5.99.[eiseres 1 in zaak 1] voert ter verweer aan dat op de zitting van 6 maart 2018 door de rechtbank met partijen is besproken dat de jaarrekening 2014 niet als vaststaand kon worden aangemerkt, gelet op de door [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] opgeworpen issues, zoals de gestelde onttrekkingen en totstandkomingsgebreken. Volgens [eiseres 1 in zaak 1] gaf de rechtbank daarom aan dat die jaarrekening 2014 slechts als uitgangspunt zou dienen. Zo moet afspraak 2 volgens [eiseres 1 in zaak 1] dan ook worden gelezen. Volgens [eiseres 1 in zaak 1] spraken partijen af dat zij al hun bezwaren tegen de jaarcijfers 2014 nog aan de te benoemen deskundigen zouden kunnen voorleggen. Naar privé-onttrekkingen kon nog onderzoek worden gedaan. Dit is volgens [eiseres 1 in zaak 1] ook zo neergelegd in het proces-verbaal onder afspraak 5, waarmee [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] akkoord was. [eiseres 1 in zaak 1] wijst er op dat in afspraak 5b geen datum of jaartal staat vermeld, zodat onder de daarin genoemde geldstromen ook onttrekkingen uit 2013 en 2014 zijn begrepen.
De rechtbank overweegt het volgende.
5.100. Partijen zijn het er over eens dat het standpunt van [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] destijds was dat de cijfers zoals die werden gepresenteerd in de jaarrekening 2014 van [bedrijfsnaam 2] en een aantal andere groepsvennootschappen, gebrekkig waren. [eiseres 1 in zaak 1] wist dat [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] het met die jaarcijfers niet eens waren, onder meer vanwege onrechtmatige privé-onttrekkingen die zouden zijn gedaan door [B] , [A] en [C] . Om te voorkomen dat die mogelijk onjuiste jaarcijfers definitief zouden komen vast te staan, heeft [eiseres 1 in zaak 1] voor [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] de jaarrekeningprocedure aanhangig gemaakt en daarin de nietigheid van die jaarrekeningen bepleit met als argument dat geen aandeelshoudersvergadering had plaatsgevonden.
5.101. De jaarrekeningprocedure is door de rechtbank behandeld in samenhang met de splitsingsprocedure en vaststaat dat op de zitting van 6 maart 2018 aan de orde is geweest dat [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] bezwaren hadden tegen de jaarrekening 2014. Daarbij merkt de rechtbank op dat er onderscheid is tussen bezwaren tegen de wijze van totstandkoming van een jaarrekening en bezwaren tegen de inhoud daarvan. [eiseres 1 in zaak 1] stelt wel dat op de zitting ook aan de orde is geweest dat [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] ernstige twijfels hadden bij de juistheid van de opgestelde jaarcijfers 2014, en dat zou zijn afgesproken dat zij al hun bezwaren tegen die cijfers te zijner tijd nog naar voren zouden kunnen brengen, maar dat blijkt niet uit de tekst van afspraak 2 zoals die in het proces-verbaal is geformuleerd (zie citaat onder r.o. 5.90). Die afspraak zou zo uitgelegd kunnen worden dat de deskundige bij het opstellen van de vermogensopstelling de cijfers moet gebruiken zoals vermeld in de jaarrekening 2014 opgesteld in januari 2016, ook als in de jaarrekeningprocedure zou blijken dat die jaarrekening nietig is vanwege de wijze van totstandkomen. Uit de tekst van afspraak 2 blijkt niet dat partijen hun inhoudelijke bezwaren tegen de jaarcijfers 2014 nog naar voren kunnen brengen bij de deskundige, of althans blijkt daaruit niet van enig voorbehoud door [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] ten aanzien van de juistheid van die cijfers.
5.102. In afspraak 5 zoals opgenomen in het proces-verbaal van 6 maart 2018 (zie citaat onder r.o. 5.90) zijn factoren genoemd waarmee de deskundige bij het uitvoeren van de opdracht rekening moet houden. [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] en [eiseres 1 in zaak 1] zijn het er over eens dat [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] wilden dat de deskundige rekening zou houden met privé-onttrekkingen door [B] , [A] en [C] in 2013 en 2014. Vaststaat dat [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] dat voor de zitting met mr. [gedaagde in zaak 2] heeft besproken en dat [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] dat ook op de zitting naar voren heeft gebracht. Afspraak 5 geeft daarover echter geen duidelijkheid. Afspraak 5a omvat slechts privé-onttrekkingen vanaf 1 januari 2015 (en volgens [eiseres 1 in zaak 1] zou hiermee bovendien zijn gedoeld op onttrekkingen door [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] ). In afspraak 5b staat weliswaar geen datum of jaartal genoemd, zodat de daarin genoemde geldstromen ook kunnen zien op de periode vóór 1 januari 2015, maar deze afspraak ziet blijkens de tekst daarvan uitdrukkelijk slechts op de geldstromen van en naar rekeningen van [C] , [D] (de vader van [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] ) en mw. [E] (de dochter van [A] en [C] ). Door de wijze waarop de afspraken 5a en 5b in het proces-verbaal zijn geformuleerd, is het niet zeker dat ook onttrekkingen door [B] en [A] , voor zover deze niet op een rekening van de in afspraak 5b genoemde personen terecht zijn gekomen, door de deskundige in zijn waardevaststelling kunnen worden betrokken. Ook is onduidelijk hoe afspraak 5b zich voor wat betreft het rekening houden met geldstromen van voor 1 januari 2015 verhoudt tot afspraak 2 over het gebruik van de cijfers uit de jaarrekening 2014 bij de vermogensopstelling.
5.103. Vaststaat dat in de splitsingsprocedure discussie is ontstaan over de uitleg van de gemaakte afspraken. Door de wijze waarop de afspraken 2, 5a en 5b zijn geformuleerd bestaat voor [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] het risico dat in de splitsingsprocedure zal worden geoordeeld dat aan hen kan worden tegengeworpen dat zij ermee hebben ingestemd dat de vermogensopstelling en vervolgens de bedrijfswaardering zal gebeuren op basis van (onder meer) de cijfers uit de jaarrekening 2014 zoals die is opgesteld in januari 2016, en dat daarbij geen rekening zal worden gehouden met privé-onttrekkingen door [B] en [A] in 2013 en 2014. Dit risico voor [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] was voorzienbaar en had voorkomen kunnen en moeten worden. Om er zeker van te zijn dat [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] geen rechten zouden prijsgeven, had mr. [gedaagde in zaak 2] naar het oordeel van de rechtbank zich er hard voor moeten maken dat in het proces-verbaal zou worden vastgelegd dat [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] de juistheid van die cijfers betwisten. Dat dit niet mogelijk was, is door [eiseres 1 in zaak 1] niet gesteld of onderbouwd. Dat mr. [gedaagde in zaak 2] op de zitting heeft aangedrongen op het opnemen van een dergelijk voorbehoud, of althans op een andere formulering van de afspraken waarmee zou zijn zekergesteld dat de door [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] gestelde onttrekkingen in 2013 en 2014 door de deskundige zouden worden betrokken in zijn onderzoek, is niet gesteld of gebleken. Mr. [gedaagde in zaak 2] heeft [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] het proces-verbaal laten ondertekenen ondanks dat er daarin op geen enkele wijze enig voorbehoud ten aanzien van de cijfers uit de jaarrekening 2014 is opgenomen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat [eiseres 1 in zaak 1] hier niet heeft voldaan aan haar zorgplicht en dat sprake is geweest van een beroepsfout.
4. De opdracht aan [bedrijfsnaam 3] (afspraak 3)
5.104. [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] verwijten [eiseres 1 in zaak 1] dat mr. [gedaagde in zaak 2] [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] op de zitting adviseerde om akkoord te gaan met het voorstel van de tegenpartij om accountantsbureau [bedrijfsnaam 3] de jaarrekeningen van de [bedrijfsnaam 1] te laten maken over de jaren 2015 t/m 2017, terwijl (-) [bedrijfsnaam 3] opdrachtnemer was van [bedrijfsnaam 2] waarvan [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] sinds 2016 geen bestuurder meer was na ontslag, (-) er grote twijfels waren over de juistheid van eerdere cijfers, wat niet onderzocht zou gaan worden, en (-) [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] deze accountant niet kenden en zij noch [eiseres 1 in zaak 1] inzage hadden in de opdracht zoals die er lag. Mr. [gedaagde in zaak 2] had onder deze omstandigheden moeten adviseren een onafhankelijk accountantskantoor te benoemen voor het opstellen van de jaarrekeningen.
5.105. [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] verwijten [eiseres 1 in zaak 1] ook dat mr. [gedaagde in zaak 2] hen heeft laten instemmen met de gemaakte afspraak over [bedrijfsnaam 3] , terwijl in die afspraak ten onrechte niet staat vermeld dat enkelvoudige jaarrekeningen over alle boekjaren opgesteld moeten worden voor alle aparte ondernemingen binnen de [bedrijfsnaam 1] , en in werkelijkheid aan [bedrijfsnaam 3] slechts opdracht was verstrekt tot het opstellen van de geconsolideerde jaarcijfers 2017 voor [bedrijfsnaam 2] . Volgens [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] heeft dit tot de nodige discussie en een extra zitting op 22 augustus 2019 in de splitsingsprocedure geleid.
5.106. [eiseres 1 in zaak 1] voert ter verweer aan dat het de rechtbank was die voorstelde om de jaarrekeningen door [bedrijfsnaam 3] te laten opstellen. Die accountant was immers bekend met de ondernemingen. Het was een praktisch voorstel, dat de kosten kon beperken. [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] heeft daar zonder vragen of opmerkingen mee ingestemd. Er was geen aanleiding voor mr. [gedaagde in zaak 2] om anders te adviseren.
De rechtbank overweegt het volgende.
5.107. Uit het proces-verbaal van de zitting van 6 maart 2018 blijkt dat is afgesproken dat de jaarrekeningen 2015, 2016 en 2017 zullen worden opgesteld door [bedrijfsnaam 3] (afspraak 3). Hoewel daarbij niet staat vermeld wie daartoe opdracht zal geven, is het duidelijk dat - voor zover dat nog niet was gebeurd - partijen dat moesten doen. Het opstellen van de jaarrekeningen zou geen onderdeel uitmaken van het deskundigenonderzoek waartoe de rechtbank opdracht zou geven.
5.108. De rechtbank ziet in de door [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] aangevoerde argumenten onvoldoende reden om te oordelen dat mr. [gedaagde in zaak 2] een beroepsfout heeft gemaakt door hen akkoord te laten gaan met het aanwijzen van [bedrijfsnaam 3] als de accountant die de jaarstukken in opdracht van partijen zou gaan opstellen. Dat [bedrijfsnaam 3] al opdrachtnemer was van [bedrijfsnaam 2] , en dat [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] hen niet kende, maakte deze accountant nog niet ongeschikt om de jaarstukken op te stellen. Dat [bedrijfsnaam 3] een rol zouden hebben gespeeld bij eerdere mogelijk onjuiste jaarcijfers, is door [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] niet gesteld of onderbouwd.
5.109. In januari 2018 was aan [bedrijfsnaam 3] kennelijk slechts de opdracht verstrekt om een geconsolideerde jaarrekening 2017 voor [bedrijfsnaam 2] op te stellen, maar dat neemt niet weg dat na de zitting van 6 maart 2018 die opdracht - zo nodig in samenwerking met [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] - kon worden uitgebreid conform de op die zitting gemaakte afspraak. In de afspraken zoals die in het proces-verbaal zijn opgenomen staat niet expliciet vermeld of kon worden volstaan met een geconsolideerde jaarrekening voor de hele groep, of dat er enkelvoudige jaarrekeningen moesten worden opgesteld voor de te onderscheiden groepsvennootschappen. Hoewel het wellicht praktisch was geweest om dat wel te vermelden, ziet de rechtbank hier geen grond om een zorgplichtschending van [eiseres 1 in zaak 1] aan te nemen. Uit de omstandigheid dat de deskundige de opdracht zou gaan krijgen om een vermogenswaardering op te stellen van niet alleen de [bedrijfsnaam 1] als geheel, maar ook van de daarbinnen te onderscheiden bedrijven en/of anderszins bedrijfsmatig logisch samenhangende entiteiten (afspraak 4), konden partijen overigens vermoeden dat met geconsolideerde cijfers mogelijk niet zou kunnen worden volstaan.
5.110. De rechtbank ziet in wat [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] in dit verband hebben aangevoerd daarom onvoldoende reden om een beroepsfout van [eiseres 1 in zaak 1] aan te nemen.
5.
De gekozen DCF-waarderingsmethode (afspraak 7)
5.111. [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] verwijten [eiseres 1 in zaak 1] dat mr. [gedaagde in zaak 2] hen tijdens de zitting heeft geadviseerd om akkoord te gaan met het voorstel van de advocaat van [B] en [A] om de waardering te laten uitvoeren volgens de discounted cashflow methode (DCF-methode), zonder dat [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] wist wat die methode inhield, wat de gevolgen daarvan zouden zijn en welke andere mogelijkheden er waren. Mr. [gedaagde in zaak 2] heeft hem daar geen enkele uitleg over gegeven. Ook niet ter voorbereiding van de zitting. Die DCF-methode bleek achteraf niet geschikt voor de waardering van de [bedrijfsnaam 1] , dat hebben de door de rechtbank benoemde deskundigen later aangegeven.
5.112. [eiseres 1 in zaak 1] voert ter verweer aan dat het de rechtbank was die aangaf dat de waardering zou kunnen plaatsvinden aan de hand van de DCF-methode, een heel gebruikelijke methode om bedrijfswaarderingen te berekenen. Beide partijen hebben zonder vragen of discussie hiermee ingestemd. [F] was ter zitting aanwezig en zag ook geen bezwaar in toepassing van deze methode. Dat de deskundigen later blijkbaar hebben voorgesteld om een andere methode toe te passen omdat die in hun ogen meer geschikt zou zijn, betekent nog niet dat de DCF-methode niet geschikt zou zijn, laat staan dat [eiseres 1 in zaak 1] in dat verband een verwijt zou treffen. [eiseres 1 in zaak 1] voeren overigens nog aan dat door [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] niet is gesteld of onderbouwd dat zij door gebruik van die DCF-methode zouden worden benadeeld. [eiseres 1 in zaak 1] beschikt niet over de meer recente stukken uit de splitsingsprocedure maar stelt te hebben begrepen dat de deskundige de DCF-methode uiteindelijk alleen heeft gebruikt voor de waardering van de onroerende zaken van het nertsenbedrijf en dat het [B] en [A] zijn geweest - en niet [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] - die bezwaar hebben gemaakt tegen het hanteren van die methode voor de onroerende zaken.
De rechtbank overweegt het volgende.
5.113. Vaststaat dat de vraag welke maatstaf gehanteerd zou moeten worden bij de waardering van de onderneming, door mr. [gedaagde in zaak 2] ten onrechte niet met [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] en [F] is besproken ter voorbereiding van de zitting (zie r.o. 5.81). Door dit niet voor te bereiden en het op de zitting te laten aankomen, heeft mr. [gedaagde in zaak 2] [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] blootgesteld aan het risico dat aan [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] op de zitting zou worden gevraagd in te stemmen met het hanteren van een bepaalde maatstaf voor de waardering van de te splitsen onderneming, zonder dat [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] daarvan de mogelijke gevolgen kon overzien. Maar tegelijk is hier van belang dat niet alleen mr. [gedaagde in zaak 2] maar ook [F] op de zitting aanwezig was. [F] is de fiscaal en financieel adviseur van [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] en deskundig op dit terrein. Mr. [gedaagde in zaak 2] was dat niet, en mocht in deze dan ook vertrouwen op de deskundigheid van [F] . Door [eiseres 1 in zaak 1] is onbetwist gesteld dat [F] geen bezwaar zag in de toepassing van de DCF-methode. [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] hebben niet aangegeven waarom mr. [gedaagde in zaak 2] [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] desondanks niet heeft mogen adviseren akkoord te gaan met deze waarderingsmethode. Van een beroepsfout is daarom geen sprake geweest.
6.
De gekozen peildatum 15 oktober 2018 (afspraak 6)
5.114. [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] verwijten [eiseres 1 in zaak 1] dat mr. [gedaagde in zaak 2] hen heeft laten instemmen met een te hanteren peildatum voor de waardering van het concern van 15 oktober 2018 (afspraak 6). Deze onlogische datum kwam volgens [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] op de zitting uit de lucht vallen en kan mogelijk erg schadelijk zijn voor [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] . Deze datum lag net vóór het pelsseizoen voor de nertsen, waardoor [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] in het beste geval zou delen in een taxatiewaarde voor halffabrikaten (de omzet wordt in het nertsenbedrijf altijd in de maanden november en december gemaakt). Volgens [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] was de datum 31 december 2018 (3 jaar na de datum van herstructurering 31 december 2015) logischer geweest om te splitsen, met het oog op de fiscale bedrijfsopvolgingsregeling (BOR).
5.115. [eiseres 1 in zaak 1] stelt dat de datum van 15 oktober 2018 door [F] is genoemd, in verband met de BOR, en dat daar tijdens de zitting verder geen debat over is gevoerd. Er was voor mr. [gedaagde in zaak 2] daarom geen reden om [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] daar niet mee te laten instemmen. Bovendien zal volgens [eiseres 1 in zaak 1] de in november en december 2018 te realiseren (voorzienbare toekomstige) omzet in een geval als dit door de deskundigen zonder meer ook worden meegenomen in de bedrijfswaardering.
De rechtbank overweegt het volgende.
5.116. In het proces-verbaal van de zitting staat bij afspraak 6 vermeld dat deze peildatum is gekozen met het oog op de fiscale bedrijfsopvolgingsregeling. Dat is dus kennelijk op de zitting zo besproken. [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] stellen enerzijds niet te weten uit wiens koker die datum afkomstig was, maar betwisten anderzijds niet dat dit [F] is geweest, zoals [eiseres 1 in zaak 1] stelt. De rechtbank acht het aannemelijk dat het [F] is geweest die deze datum heeft genoemd, mede gelet op de twee mailberichten die [eiseres 1 in zaak 1] heeft overgelegd van [F] van 27 juli en 2 augustus 2017 (productie 23 van [eiseres 1 in zaak 1] ), waarin [F] aan de Belastingdienst bevestigt dat sprake is van een BOR-klemperiode tot en met 16 september 2018 en waarin [F] aan [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] schrijft dat er een BOR-klem is tot en met 16 september 2018 en dus geen mogelijkheid om zonder heffing te splitsen voor die tijd. Ook hier mocht mr. [gedaagde in zaak 2] vertrouwen op de deskundigheid van [F] . [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] hebben ook niet aangegeven waarom mr. [gedaagde in zaak 2] het voorstel van [F] niet mocht volgen, of waarom hij [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] had moeten adviseren niet akkoord te gaan met de door [F] genoemde datum.
Van een beroepsfout van [eiseres 1 in zaak 1] is hier geen sprake geweest.
7.
De 50-50% kostenverdeling
5.117. [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] verwijten [eiseres 1 in zaak 1] dat mr. [gedaagde in zaak 2] geen (duidelijke) afspraken heeft gemaakt of voorwaarden heeft bedongen ter zake van de (voorschot)kosten van de te benoemen deskundigen. Volgens hen is het onjuist dat [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] 50% van dit voorschot moet betalen, in plaats van 1/3 deel, overeenkomstig het belang dat hij heeft in de onderneming. Bovendien betalen [B] en [A] de deskundigenkosten vanuit [bedrijfsnaam 2] , en niet vanuit hun privé holdings, zodat [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] als mede aandeelhouder van [bedrijfsnaam 2] ook nog een deel van die helft van het voorschot betaalt, in totaal 80% van het voorschot, aldus [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] Zij stellen dat mr. [gedaagde in zaak 2] [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] de mond snoerde toen [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] op de zitting bezwaar maakte tegen de mededeling van de rechter dat partijen ieder de helft van het voorschot zouden moeten betalen. Volgens [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] heeft mr. [gedaagde in zaak 2] gehandeld in strijd met hun kenbare wil en hun belang.
5.118. [eiseres 1 in zaak 1] voert ter verweer aan dat [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] op de zitting heeft ingestemd met de suggestie van de rechtbank om de voorschotkosten gelijk te delen tussen partijen, dat bezwaar maken vermoedelijk niet tot een andere uitkomst had geleid, en dat dit voorstel om de kosten gelijkelijk te verdelen ook niet nadelig was voor [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] , die immers eisers waren in die procedure en in veel gevallen de eisende partij het volledige voorschot voor de kosten deskundigenonderzoek dient te voldoen.
De rechtbank overweegt het volgende.
5.119. Uit de stellingen van partijen begrijpt de rechtbank dat tijdens de zitting van 6 maart 2018 de rechter heeft aangegeven voornemens te zijn te bepalen dat partijen - enerzijds de gezamenlijke eisers en anderzijds de gezamenlijke gedaagden - ieder 50% van het voorschot op de deskundigenkosten zullen moeten betalen. Zo is het vervolgens ook in het tussenvonnis van 21 maart 2018 bepaald. Deze verdeling van het voorschot maakt geen deel uit van de afspraken zoals die door partijen op de zitting zijn gemaakt, maar is een beslissing geweest van de rechtbank. De rechtbank ziet geen grond om aan te nemen dat mr. [gedaagde in zaak 2] zijn zorgplicht heeft geschonden door hiertegen op de zitting niet te ageren. Overigens gaat het hier om voorschotbetalingen. Welke kosten uiteindelijk voor wiens rekening komen, zal worden bepaald bij het eindvonnis in de splitsingsprocedure. Van een beroepsfout van [eiseres 1 in zaak 1] is hier geen sprake geweest.
Tussenconclusie beroepsfout
5.120. De rechtbank is concluderend van oordeel dat [eiseres 1 in zaak 1] haar zorgplicht heeft geschonden:
(-) door niet alle onderwerpen die door de rechtbank uitdrukkelijk waren genoemd in het tussenvonnis van 13 september 2017 voorafgaand aan de regiezitting van 6 maart 2018 met [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] en zijn adviseurs te bespreken (r.o. 5.84);
(-) door [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] het proces-verbaal van de zitting van 6 maart 2018 te laten ondertekenen met daarin de afspraken 2, 5a en 5b zonder een voorbehoud bij afspraak 2, of een andere formulering van de afspraken 2, 5a en 5b, en dus zonder zeker te stellen dat de deskundige rekening zal houden met de door [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] gestelde onttrekkingen door [B] , [A] en [C] in 2013 en 2014 (r.o. 5.103).
5.121. De overige verwijten die [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] hebben gemaakt aan het adres van [eiseres 1 in zaak 1] leveren naar het oordeel van de rechtbank geen beroepsfout op.
Ontbinding en bevrijding betalingsplicht
5.122. [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] vorderen in reconventie (vordering sub 1) ontbinding van de overeenkomst van opdracht met [eiseres 1 in zaak 1] vanwege de gemaakte fouten en bevrijding van hun verplichting om [eiseres 1 in zaak 1] voor haar werkzaamheden te betalen.
De rechtbank overweegt het volgende.
5.123. Uit de stellingen van [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] begrijpt de rechtbank dat het verzoek om ontbinding van de overeenkomst van opdracht niet ziet op de gehele opdracht zoals die is verstrekt op 8 juni 2016, maar slechts op dat deel van de werkzaamheden dat in het kader van die opdracht is uitgevoerd in de periode van 4 januari 2018 tot 13 maart 2018: de periode waarop de factuur ziet waarvan [eiseres 1 in zaak 1] betaling vordert. De verwijten die [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] maken aan [eiseres 1 in zaak 1] zien ook uitsluitend op het handelen of nalaten van [eiseres 1 in zaak 1] in die periode.
5.124. Nu de rechtbank heeft vastgesteld dat door [eiseres 1 in zaak 1] beroepsfouten zijn gemaakt bij de uitvoering van de opdracht, staat daarmee tevens vast dat [eiseres 1 in zaak 1] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst van opdracht als bedoeld in artikel 6:265 BW.
5.125. Door [eiseres 1 in zaak 1] is met recht aangevoerd dat door haar veel werkzaamheden zijn verricht die niet ter discussie staan en die van waarde zijn geweest voor [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] Ook in de periode waar het hier over gaat (4 januari 2018 tot 13 maart 2018) heeft [eiseres 1 in zaak 1] het nodige werk verzet ter nakoming van haar verplichtingen. Een ontbinding is dan ook slechts gerechtvaardigd voor zover deze ziet op de voorbespreking van en het optreden op de zitting van 6 maart 2018.
5.126. Het verweer van [eiseres 1 in zaak 1] , dat zij niet in verzuim zou zijn gekomen en dat daarom ontbinding niet mogelijk zou zijn, slaagt niet. Dat niet alle onderwerpen vooraf met [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] waren besproken, heeft [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] kunnen vaststellen op de zitting van 6 maart 2018. Nakoming van de verplichting tot het voeren van een goede voorbespreking was op dat moment niet meer mogelijk. Direct na de zitting van 6 maart 2018 was er sprake van een vertrouwensbreuk tussen [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] en [eiseres 1 in zaak 1] , en hebben partijen afscheid van elkaar genomen. Niet alleen [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] wilden de opdracht beëindigen, ook [eiseres 1 in zaak 1] gaf aan niet meer verder te willen. Een ingebrekestelling ten aanzien van het gebrekkige optreden van [eiseres 1 in zaak 1] op de zitting was - voor zover al mogelijk - daarom niet nodig.
5.127. De vordering van [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] tot ontbinding van de overeenkomst van opdracht zal daarom worden toegewezen in die zin dat die overeenkomst gedeeltelijk zal worden ontbonden, namelijk voor zover het betreft de voorbespreking van de zitting en het optreden ter zitting van 6 maart 2018. Voor wat betreft alle andere werkzaamheden die in die periode zijn verricht, waarmee wel aan de opdracht is voldaan, blijft de overeenkomst in stand.
5.128. Deze gedeeltelijke ontbinding brengt met zich mee dat [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] de factuur van [eiseres 1 in zaak 1] à € 30.001,76 niet langer volledig verschuldigd zijn. De geleverde (gebrekkige) prestaties van [eiseres 1 in zaak 1] - de voorbespreking van de zitting en het optreden ter zitting - kunnen naar hun aard niet ongedaan gemaakt worden. [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] zullen daarvoor slechts hoeven te vergoeden de waarde die deze (gebrekkige) prestaties voor [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] in werkelijkheid hebben gehad (artikel 6:272 BW).
5.129. Voor de voorbesprekingen op 19 januari 2018 en 14 februari 2018 heeft [eiseres 1 in zaak 1] in totaal € 3.176,25 in rekening gebracht (10,5 uur tegen tarief € 250,-, vermeerderd met 21% btw). Een groot deel van die besprekingen ging volgens partijen over andere onderwerpen dan de zitting van 6 maart 2018. De rechtbank zal bepalen dat [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] de helft van het totaalbedrag, derhalve € 1.588,13, niet hoeven te vergoeden. Voor het optreden ter zitting op 6 maart 2018 heeft [eiseres 1 in zaak 1] € 2.420,- in rekening gebracht (8 uur). De rechtbank zal bepalen dat [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] een vierde deel daarvan niet verschuldigd zijn, oftewel € 605,-.
5.130. In totaal zijn [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] daarom € 2.193,13 van de factuur niet verschuldigd. Het resterende bedrag van € 27.808,63 zullen [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] wel moeten betalen.
Toerenbare tekortkoming, onrechtmatige daad en aansprakelijkheid voor schade
5.131. [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] vorderen in reconventie verklaringen voor recht dat [eiseres 1 in zaak 1] tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst (vordering sub 2), dat [eiseres 1 in zaak 1] onrechtmatig heeft gehandeld (vordering sub 3), en dat [eiseres 1 in zaak 1] aansprakelijk is voor de schade die [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] lijden (vordering sub 4).
De rechtbank overweegt het volgende.
5.132. Zoals hiervoor is overwogen, staat vast dat door [eiseres 1 in zaak 1] beroepsfouten zijn gemaakt bij de uitvoering van de opdracht, en staat daarmee tevens vast dat [eiseres 1 in zaak 1] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst van opdracht als bedoeld in artikel 6:265 BW. De door [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] sub 2 gevorderde verklaring voor recht kan in zoverre worden toegewezen.
5.133. Vordering sub 3 van [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] , gebaseerd op artikel 6:162 BW, zal worden afgewezen omdat niet is gesteld of gebleken welk belang [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] bij die vordering hebben.
5.134. Op grond van artikel 6:74 BW zal [eiseres 1 in zaak 1] de schade die [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] lijden als gevolg van de door haar gemaakte beroepsfouten moeten vergoeden. De door [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] sub 4 gevorderde verklaring voor recht kan daarom worden toegewezen.
Verwijzing naar de schadestaat
5.135. [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] vorderen in reconventie tevens een veroordeling van [eiseres 1 in zaak 1] tot betaling van schadevergoeding, op te maken bij staat (vordering sub 5).
De rechtbank overweegt het volgende.
5.136. Dat de gebrekkige voorbespreking van de zitting op zichzelf tot schade heeft geleid, is niet gesteld of onderbouwd, en acht de rechtbank ook niet aannemelijk. [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] stellen schade te lijden doordat er op de zitting zaken niet goed zijn gegaan, waardoor zij hebben ingestemd met afspraken die mogelijk ongunstig voor hen uitpakken. Voor wat betreft de meeste door [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] gestelde punten die op de zitting niet goed zouden zijn gegaan heeft de rechtbank geoordeeld dat van een tekortkoming van [eiseres 1 in zaak 1] geen sprake is geweest. Ter zake van het ontbreken van een voorbehoud bij afspraak 2 over de jaarcijfers 2014, althans de bij afspraak 5 onvermeld gebleven onttrekkingen door [B] , [A] en [C] in 2013 en 2014, is wel sprake geweest van een tekortkoming van [eiseres 1 in zaak 1] . Voor zover hieruit schade zal voortvloeien voor [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] kunnen zij [eiseres 1 in zaak 1] daarvoor in beginsel aanspreken.
5.137. De rechtbank is van oordeel dat [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat de mogelijkheid bestaat dat zij schade lijden doordat zij akkoord zijn gegaan met bedoelde afspraken 2 en 5. Er is immers een kans dat die afspraken zo zullen worden uitgelegd dat partijen zich hebben verbonden aan de juistheid van de cijfers uit de in januari 2016 opgestelde jaarrekening 2014 en dat met eventuele onttrekkingen door [B] , [A] en [C] in 2013 en 2014 geen rekening kan worden gehouden. Dit zou ertoe kunnen leiden dat [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] worden benadeeld. Of dit het geval is, zal grotendeels afhangen van de uitkomst van de splitsingsprocedure, waarin nog geen eindvonnis is gewezen. Begroting van de eventuele schade is op dit moment dan ook niet mogelijk. De rechtbank zal de zaak verwijzen naar de schadestaatprocedure.
5.138. [eiseres 1 in zaak 1] heeft onder meer een beroep gedaan op het ontbreken van causaal verband, op niet-toerekenbaarheid van de schade (artikel 6:98 BW), op eigen schuld aan de zijde van [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] (artikel 6:101 BW) en op contractuele beperking van aansprakelijkheid (artikel 7 van de AV). Deze verweren, die zien op de omvang van de schade waarvoor [eiseres 1 in zaak 1] aansprakelijk is, zullen aan de orde komen in een eventuele schadestaatprocedure.
Buitengerechtelijke kosten
5.139. [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] vorderen in reconventie tot slot een veroordeling van [eiseres 1 in zaak 1] tot betaling van € 1.763,26 aan buitengerechtelijke kosten (vordering sub 6).
5.140. [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] stellen dat zij kosten hebben moeten maken om voldoening buiten rechte te verkrijgen en vorderen een vergoeding conform de staffel van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Zij wijzen op de aansprakelijkstelling die zij op 26 november 2018 hebben verstuurd en op pogingen die zij zouden hebben gedaan om tot een bespreking te komen.
5.141. [eiseres 1 in zaak 1] voert ter verweer aan dat de aansprakelijkstelling van [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] geen enkele opening bevatte voor een overleg om buitengerechtelijk tot voldoening te komen, als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 sub b BW, maar dat in die brief juist is aangestuurd op een procedure. Daarnaast heeft de advocaat van [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] volgens [eiseres 1 in zaak 1] ook geen enkele poging ondernomen om tot een buitengerechtelijke oplossing te komen.
De rechtbank overweegt het volgende.
5.142. Het verweer van [eiseres 1 in zaak 1] slaagt. In de brief van 26 november 2018 zijn door [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] rechtsmaatregelen aangezegd voor zover [eiseres 1 in zaak 1] daartoe niet zelf zou overgaan. In de brief wordt geen enkele ruimte geboden voor minnelijk overleg. Dat [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] pogingen hebben gedaan om tot een bespreking te komen over een buitengerechtelijke afdoening, is door [eiseres 1 in zaak 1] betwist en door [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] niet onderbouwd. Vordering sub 6 van [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] moet daarom worden afgewezen, nu zij deze vordering onvoldoende hebben onderbouwd.
Zaak 2: de vorderingen van [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2]
5.143. Na eiswijziging vorderen [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] in zaak 2 samengevat:
verklaring voor recht dat mr. [gedaagde in zaak 2] jegens [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] niet heeft gehandeld als van een redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat, in gelijke omstandigheden, verwacht mag worden en jegens [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst,
verklaring voor recht dat mr. [gedaagde in zaak 2] jegens [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] onrechtmatig heeft gehandeld,
verklaring voor recht van mr. [gedaagde in zaak 2] aansprakelijk is voor de schade die [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] hebben geleden en nog zullen lijden,
veroordeling van mr. [gedaagde in zaak 2] tot betaling van schadevergoeding aan [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] , nader op te maken bij staat,
veroordeling van mr. [gedaagde in zaak 2] tot betaling van de buitengerechtelijke kosten à € 1.763,26,
Grondslag aansprakelijkheid mr. [gedaagde in zaak 2]
5.144. [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] stellen dat [eiseres 1 in zaak 1] weliswaar juridisch gezien de opdrachtnemer was, maar dat het van aanvang af de bedoeling was dat mr. [gedaagde in zaak 2] de opdracht zou gaan uitvoeren. Hij was binnen [eiseres 1 in zaak 1] de enige advocaat ‘agrarisch recht’ (civiel) en daarom was het van meet af aan de bedoeling dat mr. [gedaagde in zaak 2] het werk zou uitvoeren. Mr. [gedaagde in zaak 2] heeft de opdracht aan [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] bevestigd en ook nagenoeg alle werkzaamheden uitgevoerd. Op grond van artikel 7:404 BW menen zij mr. [gedaagde in zaak 2] daarom te kunnen aanspreken voor fouten die er zijn gemaakt bij de uitvoering van de opdracht. Ook voeren zij aan dat mr. [gedaagde in zaak 2] door de gemaakte fouten onrechtmatig jegens hen heeft gehandeld. Mr. [gedaagde in zaak 2] is daarom volgens hen persoonlijk en hoofdelijk (met opdrachtnemer [eiseres 1 in zaak 1] ) aansprakelijk voor de schade die [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] hebben geleden door de gemaakte beroepsfouten.
5.145. Mr. [gedaagde in zaak 2] voert ter verweer aan dat hij geen opdrachtnemer was, maar de opdracht namens zijn werkgever [eiseres 1 in zaak 1] heeft uitgevoerd. Mr. [gedaagde in zaak 2] betwist dat de opdracht specifiek was verstrekt met de bedoeling dat hij deze zou uitvoeren. Eerdere opdrachten van [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] waren door andere advocaten van [eiseres 1 in zaak 1] uitgevoerd en [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] wendde zich op 31 maart 2016 tot mr. [advocaat 3] van [eiseres 1 in zaak 1] en niet tot mr. [gedaagde in zaak 2] . Mr. [gedaagde in zaak 2] was ook niet de enige advocaat ‘agrarisch recht’ binnen [eiseres 1 in zaak 1] . Mr. [advocaat 1] was dat bijvoorbeeld ook. En de kwestie waar [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] op 1 juni 2016 hulp bij wilden ging over de door [B] en [A] gewenste aanvullende financiering, en niet over een kwestie op het terrein van agrarisch recht. Mr. [gedaagde in zaak 2] voert verder aan dat in artikel 3 lid 2 van de AV de werking van onder andere artikel 7:404 BW is uitgesloten, en dat [eiseres 1 in zaak 1] adequaat is verzekerd tegen beroepsaansprakelijkheid, zodat [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] geen belang hebben bij hun vordering tegen mr. [gedaagde in zaak 2] in persoon.
De rechtbank overweegt het volgende.
5.146. Partijen zijn het er over eens dat [eiseres 1 in zaak 1] - en niet mr. [gedaagde in zaak 2] - de contractuele wederpartij was van [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] menen dat mr. [gedaagde in zaak 2] niettemin aansprakelijk is jegens hen en zij beroepen zich daarvoor op de artikelen 7:404 BW en 6:162 BW.
5.147. Het beroep van [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] op artikel 7:404 BW slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank staat niet vast dat [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] de overeenkomst van opdracht met [eiseres 1 in zaak 1] zijn aangegaan met de bedoeling dat nu juist mr. [gedaagde in zaak 2] het werk zou gaan uitvoeren. In het licht van wat mr. [gedaagde in zaak 2] naar voren heeft gebracht, heeft [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] daarvoor onvoldoende omstandigheden gesteld.
5.148. Nu het beroep van [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] op artikel 7:404 BW niet kan slagen, kan hier in het midden blijven of mr. [gedaagde in zaak 2] een geslaagd beroep kan doen op artikel 3 lid 2 AV, waarin de werking van artikel 7:404 BW is uitgesloten.
5.149. Omdat [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] geen beroep kunnen doen op artikel 7:404 BW, zal hun vordering 1, die een contractuele grondslag kent, worden afgewezen.
5.150. [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] kunnen mr. [gedaagde in zaak 2] wel aanspreken op grond van artikel 6:162 BW.
5.151. Dat [eiseres 1 in zaak 1] voldoende verhaal biedt voor de vordering van [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] betekent nog niet dat hun vordering jegens mr. [gedaagde in zaak 2] moet worden afgewezen wegens gebrek aan belang.
5.152. Ook voor de vraag of sprake is geweest van onrechtmatig handelen is de maatstaf of bij de uitvoering van de opdracht de zorgvuldigheid is betracht die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot mag worden verwacht (r.o. 5.46). Partijen hebben in het kader van zaak 2 ter zake van het handelen van [eiseres 1 in zaak 1] en mr. [gedaagde in zaak 2] inhoudelijk hetzelfde debat gevoerd als in zaak 1, en ook in zaak 2 luidt daarom het oordeel van de rechtbank dat op twee punten de zorgplicht is geschonden (zie r.o. 5.120). De vorderingen 2 en 3 van [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] in zaak 2 zijn daarom toewijsbaar op dezelfde gronden als de tegenvorderingen sub 2 en 4 van [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] in zaak 1.
5.153. Het beroep van mr. [gedaagde in zaak 2] op het ontbreken van relativiteit als vereist in artikel 6:163 BW kan niet slagen voor zover het betreft zijn aansprakelijkheid voor de eventuele nadelige gevolgen van de door hem geschonden zorgplicht voor [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] De door mr. [gedaagde in zaak 2] geschonden zorgvuldigheidsnorm, zoals vastgesteld door de rechtbank, strekt tot bescherming tegen een dergelijke schade.
Verwijzing naar schadestaat
5.154. [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] vorderen een veroordeling van mr. [gedaagde in zaak 2] tot betaling van schadevergoeding, op te maken bij staat.
De rechtbank overweegt het volgende.
5.155. Voor deze vordering geldt wat de rechtbank hiervoor onder 5.136 en 5.137 heeft overwogen. Deze vordering is derhalve toewijsbaar.
5.156. Net als [eiseres 1 in zaak 1] heeft ook mr. [gedaagde in zaak 2] onder meer een beroep gedaan op het ontbreken van causaal verband, op niet-toerekenbaarheid van de schade (artikel 6:98 BW), op eigen schuld aan de zijde van [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] (artikel 6:101 BW) en op contractuele beperking van aansprakelijkheid (artikel 7 van de AV). Ook hier geldt dat deze verweren, die zien op de omvang van de schade waarvoor mr. [gedaagde in zaak 2] aansprakelijk is, aan de orde zullen komen in een eventuele schadestaatprocedure.
Buitengerechtelijke kosten
5.157. [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] vorderen een veroordeling van mr. [gedaagde in zaak 2] tot betaling van € 1.763,26 aan buitengerechtelijke kosten.
5.158. [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] stellen dat zij kosten hebben moeten maken om voldoening buiten rechte te verkrijgen en vorderen een vergoeding conform de staffel van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Zij wijzen op de aansprakelijkstelling die zij op 26 november 2018 hebben verstuurd en op pogingen die zij zouden hebben gedaan om tot een bespreking te komen.
5.159. Mr. [gedaagde in zaak 2] voert hetzelfde verweer als [eiseres 1 in zaak 1] (r.o. 5.141).
De rechtbank overweegt het volgende.
5.160. Het verweer van mr. [gedaagde in zaak 2] slaagt op dezelfde gronden als dat van [eiseres 1 in zaak 1] (r.o. 5.142). De vordering sub 5 van [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] moet daarom worden afgewezen, nu zij deze vordering onvoldoende hebben onderbouwd.
5.161. De rechtbank stelt vast dat [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] na de eiswijziging van 30 maart 2023 niet langer
hoofdelijkeveroordeling van mr. [gedaagde in zaak 2] vorderen (in de dagvaarding was dat nog wel het geval). Dit neemt niet weg dat op grond van artikel 6:6 lid 2 in samenhang met artikel 6:102 BW hier sprake is van hoofdelijkheid.
Zaak 1 en 2: incidentele vordering
5.162. [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] vorderen samengevat in zaak 1 en 2 om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
[eiseres 1 in zaak 1] en mr. [gedaagde in zaak 2] , zoveel mogelijk hoofdelijk, te veroordelen om aan [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] verantwoording te doen van de wijze waarop zij zich van de opdracht hebben gekweten, binnen een termijn van 30 dagen na de datum van dit vonnis, althans binnen een door de rechtbank te bepalen termijn,
[eiseres 1 in zaak 1] en mr. [gedaagde in zaak 2] , zoveel mogelijk hoofdelijk, te veroordelen om aan [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] afschrift te verstrekken van de volledige cliëntendossiers binnen het domein van [eiseres 1 in zaak 1] op naam van [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] en/of [gedaagde 1 in zaak 1, eiser 1 in zaak 2] , in ieder geval bestaande uit de op pagina 20 van de akte incidentele vordering van 30 maart 2023 onder 2a t/m 2h genoemde correspondentie, bijlagen en gespreksverslagen en -notities,
te bepalen dat bij overtreding van het onder 1 en 2 bepaalde een ineens opeisbare dwangsom wordt verbeurd van € 25.000,- te vermeerderen met € 5.000,- per dag dat de overtreding voortduurt, althans een door de rechtbank te bepalen dwangsomvergoeding,
althans de voorlopige voorziening te treffen die de rechtbank geraden acht,
[eiseres 1 in zaak 1] en mr. [gedaagde in zaak 2] hoofdelijk te veroordelen in de kosten van het incident, te vermeerderen met rente.
5.163. [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] hebben deze incidentele vordering ingesteld omdat zij niet alle informatie en stukken van [eiseres 1 in zaak 1] hebben ontvangen. [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] willen weten wat [eiseres 1 in zaak 1] allemaal heeft gedaan in het kader van de brede opdracht die [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] haar hadden verstrekt, en waarom [eiseres 1 in zaak 1] dat heeft gedaan. [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] heeft een sterk vermoeden dat [eiseres 1 in zaak 1] buiten hem om heeft gehandeld, zoals ook andere van zijn dienstverleners hebben gedaan.
5.164. [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] stellen hun vordering in op grond van artikel 7:403 lid 2 BW, maar stellen daarnaast dat ook aan de voorwaarden van artikel 843a Rv is voldaan. [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] stellen voldoende belang bij hun vordering te hebben. Zij wensen met deze vordering het door hen aan [eiseres 1 in zaak 1] verweten handelen nader feitelijk te kunnen onderbouwen, zodat de aansprakelijkheid van [eiseres 1 in zaak 1] kan worden vastgesteld.
5.165. [eiseres 1 in zaak 1] en mr. [gedaagde in zaak 2] voeren gemotiveerd verweer. Onder meer hebben zij aangevoerd dat [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] geen belang hebben bij de gevraagde stukken omdat zij deze niet nodig hebben om hun verwijten te onderbouwen. [eiseres 1 in zaak 1] en mr. [gedaagde in zaak 2] wijzen op de vele producties die [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] inmiddels hebben overgelegd.
De rechtbank overweegt het volgende.
5.166. De vorderingen van [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] zijn kort voor de zitting van 11 april 2023 ingesteld, als incidentele vordering in de hoofdzaken 1 en 2 en derhalve met het oog op die hoofdzaken. Gelet op de stand van zaken in die hoofdzaken hebben [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] geen belang (meer) bij deze vorderingen. In de hoofdzaken zal er - na bewijslevering door [eiseres 1 in zaak 1] - alleen nog een beslissing genomen gaan worden over de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden. Over de verweten gedragingen van [eiseres 1 in zaak 1] en [gedaagde in zaak 2] die [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] ten grondslag leggen aan hun vorderingen heeft de rechtbank al een beslissing genomen. Voor zover de vorderingen van [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] worden afgewezen, is dat overigens niet omdat [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] hun verwijten onvoldoende feitelijk hebben onderbouwd maar omdat de gestelde feiten geen beroepsfout opleveren.
5.167. De incidentele vorderingen 1 t/m 4 zullen daarom worden afgewezen.
Samenvatting van de beslissingen
5.168. De vorderingen van [eiseres 2 in zaak 1] zullen worden afgewezen, net als de tegenvorderingen van [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] tegen [eiseres 2 in zaak 1] (r.o. 5.4).
5.169. De door [eiseres 1 in zaak 1] gevorderde hoofdsom is toewijsbaar tot een bedrag van € 27.808,63 (€ 30.001,76 minus € 2.193,13) (r.o. 5.30 en 5.130).
5.170. Aan [eiseres 1 in zaak 1] zal worden opgedragen te bewijzen dat de facturen van 8 januari 2016 en 7 juni 2016 destijds op papier aan [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] zijn verstuurd en dat op de achterzijde van die facturen de AV stonden afgedrukt (r.o. 5.18).
5.171. De beslissing over de ingangsdatum van de wettelijke handelsrente die [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] verschuldigd zijn over de toewijsbare hoofdsom wordt aangehouden in afwachting van de bewijslevering door [eiseres 1 in zaak 1] over de terhandstelling van de AV (r.o. 5.33)
5.172. Ook de beslissing over de door [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] aan [eiseres 1 in zaak 1] verschuldigde buitengerechtelijke kosten wordt aangehouden in afwachting van de bewijslevering door [eiseres 1 in zaak 1] over de terhandstelling van de AV (r.o. 5.39). Mocht [eiseres 1 in zaak 1] niet slagen in dit bewijs, dan zijn [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] een vergoeding verschuldigd van € 1.053,08 conform de staffel van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (r.o. 5.41).
5.173. [eiseres 1 in zaak 1] en [gedaagde in zaak 2] hebben op twee manieren de op hen rustende zorgplicht geschonden (r.o. 5.120). Ten eerste door niet alle onderwerpen die door de rechtbank uitdrukkelijk waren genoemd in het tussenvonnis van 13 september 2017 voorafgaand aan de regiezitting van 6 maart 2018 met [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] en zijn adviseurs te bespreken (r.o. 5.84).
En ten tweede door [gedaagde 2 in zaak 1, eiser 2 in zaak 2] het proces-verbaal van de zitting van 6 maart 2018 te laten ondertekenen met daarin de afspraken 2, 5a en 5b zonder een voorbehoud bij afspraak 2, of een andere formulering van de afspraken 2, 5a en 5b, en dus zonder zeker te stellen dat de deskundige rekening zal houden met de door [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] gestelde onttrekkingen door [B] , [A] en [C] in 2013 en 2014 (r.o. 5.103). De overige verwijten van [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] leveren geen beroepsfout op (r.o. 5.121).
5.174. De door [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] gevorderde verklaring voor recht dat [eiseres 1 in zaak 1] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst van opdracht zal met het oog op bovenstaande twee zorgplichtschendingen worden toegewezen (r.o. 5.132), en de overeenkomst van opdracht zal gedeeltelijk worden ontbonden (r.o. 5.127). De gevraagde verklaring voor recht dat [eiseres 1 in zaak 1] onrechtmatig heeft gehandeld zal wegens gebrek aan belang worden afgewezen (r.o. 5.133).
5.175. De door [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] gevorderde verklaring voor recht dat [gedaagde in zaak 2] tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst van opdracht zal worden afgewezen (r.o. 5.149). De door hen gevorderde verklaring voor recht dat [gedaagde in zaak 2] onrechtmatig jegens hen heeft gehandeld zal worden toegewezen (r.o. 5.152).
5.176. [eiseres 1 in zaak 1] en [gedaagde in zaak 2] zijn (hoofdelijk) aansprakelijk voor de eventuele schade die [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] lijden als gevolg van de gemaakte beroepsfouten (r.o. 5.134 en 5.152). [eiseres 1 in zaak 1] en [gedaagde in zaak 2] zullen worden veroordeeld tot vergoeding van de eventuele schade die [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] lijden als gevolg van de gemaakte beroepsfouten, op te maken bij staat (r.o. 5.137 en 5.152).
5.177. De door [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] van [eiseres 1 in zaak 1] en [gedaagde in zaak 2] gevorderde buitengerechtelijke kosten worden afgewezen (r.o. 5.142 en 5.160).
5.178. De incidentele vorderingen van [gedaagden in zaak 1, eisers in zaak 2] , gericht op het verkrijgen van de volledige cliëntendossiers van [eiseres 1 in zaak 1] en [gedaagde in zaak 2] , althans een groot aantal stukken uit die dossiers, zullen worden afgewezen (r.o. 5.167)
5.179. De rechtbank zal nu eerst een bewijsopdracht verstrekken aan [eiseres 1 in zaak 1] . In afwachting van deze bewijslevering zal de rechtbank iedere verdere beslissing in de zaken 1 en 2 aanhouden.
5.180. Ook de beslissingen over de proceskosten, inclusief de kosten in het incident, zullen worden aangehouden.