeerderen met rente.
5.163. [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] hebben deze incidentele vordering ingesteld omdat zij niet alle informatie en stukken van [eiseres 1 in zaak 1] hebben ontvangen. [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] willen weten wat [eiseres 1 in zaak 1] allemaal heeft gedaan in het kader van de brede opdracht die [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] haar hadden verstrekt, en waarom [eiseres 1 in zaak 1] dat heeft gedaan. [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] heeft een sterk vermoeden dat [eiseres 1 in zaak 1] buiten hem om heeft gehandeld, zoals ook andere van zijn dienstverleners hebben gedaan.
5.164. [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] stellen hun vordering in op grond van artikel 7:403 lid 2 BW, maar stellen daarnaast dat ook aan de voorwaarden van artikel 843a Rv is voldaan. [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] stellen voldoende belang bij hun vordering te hebben. Zij wensen met deze vordering het door hen aan [eiseres 1 in zaak 1] verweten handelen nader feitelijk te kunnen onderbouwen, zodat de aansprakelijkheid van [eiseres 1 in zaak 1] kan worden vastgesteld.
5.165. [eiseres 1 in zaak 1] en mr. [gedaagde in zaak 2] voeren gemotiveerd verweer. Onder meer hebben zij aangevoerd dat [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] geen belang hebben bij de gevraagde stukken omdat zij deze niet nodig hebben om hun verwijten te onderbouwen. [eiseres 1 in zaak 1] en mr. [gedaagde in zaak 2] wijzen op de vele producties die [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] inmiddels hebben overgelegd.
De rechtbank overweegt het volgende.
5.166. De vorderingen van [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] zijn kort voor de zitting van 11 april 2023 ingesteld, als incidentele vordering in de hoofdzaken 1 en 2 en derhalve met het oog op die hoofdzaken. Gelet op de stand van zaken in die hoofdzaken hebben [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] geen belang (meer) bij deze vorderingen. In de hoofdzaken zal er - na bewijslevering door [eiseres 1 in zaak 1] - alleen nog een beslissing genomen gaan worden over de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden. Over de verweten gedragingen van [eiseres 1 in zaak 1] en [gedaagde in zaak 2] die [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] ten grondslag leggen aan hun vorderingen heeft de rechtbank al een beslissing genomen. Voor zover de vorderingen van [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] worden afgewezen, is dat overigens niet omdat [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] hun verwijten onvoldoende feitelijk hebben onderbouwd maar omdat de gestelde feiten geen beroepsfout opleveren.
5.167. De incidentele vorderingen 1 t/m 4 zullen daarom worden afgewezen.
Samenvatting van de beslissingen
5.168. De vorderingen van [eiseres 2 in zaak 1] zullen worden afgewezen, net als de tegenvorderingen van [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] tegen [eiseres 2 in zaak 1] (r.o. 5.4).
5.169. De door [eiseres 1 in zaak 1] gevorderde hoofdsom is toewijsbaar tot een bedrag van € 27.808,63 (€ 30.001,76 minus € 2.193,13) (r.o. 5.30 en 5.130).
5.170. Aan [eiseres 1 in zaak 1] zal worden opgedragen te bewijzen dat de facturen van 8 januari 2016 en 7 juni 2016 destijds op papier aan [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] zijn verstuurd en dat op de achterzijde van die facturen de AV stonden afgedrukt (r.o. 5.18).
5.171. De beslissing over de ingangsdatum van de wettelijke handelsrente die [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] verschuldigd zijn over de toewijsbare hoofdsom wordt aangehouden in afwachting van de bewijslevering door [eiseres 1 in zaak 1] over de terhandstelling van de AV (r.o. 5.33)
5.172. Ook de beslissing over de door [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] aan [eiseres 1 in zaak 1] verschuldigde buitengerechtelijke kosten wordt aangehouden in afwachting van de bewijslevering door [eiseres 1 in zaak 1] over de terhandstelling van de AV (r.o. 5.39). Mocht [eiseres 1 in zaak 1] niet slagen in dit bewijs, dan zijn [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] een vergoeding verschuldigd van € 1.053,08 conform de staffel van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (r.o. 5.41).
5.173. [eiseres 1 in zaak 1] en [gedaagde in zaak 2] hebben op twee manieren de op hen rustende zorgplicht geschonden (r.o. 5.120). Ten eerste door niet alle onderwerpen die door de rechtbank uitdrukkelijk waren genoemd in het tussenvonnis van 13 september 2017 voorafgaand aan de regiezitting van 6 maart 2018 met [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] en zijn adviseurs te bespreken (r.o. 5.84).
En ten tweede door [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] het proces-verbaal van de zitting van 6 maart 2018 te laten ondertekenen met daarin de afspraken 2, 5a en 5b zonder een voorbehoud bij afspraak 2, of een andere formulering van de afspraken 2, 5a en 5b, en dus zonder zeker te stellen dat de deskundige rekening zal houden met de door [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] gestelde onttrekkingen door [B] , [A] en [C] in 2013 en 2014 (r.o. 5.103). De overige verwijten van [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] leveren geen beroepsfout op (r.o. 5.121).
5.174. De door [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] gevorderde verklaring voor recht dat [eiseres 1 in zaak 1] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst van opdracht zal met het oog op bovenstaande twee zorgplichtschendingen worden toegewezen (r.o. 5.132), en de overeenkomst van opdracht zal gedeeltelijk worden ontbonden (r.o. 5.127). De gevraagde verklaring voor recht dat [eiseres 1 in zaak 1] onrechtmatig heeft gehandeld zal wegens gebrek aan belang worden afgewezen (r.o. 5.133).
5.175. De door [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] gevorderde verklaring voor recht dat [gedaagde in zaak 2] tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst van opdracht zal worden afgewezen (r.o. 5.149). De door hen gevorderde verklaring voor recht dat [gedaagde in zaak 2] onrechtmatig jegens hen heeft gehandeld zal worden toegewezen (r.o. 5.152).
5.176. [eiseres 1 in zaak 1] en [gedaagde in zaak 2] zijn (hoofdelijk) aansprakelijk voor de eventuele schade die [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] lijden als gevolg van de gemaakte beroepsfouten (r.o. 5.134 en 5.152). [eiseres 1 in zaak 1] en [gedaagde in zaak 2] zullen worden veroordeeld tot vergoeding van de eventuele schade die [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] lijden als gevolg van de gemaakte beroepsfouten, op te maken bij staat (r.o. 5.137 en 5.152).
5.177. De door [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] van [eiseres 1 in zaak 1] en [gedaagde in zaak 2] gevorderde buitengerechtelijke kosten worden afgewezen (r.o. 5.142 en 5.160).
5.178. De incidentele vorderingen van [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] , gericht op het verkrijgen van de volledige cliëntendossiers van [eiseres 1 in zaak 1] en [gedaagde in zaak 2] , althans een groot aantal stukken uit die dossiers, zullen worden afgewezen (r.o. 5.167)
Tot slot
5.179. De rechtbank zal nu eerst een bewijsopdracht verstrekken aan [eiseres 1 in zaak 1] . In afwachting van deze bewijslevering zal de rechtbank iedere verdere beslissing in de zaken 1 en 2 aanhouden.
5.180. Ook de beslissingen over de proceskosten, inclusief de kosten in het incident, zullen worden aangehouden.

6.De beslissing

De rechtbank
in zaak 1 in conventie
6.1.
draagt [eiseres 1 in zaak 1] op te bewijzen dat de facturen van 8 januari 2016 en 7 juni 2016 destijds op papier aan [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] zijn verstuurd en dat op de achterzijde van die facturen de AV stonden afgedrukt,
6.2.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
woensdag 13 september 2023voor uitlating door [eiseres 1 in zaak 1] of zij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en/of door een ander bewijsmiddel,
6.3.
bepaalt dat, als [eiseres 1 in zaak 1] geen bewijs door het horen van getuigen wil leveren maar wel
bewijsstukkenwil overleggen, zij die stukken dan direct in het geding moet brengen,
6.4.
bepaalt dat, als [eiseres 1 in zaak 1]
getuigenwil laten horen, zij het aantal getuigen dan direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
6.5.
bepaalt dat het getuigenverhoor zal plaatsvinden op de zitting van mr. E.J.C. Adang, in het gerechtsgebouw te ‘s-Hertogenbosch, Leeghwaterlaan 8,
6.6.
bepaalt dat
alle partijenuiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor
alle beschikbare bewijsstukkenaan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
6.7.
houdt iedere verdere beslissing aan,
in zaak 1 in reconventie
6.8.
houdt iedere verdere beslissing aan,
in zaak 2
6.9.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J.C. Adang en in het openbaar uitgesproken op 30 augustus 2023